GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

II.

Staat alzoo cenerzijds de groep van „predicatie, gebed en gezang" als van de drie stukken in den dienst des Woords, die zich in het ivoord (gesproken of gezongen) uiten, daarnaast kotnt nu als tweede, afzonderlijke groep te staan, die der kerkelijke plechtigheden. Een tweede groep, daarin principieel voor wat de Liturgie aangaat, van de eerste groep onderscheiden, dat hier niet het woord dat men spreekt, maar de handeling die men volbrengt, op den voorgrond treedt.

Die onderscheiding gaat uiteraard niet in volstrekten zin door. Ook bij de predicatie, bij het gebed, en bij het gezang wordt iets gedaan, en omgekeerd bij alle kerkelijke plechtigheden wordt tevens gesproken. Ook bij predicatie, gebed en gezang kan men zijn lichaam niet ter zijde laten, om enkel den geest zich te laten uiten. Vandaar de onderscheidene usantiëtL om bij het gebed de oogen te sluiten en de handen te vouwen, te gaan staan, te blijven zitten of neder te knielen. En al mogen bij de predicatie en bij het gezang deze deelneming van het lichaam aan de zielsuiting minder sterk uitkomen, toch is ze er ongetwijfeld. Reeds de gesticulatie onder de prediking levert hiervoor bewijs, terwijl ook bij het gezang de vraag, of men, gelijk ten onzent, zittend, dan wel gelijk bij de Schotten, staande zal zingen, een vraag is die de beteekenis der houding van het lichaam onder het zingen klaar doet uitkomen. Om goed te zingen moet de borst in die houding worden gebracht, die aan de stem de meest vrije beweging geeft en daardoor de ademhaling het meest onbelemmerd doet werken. Valt nu niet tegen te spreken, dat bij zittende houding de borst min of meer ingebogen is, terwijl bij de staande houding de borst vrijer gestrekt wordt, dan schijnt er alleszins aanleiding te zijn voor de klacht, dat in ons vaderland het kerkgezang onder het zittend zingen geleden heeft. Bij alle andere gelegenheden staat men vanzelf en onwillekeurig op, als men aan eenigszins beteekenend gezang wenscht deel te nemen, en ook bij het kerkgezang ware dit zeker het natuurlijkst geweest. Doch ook zonder hierop nu nader in te gaan, blijkt dan toch duidelijk wel zooveel, dat noch bij de predicatie, noch bij het gebed, noch bij de zang elk doen, elk meedoen van het lichaam, ontbreekt. Er is ook bij den dienst des Woord in al zijn deelen, behalve de geestelijke uiting, tevens altoos zekere handeling.

Omgekeerd is er geen enkele kerkelijke plechtigheid te denken, waarbij niet tevens het woord tot uiting komt. Reeds het stel formulieren, dat we voor onze plechtigheden bezitten, bewijst dit. Zwijgende handelingen zijn althans in de Gereformeerde kerken niet bekend, want wel grijpt het collecteeren zwijgend plaats, maar zelfs deze handeling wordt toch ingeleid door een aankondiging en korte aanbeveling van de inzameling, die staat gehouden te worden. De pantomime kent onze eeredienst niet. Ze moge in het oosten, naar den aanleg van het oostersch karakter, ook op kerkelijk terrein zijn binnengedrongen, wij westerlingen, en vooral wij. Gereformeerden, kennen haar niet. Veeleer zou te erkennen zijn, dat onder ons het spreken bij de handeling soms onjuiste evenredigheden aanneemt, en zoo sterk op den voorgrond dringt, dat het aan de houding, aan de plechtigheid haar eigenlijke beteekenis ontneemt. Het is bekend, hoe vooral in de veertig jaren die achter ons liggen, de altoos sprekende dienaar, zelfs bij den Doop, het spreken zoo overheerschend deed worden, dat het eigenlijk besprengen met het water als doorglipte onder den woordenstroom en ternauwernood als wezenlijk meetelde. Doch ook al Iaat men dergelijke excessen buiten rekening, zoo blijft toch, ook bij normale verhoudingen, het feit vaststaan, dat ook bij de kerkelijke plechtigheid of kerkelijke handeling het woord, het gesprokene, een eigen plaats inneemt. Ook al werd bij den Doop niets hoegenaamd gesproken dan de inzettingsformule, ook zóó zou toch het woord ook^ bij deze handeling onmisbaar zijn.

Doch al wordt hiermede toegegeven, dat het woord nooit zonder correspondeerende handeling is, noch de handeling ooit zonder correspondeerend woord tot stand komt, dit heft toch het principieel verschil niet op, dat tusschen de groep van het woord en de groep van de handeling bestaat.

