GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zij berstonden niet.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij berstonden niet.“

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgene gezegd werd. Lues i8 : 34.

Het begrijpen, het verstaan, het in-en doordenken van wat we vernemen staat, en terecht, in de toongevende kringen hoog, zeer hoog aangeschreven. Wie in staat is, met zekere inspanning iets te begrijpen, en het dan toch, hetzij uit onverschilh'gheid, hetzij om zich de moeite van het doordenken te sparen, klakkeloos-weg alleen op anderer zeggen aanneemt, daalt in de schatting der besten. En omgekeerd, wie geen moeite ontziet, om hetgeen hij voor waar houdt, helder in zijn grond en strekking te doorzien, wint de achting ook van wie hem tegenstaat.

Ons denken is een vermogen, dat naar het beeld Gods in onze menschelijke natuur is gelegd, en daarom kan en mag wie God vreest, de waarde en de beteekenis van het „begrijpen der dingen" niet licht achten.

Toch stuit men ook hier op een tegen-.strijdigheid, die ernstige overweging eischt.

Allicht namelijk legt men op het „begrijpen" zulk een eenzijdigen nadruk, dat men eindigt met niets te willen aannemen voordat men het begrijpt. Zelfs drijft men dit zoover, dat men acht een kind niets te mogen aanbrengen of onderwijzen, tenzij het kind het kunne begrijpen.

Hiermede nu geraakt men op een dwaal-.spoor.

Immers al zulke opvatting gaat recht-.streeks tegen hetgeen we van Jezus lezen in. Hij toch leerde én de schare én zijn discipelen, tot zelfs zijn meest intieme jongeren, allerlei dingen, die ze niet begrepen, en die hij toch wilde dat ze zouden aanhooren en aannemen, en wegleggen in hun hart.

Bij de schare ging dit zelfs zoover, dat Jezus haar in gelijkenissen leerde opdat TA] iioorende wel hooren, maar niet verstaan zoude (Mark. IV : 11—12.)

Maar ook ten opzichte van de discipelen lezen we, dat zij „geen van dese dingen verstonden omdat het woord dat Jezns tot hen sprak, hun verborgen zvas, zoodat zij niet verstonden hetgeen gezegd zverd. (Luk. 18 : 34).

Dit vatte men niet plomp op. Jezus had huti gezegd, dat hij aan de Heidenen zou worden overgeleverd, en bespot en bespogen, en gegeeseld en ter dood gebracht, en dat hij ten derden dage weder zou opstaan.

Nu begrepen de discipelen natuurlijk opperbest, wat bespotting en geeselen, wat gedood worden en opstaan was; wat ze alleen niet begrepen en niet verstonden was, dat dit alles aan hun Heiland en Heere zou overkomen.

Die twee denkbeelden: hun Goddelijke Meester en als een misdadiger gerekend te worden, konden ze in hun denken niet vereenigen. Het écne sloot voor hun besef het andere uit. Naar hun inzien moest Jezus eere en heerlijkheid ontvangen ; maar wat ze niet begrepen en niet verstonden was, dat hier het mysterie der allerdiepste vernedering en van het bangste lijden tusschen ill lag.

Dit mysterie was voor hen verborgen. Ze begrepen het niet, en hechtten er dan ook niet aan ; en toen het lijden kwam en straks de opstanding volgde, was dit alles hun zoo vreemd en zoo wonderbaar, dat het was of ze er nooit van hadden gehoord.

Deze noodzakelijke beperking van het hegrijpen gaat heel de Schrift door.

Goddelijk gezag zegt in het Paradijs den mensch de dingen aan, zonder dat er van begrijpen nog sprake is; en als Satan een poging waagt o^n den mensch zelfs het principieele onderscheid tusschen goed en kwaad te doen verwerpen, tenzij hij dit begrijpt, verliest de mensch, door hierop in te gaan, alle vastigheid voor zijn besef, en eet zich aan den boom der keurende kennis van goed en kwaad den dood voor zijn geest.

Het nadenken over de dingen komt wel, maar het volgt, het gaat niet voorop.

De profeten en apostelen spreken onder hoogere inspiratie; in die inspiratie rust hun zekerheid; en eerst nu ze weten dat 5: e uit den dood in het leven zijn overgegaan, denken ze het feit der verlossing in, en wagen de grootsche Fog'"g O"^ ^"^^ mysterie des levens, wel niet te verklaren, maar dan toch toe te lichten.

Kil feitelijk is het ook buiten de Schrift om, in het werkelijke leven nooit anders toegegaan.

Steeds heeft de groote massa der menschen geleefd uit overleveringen, uit algemeen vaststaande overtuigingen, en met het „begrijpen" is men steeds ten achter gebleven. Voor een deel begon men de dingen te verstaan, te begrijpen, te doorzien; maar voor een ander deel vorderde men met al zijn willen begrijpen geen stroobreed, en verkreeg, als men toch doorging, geen andere uitkomst, dan dat men ten slotte alle zekerheid en alle vastheid verlocr, om het eenvoudige kind dat nog gelooven kon, te benijden.

