GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijnee niet gewild”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijnee niet gewild”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar mijn volk heeft mijne stemme niet gehoord; en Israel heeft mijner niet gewild. Psalm 8I : 12.

Het nieuwe heidendom, dat in breeden kring opkomt, is op één punt heel anders dan het heidendom, waartegen profeten en apostelen den strijd aanbonden : het heeft geen afgoden.

Overdrachtelijk wel. Zoo zegt men volkomen terecht, dat een moeder een afgod van haar kind maakt, een vrouw van haar man. Zoo eert de een zijn afgod in de kunst en de ander in Mammon. Maar hoe gemeen het gebruik ook zij, om op die wijze in overdrachtelijken zin van een afgod te spreken, toch is dit alles heel iets anders dan de eigenlijke afgoderij, die zichtbare afgoden in beeld uitstalt, voor de afgoden tempels en pagoden sticht, ter eere van die afgoden priesters instelt, offeranden branden laat en festijhen verordent.

Het oude heidendom met zijn zichtbare en waarneembare afgoderij was persoonlijk; het thans opkomende heidendom zweeft in vage bekoringen. Wel hebben zich in Parijs en Londen, en naar men zegt ook in New-York, reeds kleine kringen gevormd van mannen en vrouwen die in een heidensche kapel of pagode saamkomen, en voor een daar opgezet afgodsbeeldje knielen en gebeden prevelen, maar het zijn niet deze lieden die onder ons de heidensche beweging leiden. Deze soort offeraars zijn meest personen, die een stuk van hun leven in heidensch-Aziatische landen hebben doorgebracht, en nu in Europa nabootsen wat ze in Azië hebben gezien, en waaraan ze in Azië meededen. Dat is en blijft een kleine olievlam op de breede wateren, die voor de groote beweging der geesten ganschelijk zonder beteekenis is. De echtheidensche beweging daarentegen wordt gedreven door een geheel onpersoonlijk voorwerp, denkt er niet aan afgodsbeelden op te richten en ziet op de eigenlijke afgoderij, gelijk die nog in Indië, China en Japan gekend wordt, even laatdunkend als spotziek neer..

Wat deze nieuwe heidensche beweging drijft, is tweeërlei. Ontkennenderwijs de loochening van een persoonlijk levend God, en stellenderwijs het dwepen hetzij met vage idealen hetzij met zingenot en geld. Juist dit maakt den strijd tegen dit nieuwopkomend heidendom zooveel pijnlijker en moeilijker dan de strijd dien profeten en apostelen tegen het afgodisch heidendom voerden. Oudtijds stond naam tegenover naam, persoon tegenover persoon, beeld tegenover beeld Niet Baal, maar Jehovah.

Niet Jupiter, maar de Heere der Heirscharen. En zoo ook niet het beeld der groote Diana, maar Christus het beeld des onzienlijken Gods. Zoo dwong het persoonlijk karaker dat het heidendom aan de zichtbare afgoderij ontleende, om er een even persoonlijk voorwerp van zijn aanbidding tegenover te stellen.

Het was Sion tegenover Ba? an, Jerusalem tegenover Gerizim, priester tegenover priester, en zoo ook God, de levende God, het eeuwig en aanbiddelijk Wezen tegenover Moloch en Baal.

Vandaar de spot tegen de afgoden. Ooren hebben ze, miar hooren niet, oogen maar zien niet, een mond maar spreken niet. Dat die ze gemaakt hebben hun gelijk worden. En gij, Israël, verheug gij u in den Heere.

Maar thans ontgaat ons dit.

Men dweept met humaniteit, men ijvert voor kunst, men voelt aandrift en liefde voor hooge levensvormen, of ook men jaagt zingenot en weelde na en gehoorzaamt aan den prikkel van den hartstocht.

En dit nu juist heeft bij terugslag het droef gevolg, dat ook de anders nog trouwe Christenen zich van het persoonlijke in den levenden God veel te veel losmaken, en op hun beurt dwepen gaan met de schoone denkbeelden van liefde en barmhartigheid, van vrede enhooger heil, maar zonder meer zoo diep die persoonlijke gemeenschap met den persoonlijk levenden God te gevoelen, waarin juist de kracht en de sterkte van het geloof onzer vaderen lag.

Natuurlijk is het volkomen waar, dat het onsterfelijke ideaal van liefde en ontferming, niet anders zegt dan de onder woorden gebrachte uitdrukking van het Wezen onzes Gods; maar de fout is, dat men in plaats van te belijden: God is de liefde, of ook de Uefde is God, zich een denkbeeld van liefde vormt, dat denkbeeld toespitst in een ideaal, en nu God zelf, den levenden God achter dat denkbeeld, achter dat ideaal schuil laat gaan, en nu dweept met die schepping van zijn eigen gedachte en van den levenden God vervreemdt.

Nader toegepast op den Christus, komt ge tot hetzelfde resultaat.

Tegenover het beeld van een afgod heeft God het beeld van zich zelven gesteld in zijn eeniggeboren Zoon, gelijk de Christus in het vleesch geopenbaard is.

Daarmee was het denkbeeld teruggedrongen, het ideaal naar achteren geschoven, en op den voorgrond staat nu klaar en helder de Christus, het vleeschgeworden Woord.

Al de geestdrift, waarmee het Christendom de wereld is ingedragen, kwam dan ook voort uit dat hemelsbreed onderscheid.