Op niet één punt van den eeredienst zijn we ziel zonder lichaam, of lichaam zonder ziel; maar ook al treden we bij beide steeds in onze volle personen, naar ziel en lichaam beide, op, toch is het voor tegenspraak niet wel vatbaar, dat de ééne maal de geestelijke uiting, de andere maal de in het zinlij ke vallende actie of indruk den dienst beheerscht. Bij de eerste groep, die van het woord, komt het in hoofdzaak aan op den geest die zich vit, bij de tweede groep op de handeling die er geschiedt.

Sommen we nu, om ons een gezamenlijk beeld van de kerkelijke handelingen te vormen, de onderscheiden plechtigheden op, die hier in aanmerking komen, dan vinden we den heiligen Doop, het heilig Avondmaal, de bevestiging van kerkelijke dienaren, de inzegening van het huwelijk, het doen van belijdenis en de collecte; waarbij men dan in zekeren zin nog voegen kan, het in gebruik nemen van een kerkgebouw, den ban, de wederopneming en de begrafenisplechtigheid, welke laatste in enkele deelen van ons land nog altoos zijdelings met het kerkelijk leven verbonden is.

Nu blijkt reeds aanstonds uit dit overzicht, dat deze kerkelijke plechtigheden van zeer onderscheiden natuur en waardij zijn, en dat hier met name te onderscheiden valt tusschen de bediening der sacramenten en de overige plechtigheden.

En toch, hoe breed het verschil tusschen de sacramenten en die overige plechtigheden ook zij, liturgisch vallen beide groepen onder één hoofdbegrip. Liturgisch toch treedt alleen de eisch op den voorgrond, dat zoo dikwijls er kerkelijk iets geschieden moet, de handeling daarbij niet aan wilkeur en onregel zij overgelaten, maar zóó plaats grijpe, dat een ieder wete wat hij te doen heeft, hoe hij het te doen heeft, hoe hij aan wat anderen doet, zich heeft aan te sluiten, en welke bewegingen men daarbij te maken, welke handelingen men daarbij te verrichten heeft, wie moet voorgaan, wie moet volgen, wanneer men zich lijdelijk te houden, en wanneer men op te treden heeft; kortom, op welke preciese manier men zich te gedragen heeft, om geen stoornis teweeg te brengen, maar de geheele handeling in goede harmonische orde te laten verloopen.

Deze vraag nu blijft één endezelfde, onverschillig of er sprake is van de viering van het heilig Avondmaal of b.v. van de inzegening van het huwelijk. Niet, alsof we beide ook maar van verre op één lijn wenschen te plaatsen, maar wel in zooverre bij beide geheel dezelfde vraag rijst, t. w. wat bij deze plechtigheden de dienaren, wat de assistenten, en wat de geloovigen daarbij te verrichten hebben.

Het heilig Avondmaal wordt in de onderscheiden kerken, ook in de zoodanige die den Gereformeerden ritus volgen, op zeer verschillende manieren bediend. Sij ons schaart men zich aan een tafel, in Engeland en in vele Luthersche kerken staat men op, en begeeft zich naar den dienaar, die achter een hekje geplaatst, of bij een kleine tafel staande, brood en wijn uitreikt; in veel Fransche kerken heeft men de gewoonte, dat de diakenen brood en wijn in de kerk ronddragen, terwijl de geloovigen zitten blijven waar zij zaten. V/elnu, of dit zus of zoo geschieden zal, moet natuurlijk vooraf vaststaan. Men moet vooruit weten, wat de ingestelde regel is. Men m.oet vooraf weten, wat men te doen en te laten heeft. Anders zou er naamlooze verwarring ontstaan, en zou geheel de stichtelijke indruk van de plechtigheid bedorven worden.

Maar even hetzelfde geldt van de inzegening van een huwelijk. Ook deze geschiedt niet in alle kerken op dezelfde wijs. Ook ten dezen opzichte bestaan in de onderscheiden landen, en soms in de onderscheiden provinciën van eenzelfde land, uiteenloopende gewoonten. Ook daarvan moet men derhalve op de hoogte zijn. De dienaar moet weten hoe hij zich te gedragen, wat hij te doen en te verrichten heeft; de bruid en de bruidegom moeten vooraf weten, hoe zij zich hebben te houden; en de familie en de vrienden desgelijks.

