GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEZELFDE.

X.

De oude man antwoordde eerst niet. Er scheen in die woorden veel te zijn, dat hem niet beviel. Eindelijk sprak hij:

„Nikolaas, mijn jongen, ik ben blij en dank God, dat ik u weer heb. Zijn naam zij geprezen. We hebben veel voor u gebeden, uw moeder en ik. Ik vertrouwde altijd, dat de Heere u wel zou terugbrengen, en we mogen Hem rijzen die 't gedaan heeft."

De goede vader sprak geen woord van al de org, den angst en het verdriet, die de zoon ijn ouders had berokkend. De laatste repte aar evenmin van, maar vroeg haastig:

„Hoe maakt moeder het? Is zij welvarend? "

„Dat mocht wel; " sprak de vader droevig. Zij is al twee jaar ziek en ligt te bed. Ge egrijpt, jongen, dat zij veel verdriet gehad eeft door uw afwezen, en dan, dat ge ook ooit eens geschreven hebt. Ze is al heel gauw aan sukkelen en ....

„Ja, " zei Nikolaas, „dat is nu geleden. Gij weet, ls de storm over is, denkt een goed zeeman r niet meer aan. Zoo moeten wij nu ook maar oen, vader. Moeder zal, hoop ik, weer beter woren. Kan ik haar niet nu eens opzoeken? "

Weer zag de oude man z|n zoon aan. 't Was uidelijk dat die woorden hem niet bijster be­ielen, al sprak hij dat ook niet uit.

Weinige oogenblikken later stond Nikolaas ij moeders ziekbed. Zij zag bleek en was zeer ermagerd en zwak. Vader was bijna bevreesd eweest, om te zeggen wie daar beneden wachtte. och zij had het rustig aangehoord en alleen ezegd: Ik wist wel dat hij komen zou; en hij al nog verder komen".

„Moeder, " riep Nikolaas, terwijl hij haar omhelsde; „nu ben ik weer terug en we blijven bij elkaar. O, wat heb ik u in die vreemde landen gemist en dikwijls aan u gedacht."

„Mijn lieve jongen, " sprak moeder, terwijl zij beide zijn handen vasthieldt, „waarom zijt ge ook weg gegaan? Ik weet nog niet veel, ' van wat u wedervaren is; maar ik heb veel voor u gebeden. Doe nu uw^ reiskleeren af, en ga bij mij zitten en vader ook. Dan moet ge ons eens veel, heel veel vertellen. Dat zal mij goed doen. Want ik ben ziek, jongen, maar als ik uw stem weer hoor, dat is zoo goed als een medicijn van onzen dokter."

De tranen kwamen Nikolaas bij deze woorden in de oogen. Hij had in geen jaren zoo iets gehoord.

„O moeder!" riep hij, „wat ben ik toch een dwaas geweest, heen te gaan. Was ik maar in dit land gebleven ! Dan zou ik nu zeker "

„Stil jongen, we moeten nu eerst, terwijl ge wat eet en rust, eens hooren van al uw wedervaren. Ge zult zeker meer te verhalen hebben dan wij. De Heere God geve, dat al wat ge ondervonden hebt, u tot leering mag zijn geweest."

Terwijl Nikolaas zich aan spijs en drank verkwikte, had hij druk werk om op al de vragen te antwoorden die vader en moeder hem deden. Hij verhaalde hun van zijn zwerftochten in Duitschland, Frankrijk, Spanje en Portugal, en hoe 't hem eindelijk met veel moeite gelukt was, weder in 't vaderland te komen. Zelden had hij zulke aandachtige hoorders gehad, en toen hij eindelijk zweeg, zuchtte moeder als van verademing en sprak:

„En nu zegt ge zeker: Oost westj thuis best, niet waar? "

„Zeker, moeder, " sprak Nikolaas; „we moeten nu eens overleggen wat te doen staat. En hoe is het u gegaan? "