Bijzonderheden, vergelijkenderwijs kleine dingen, en vooral de onderlinge verhouding van een en ander, ja, daar kwam men achter, en die begreep men ten slotte; maar als men vroeg naar het wezen, naar den grond, naar het doel van dat alles, en antwoord zocht op het waarom van het heelal, — dan bleek alle begrijpen finaal afgesneden, en bleek men niet anders te kunnen bezitten, en door niets anders rijk te kunnen zijn, dan door zijn beseffen, zijn levensovertuiging, zijn onmiddellijk geloof.

Op de vraag: Wat is liefde f heeft de .scherpzinnigste denker nog nimmer een antwoord gegeven, dat ons de liefde begrijpen leerde. Meest zelfs had het redeneeren over de liefde geen andere uitwerking dan om de liefde te verkoelen.

Wat leven eigenlijk is, heeft nog niemands begrijpen ooit ontleed.

Iemands persoonlijkheid te begrijpen, is steeds half werk gebleven. Allerlei voert men dan ter verklaring aan, en toch blijft het mysterie van iemands persoonlijkheid een niet te doorgronden geheim.

En dringt men nog verder door, en vraagt men, wat deugd, wat eeuwigheid, wat God is, dan verstomt ten leste alle sprake des menschen. Wie geen God wil aannemen, tenzij hij Hem begrijpt, zal nooit de vreugde van in zijn God rijk te zijn, kennen.

De taal alleen geeft hier uitkomst.

Als de heerlijke woorden van Hefde, leven, God over onze lippen glijden, dan beseft onze ziel wat bedoeld wordt; en de wetenschap dat ook anderen bij het hooren dier rijke woorden gelijk besef in zich voelen opkomen, maakt menschelijke uiting omtrent het hooge en heilige mogelijk.

Tweeërlei volgt hieruit:

Ten eerste, dat bij de opvoeding van kinderen zoowel als van groote menschen, het in aanraking komen met de wezenlijke dingen vooropgaat, en dat er eerst als dit contact ontstaan is, van een poging om ten deele té begrijpen, sprake kan zijn.

Eerst inoeten de voorstellingen, de denkbeelden ons worden aangebracht, en moeten ze aansluiting aan en weerklank in ons zielsbesef vinden; en dan eerst kan een poging om er met ons denken in te dringen, volgen.

De taal is hierbij het machtige hulpmiddel, en die taal werkt op ons in, eer het begrijpen aan de orde komt.

Te willen dat men niets leeren zal dan wat men begrijpt, strijdt met de natuur van onze menschelijke ontwikkeling.

Dat hierbij wie leert afhangt van het gezag van wie onderwijst, is ontegenzeggelijk; maar enkele geheel zelfstandige denkers uitgezonderd, v/aarvan er misschien een twaalftal in heel de geschiedenis der wereld zijn opgestaan, ligt het feit er nu eenrriaal toe, dat onze geboorte, onze opvoeding, onze werkkring, onze omgeving voor drie vierde de vorming van ons bewustzijn beheerscht.

Te verwerpen wat men als kind aannam, is niet uit eigen denken leven, maar slechts het gezag van ouders en levenskring uitwisselen voor het gezag van een tijdelijk heerschende meening.

Den éénen band losmaken, om een anderen, even strak bindenden band aan te knoopen.

En dan de tweede gevolgtrekking.

Ze is deze, dat ons begrijpen, dat eerst volgt als er overtuiging is, stuit op een grens die het nooit kan overschrijden.

Tot die grens moet het daordringen. Voordat die grens bereikt is, mag het niet op zijn lauweren gaan rusten. Het denken arbeidt altoos door ; en hoe scherp belijnd ge die grens ook van verre liggen ziet, nooit zïl ze den arbeid van uw denken voor voltooid verklaren.

Maar die grens zult ge eerbiedigen, en die grens ligt in God, die het ivaarnit, waarom en waartoe der dingen in zijn vrijmacht bepaald heeft.

De tweede oorzaken onderzoeken, kunt en moet ge. De ajgeleide beweegredenen door te denken, is bij alles uw plicht. De naderbij gelegen doeleinden u helder voor te stellen, is uw roeping.

Maar de grondoorzaak, de eerste beweegreden, het eeuwige einddoel, die zal uw God u openbaren, buiten uw begrijpen om, of ge zult er nooit zelfs het flauv.'ste besef van erlangen.

Te willen begrijpen, waarom ge uw God zult gehoorzamen en Hem alleen dienen, staat met loochening van uw God rechtstreeks gelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 augustus 1902

De Heraut | 2 Pagina's

„Zij berstonden niet.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 augustus 1902

De Heraut | 2 Pagina's