Bij de wijsgeeren van Griekenland en Rome een dwepen met schoone idealen, maar bij de apostelen de hartstochtelijke liefde voor den levenden Christus, het tastbaar beeld van den levenden God.

Het is die persoonlijke geloofsverkleefdheid aan den levenden Christus in eigen persoon, waarin het geheim van hun kracht school. Het is een liefde van hart tot hart, waardoor de toenmalige wereld overwonnen is. Het is de liefde en verkleefdheid aan den Middelaar Gods en der menschen, die het heidendom ten val heeft gebracht.

Als Thomas zijn vinger steekt in de wonde, en dan neerknielt en uitroept: Mijn Heere en mijn God! openbaart zich al de kracht van het persoonlijk aanbidden van God in Christus, waardoor de kerk van Christus werd wat ze is.

Maar ook dat gaat te loor.

Eerst werd het verzwakt, door.een sentimen­ teel zich vastklemmen aan den Christus als mensch, waarbij God zoo al niet vergeten, dan toch verdonkerd werd in zijn majesteit.

En nu is men zelfs onder Christenen reeds zoover, dat men den persoon van Christus terugdringend, ook in den Christus een ideaal gaat minnen, om straks sterker band aan dit ideaal dan aan den persoon van den Christus zelven te kennen.

De bewondering van het ideaal breekt af het geloof.

Dit nu is de klacht des Heeren in Asafs lied: Ze hebben Mijner niet gewild.

Persoonlijker is het niet uit te drukken.

Ze hebben mijn schepping lief, ze genieten van de wereld die Ik tot aanzijn riep, ze bewonderen de grijsheid die Ik als licht in de duisternis liet schijnen, ze dwepen met de liefde en de ontferming, waarvoor Ik het gevoel van hun hart deed ontgloeien, maar Mij verlaten ze, - Mij zien ze voorbij, om Mij denken ze niet. Mij wijden ze geen persoonlijke liefde van hun hart toe, met Mij zoeken ze geen gemeenschap, Mij kennen ze niet. Mijn persoonlijk omgang boeit hen niet, ze hebben wel al het mijne, maar niet Mijner gewild.

Een klacht ook onder menschen zoo vaak gehoord. Dat men van het uwe geniet, met uw goed zich verzadigt, uw denkbeelden eert, zich met de bloemen uit uw hof tooit, ook wel uw daden loven wil, maar vreemd blijft aan alle persoonlijke gehechtheid, van verkleefdheid aan u geen spoor in het hart ontdekt, van sympathie voor u niets in zich waarneemt, en van u persoonlijk niets weten wil.

Dit nu ligt onder menschen maar al te vaak aan den persoon zelf. Dat men u bewondert, dat men u eert, dat men uw daden prijst, maar toch zeggen moet: geen persoon om persoonlijke genegenheid in te boezemen.

Maar natuurlijk, bij God valt dat ten eenenmale weg. Hij is de alleen aanbiddelijke, het hoogste Goed, de Liefde zelf, in alles beminlijk, eeuwiglijk te zoeken.

En als het dan toch tot een klacht van Gods zijde komt: Ze hebben Mijner niet gewild, dan is dit één doordringende aanklacht tegen ons hart, tegen ons geloof; dan spreekt zich hierin h2t diepst gevoelen van Goddelijke miskenning uit. Ik ben de eenige dien ze willen moesten, en zie, ze hebben Mijner niet gewild. Ze hebben Mij niet lief, ze kleven niet aan Mij met hun hart en ziel, voor hun persoonlijke verkleefdheid ben ik hun God niet het machtige, het alles te boven gaande aantrekkingspunt.

En hier nu is de" aanklacht tegen het ondiepe, het vage, het onwezenlijke van onze vroomheid, tegen het verflauwd en verzwakt begrip van onze religie, tegen de feitelijke geloofloosheid van ons hart. Een religieuze verzwakking, die zich uit in ons gemis aan heilige geestdrift, in het gebluschte vuur van ons hooger enthousiasme, in het stollen van de wateren der heilige mystiek.

Deels een persoonlijk kwaad, opkomend uit te hoogen dunk, uit te machtige zelfgenoegzaamheid, uit gemis aan afhankelijkheid en eigen trouw. Maar ook een kwaad van den tijd waarin wij leven, een gemeenschappelijke, aanstekelijke ziekte, waardoor de een den ander vergiftigt, een afval van de wereld der geesten, die ook ons hart afkeert van den levenden God.

Daartegen nu moet de strijd gaan.

De strijd tegen het eigen hart voorop om zelf weer tot de persoonlijke gemeenschap met den levenden God door te dringen.

Die strijd uitgebreid tot heel onzen kring, om alle valsche religie met haar vage idealen terug te dringen, en de persoonlijke verkleefdheid aan den levenden God er voor in de plaats te stellen.

Die strijd met geestdrift en onvergankelijke trouw gevoerd in onze predicatiën en stichtelijke schriften en in ons heilig roepen, om den levenden God in ons persoonlijk leven terug te roepen.

En dan ten slotte dien strijd uitgedragen in de wereld buiten ons, om ook dus die afgedoolde wereld terug te roepen van het denkbeeld naar de realiteit, van de idee naar het wezen, van de religie naar het eenig Voorwerp onzer aanbidding, van de dweepzucht met het afgetrokkene naar de liefde van het geloof, dat zich eeniglijk richt naar Hem die zich in Christus als den persoonlijk levenden God geopenbaard heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijnee niet gewild”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's