Dit te vertellen eischte niet zooveel tijd. In de eerste weken nadat Nikolaas was weggereisd, hadden zijn ouders in groote bezorgdheid verkeerd. Eindelijk kwam zijn brief, waarvan we gesproken hebben, en hadden ze hoop hem spoedig te zien terugkeeren. Die verwachting bleek echter ijdel, en toen ondervonden zij de waarheid van Salomo's woord: De uitgestelde hoop krenkt het hart. Vader werd er droevig onder, moeder ziek naar het lichaam. Wel zette vader het bedrijf voort en ging het hem zelfs heel góéd. Wel had men in Vlaardingen weinig last meer van den oorlog, die nog altijd voortduurde, maar verder weg gevoerd werd. Doch de vreugd was uit het huis verdreven. Telkens poogden zij, als er vreemdelingen kwamen, te vernemen of ook iemand iets van hun zoon wist, doch niemand had van hem iets gehoord of gezien. Eindelijk gaven zij 't moedeloos op, al vergaten zij hem niet, en vooral niet om dagelijks tot God voor hem te bidden. Zoo hadden zij voortgeleefd, jaren achtereen, tot moeder ziek werd. Al flauwer werd de hoop, Nikolaas nog eens weder te zien, tot hij —gelijk we verteld hebben — plotseling weer voor hun oogen stond.

Het duurde niet lang, of het gerucht van Nikolaas' thuiskomst verspreide zich door heel het stadje, waar Pieter Pietersz bij alle schippers en visscherlui wel bekend was. Vrienden en bekenden kwamen van allen kant, om den weergekeerden stadgenoot te zien, en te hooren wat hem al was wedervaren. In onzen tijd zou iemand in zulk een geval een zaal gehuurd hebben, om daar alle nieuwsgierigen af te wachten en gezamenlijk bezig te houden, met hetgeen zij verlangden te hooren. Doch in dien tijd was dat nog geen gebruik, net zoo min, als om alles in de krant te zetten. Bovendien waren er ook nog weinig of heel geen nieuwsbladen. Vriend Nikolaas had het dus in de eerste dagen heel druk. Zoo zelfs, dat hij ten laatste het moe en er moe van werd en den wijsten weg koos, door eens voor een dag of wat, met vader op 't schip tegaan. Daar althans zou het niet zoo druk met bezoekers loopen.

Doch er was nog een andere reden, die hem minder op zoo drukken aanloop deed gesteld zijn. Onder hen die kwamen, waren goede vrienden en vriendinnen, menschen die getracht had den, vader en moeder in hun verdriet te troos ten. Dat waren dezulken, die wisten van de wegen des Heeren, die als Nikolaas' ouders zelf God vreesden en naar Zijn Woord hun gangen en treden richtten. Zij hadden vaak met de bedroefde ouders gebeden en hen gewezen op de goedertierenheden des Heeren over degenen die Hem vreezen en ook daarop, dat het krachtig gebed eens rechtvaardigen veel vermag. Zoo hadden zij vader en moeder getroost en konden zich nu ook met hen verblijden, en den Heere loven en danken, die een Hoorder des gebeds bevonden was.

AAN VRAGERS.

Een tweede vraag van J. W. A. v. d. B. te D. W. betreft de beteekenis der uitdrukking: „De broeders van St.Lukas."

Zooals men weet, waren oudtijds vakgenooten vereend in gilden. Elk gild had zijn schutspatroon of beschermheilige. Zoo hadden om begrijpelijke redenen, de timmerlieden Jozef (den man van Maria), de visschers Petrus tot patroon.

De schilders hadden Lukas, of St.-Lukas zoo als 't heette. Dat men nu hem hiertoe koos heeft zijn grond in een overlevering, volgens welke Lukas schilder was. Hiervoor bestaat echter niet het minste bewijs. Uit den Bijbel weet men dat Lukas een geneesheer was.

De leden van 't gild heetten gildebroeders Zoo leest men in 't vers van Van Zeggelen:

„Zoo zagen' de broers van St. Lukas'gemeente Dra 't kale karkas en 't ontplozen gebeente." Daar worden Jan Steen en zijn vrienden be doeld.

CORRESPONDENTIE.

F. C. W. te A. — Antwoord volgt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's