Al verschillen dus de sacramenten in geestelijke waardij en beteekenis hemelsbreed van de overige kerkelijke plechtigheden, toch vallen ze liturgisch met onze andere plechtigheden onder eenzelfde geslachtsbegrip, en komt het er bij beide op aan, dat wie voorgaat en wie vefder aan de handeling zal deelnemen, dejuist omschreven wijzen kenne, waarop hij te handelen, op te treden en voorts zich te gedragen hebbe.

Hierbij nu is het opmerkelijk, dat deze liturgische gelijkvormigheid er bij 't grooter deel van de Christelijke kerk (bij de Roomschen, Grieksche, Koptische enz.) toe geleid heeft, om het aantal sacramenten uit te breiden, en van lieverlede aan al deze kerkelijk plechtigheden een sacramenteel karakter te leenen.

Het kan toch niet toevallig zijn, dat aan de huwelijksinzegening, aan de bevestiging van de dienaren, aan de biecht, en aan de definitieve opneming in de gemeente allengs een sacramenteele o'^vz.iWng is gegeven, terwijl het laatste oliesel aan de stervenden te bedienen, hier uit gansch anderen hoofde bijkwam.

Dat men van achteren het sacramenteel karakter van deze plechtigheden leerstellig en uitlegkundig op gansch andere gronden verdedigd en bepleit heeft, wordt daarom niet ontkend, maar geschiedkundig komt zulk een inzicht nooit dogmatisch op: het vindt steeds zijn oorsprong in de feiten van het leven. En zoo bezien, laat het zich gereedelijk verklaren, dat het scherpe onderscheid tusschen de eigenlijke sacramenten en de overige kerkelijke plechtigheden niet altoos even duidelijk gevoeld werd; dat het beslist sacramenteel en het bloot ceremonieel karakter van deze soort plechtigheden niet altoos even duidelijk in het oog sprong, en dat men op die wijs, om den indruk dezer plechtigheden te verhoogen, het sacramenteel karakter, dat slechts aan twee dier plechtigheden toekwam, van lieverlede en ongemerkt ook tot enkele of vele der overige ging uitbreiden.

Dit zou niet hebben kunnen plaats grijpen, indien de geest der geloovigen actief ware gebleven, en zich steeds helder bewust ware geweest van het genade-brengend karakter, dat aan het eigenlijke Sacrament eigen is. Maar zoo bleef de toestand der gemeente bij haar uitbreiding niet, vooral niet toen ze haar eerste uitbreiding erlangde in de Levant, waar het krachtig op den voorgrond treden van het geestelijk karakter der dingen niet dan zeer voorbijgaande gekend is.

Bij zoodanige gesteldheid der gemeenten nu lag het voor de hand, dat men allengs van deze onderscheiden plechtigheden, met veel statigheid uitgevoerd, ongeveer een gelijken indruk ontving ah van de Sacramenten, en zoodoende zich van het verschil b. V. tusschen Doop en Huwelijk niet heider meer bewust bleef.

Had toen de Dienst des Woords er zich op toegelegd, om het teloorgaand en in vergetelheid gerakend verschil telkens weer in het geheugen terug te roepen, zoo ware de verwarring zeer wel te voorkomen geweest. Maar dat juist is niet geschied. Men heeft zonder veel protest die begripsverwarring laten voortwoekeren; en toen de practijk in de gemeenten schier alle onderscheid had opgeheven, heeft men het Sacramentsbegrip zelf in dien zin gewijzigd, dat ook deze andere kerkelijke plechtigheden er onder vallen moesten.

Dit moest hier worden opgemerkt, opdat de liturgische bespreking van deze plechtigheden, die vanzelf de Sacramenteele en louter Ceremonieele handelingen onder één gezichtspunt saamvat, niet, tegen onze bedoeling, tot venlauwing van de grenzen tusschen Sacrament en Ceremonie leiden zou.

We deelen ten overvloede deze bespreking in twee onderdeden in, en zullen eerst de twee Sacramenteele pltchtigheden, en daarna afzonderlijk de Ceremotiieele plechtigheden ter sprake brengen.

Ook nu ligt daarbij niets verder van ons streven, dan anderer doen te oordeelen of te veroordeelen. Slechts vragen we vrijheid, om ook deze kerkelijke aangelegenheid onzerzijds vrijelijk te bespreken. Wie door de gronden, die we zullen aangeven, niet overtuigd wordt, ga vrijelijk voort met zijn eigen wijze van doen te volgen. Mits, want deze eisch mag nooit worden losgelaten, mits hij betere en deugdelijker gronden voor de door hem gevolgde practijk tegen de onze heeft over te stellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's