GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De goede gewoonte om de verkozen ambtsdragers na hun wettige verkiezing een veertien dagen aan de gemeente „voor te stellen, " wordt nog maar in al te veel kerken als een zinledige plechtigheid opgevat. Men begrijpt niet, waarom de mannen, die de gemeente uit het dubbeltal koos en daarmede aanwees voor het ambt, nogmaals aan de goedkeuring der gemeente moeten onderworpen worden.

Ds, Klaarhamer heeft daarom in de Utrechtsche Kerkbode de beteekenis van deze „voorstelling" zoeken duidelijk te maken:

Waarom worden toch na afloop der verkiezing en benoeming en nadat de benoemde Broederen verklaard hebben, bereid Ie zijn, om de benoeming op te volgen, dezen nog weder aan de gemeente voorgesteld ?

Hiervoor zijn verschillende redenen.

Vooreerst hebben de met elkander in gemeenschap levende Kerken saèm goedgevonden, dat na de keuze en benoeming deze voorstelling gtsch eden zou opdat de geineente over den benoemde zou oordeelen en zijne verkiezing zou «approbeeren engoedkennen.

Dit is noodig.

Want er heeft wel eene verkiezing plaatsgehad, maar die is geschied onder leiding van den Kerkeraad. — Nu kan die leiding op verschillende manieren geregeld worden. Maar hoe ook geregeld, zij bindt tocQ altoos min of meer, en kan ten gevolge hebben, dat op het dubbelgetal andere broeders ter verkiezing worden aangeboden, dan men in de gemeente begeerde. En bovendien, daar de keuze bij stemming geschiedt en het zelden gebeurt, dat iemand met alle stemmen verkozen wordt, zoo zullen er dus altijd in de gemeente zijn, die niet de man hun7ier keuze benoemd zien.

Hierbij komt dan nog, dat alleen de mannelijke, ten IH. Avondmaal toegelaten leden, stemrecht hebben. Maar zij alleen zijn de gemeente niet. Ook de zusters, die ten Avondmaal zijn toegelaten, behooren daartoe; en evenzeer de nog niet ten Avondmaal toegelatenen, die door den Doop tot de gemeente behooren.

En over die allen, over heel de Gemeente wordt de Ouderl.ng gesteld en namens heel de Gemeente en aan allerlei leden der Gemeente bedient de Diaken «de tafelen der barmhartigheid."

Door de voorstelling heeft dus/; «/de Gemeente,

_-óók de vrouwen, ook de nog niet ten Avondmaal toegelaten jongelingen en jongedochters, en óok zij die hun stem niet uitbrachten en dus aan de verkiezing geen deel namen, — zij allen hebben nu, zonder eenige leiding, alleen gebonden aan Gods Woord, te oordeelen: of de benoemde tot den Dienst waartoe hij verkozen en benoemd werd, ook metterdaad geschikt èn bekwaam is.

Zij hebben dus nu niet te vragen: is dit de man, die mij het beste aanstaat, — maar, voldoet die voorgestelde broeder aan de eischen, welke de Heere Jezus, de Koning der Kerk, stelt aan de mannen, door wie Hij zijn Koninklijk ambt aan zijn Gemeente wil bedienen, of aan de eischen, welke de barmhartige Hoogepriester stelt aan de mannen, door wie Hij zijn priesterlijke barmhartigheid aan zijn Gemeente wil bediend hebben.

Het zich bij de keuze van leeraars, opzieners of diakenen alleen door eigen zin en wil laten leiden is voor de Gemeente eene bestraffelijke zaak en is een der kenmerken van tijden van diepe inzinking en vanloslating van's Heeren Woord. Zie 2 Tim. 4.

De voorstelling dient dus, om allen de gelegenheid te geven, om zoo zij bezwaren hebben tegen den benoemde, bezwaren die hem, zoo zij werkelijk bestaande bevonden worden, naar den regel van Gods Woord ongeschikt en onbekwaam voor den Dienst maken, — deze bezwaren bij den Kerkeraad in te dienen. Zulke bezwaren dus, die het den bezwaarden tot een conscientiehtzfiazx zouden maken, om den benoemde in zijn Dienst te erkennen en zich aan zijn dienen te onderwerpen.

En zulke bezwaren kunnen natuurlijk evengoed bij niet stemgerechtigden als bij stemgerechtigden bestaan. Zij hebben allen het recht en zijn allen verplicht en moeten dus ook allen de gelegenheid hebben, om die bezwaren kenbaar te maken. Zij moeten de gelegenheid hebben, hun conscientie in dezen vrij te maken, te ontlasten.

Wanneer wij nagaan, waarin de Dienst zoo van ouderlingen als diakenen, maar inzonderheid van de ouderlingen (en leeraars), bestaat, zooals ons dit uit en naar Gods Woord in het formulier van bevestiging wordt voorgesteld, dan zien wij van hoe groot gewicht, van hoe hoog belang die Dienst voor het welzijn, voor den wasdom en bloei der gemeente is.

Welzijn, wasdom, bloei hangt niet aan die mannen, maar hangt aan den Dienst, en daarom moeten die mannen voor dien Dienst bekwaam en geschikt zijn, opdat zij dien Dienst recht, zuiver en naar eisch kunnen dienen.

Omdat de gemeente zoo groot belang heeft bij de rechte uitoefening van deze Diensten, — en omdat elk lid \an God vermaand en verplicht is, om mede ie waken over en 7nede te arbeiden aan den welstand, den opbouw van de gemeente, het lichaam van Christus, daarom moet ook elk lid in deze zaak medcoordeelen en is elk verplicht, zijn aan Gods Woord ontleende bezwaren kenbaar te maken.

De liefde tot de Gemeente, de gehoorzaamheid aan God, het vasthouden aan 't geloof en aan de goede conscientie dringen hiertoe.

En er is ook nog wat.

De ouderlingen bijv. moeten mede de gemeente regeeren, — d. i. de Koninklijke regeering van Christus aan de Gemeente bedienen.

Hiertoe moeten zij: «opzicht houden" — «toezien of een iegelijk zich behoorlijk gedraagt in belijdenis èn in vasdcl" — «vermanen' die zich onstichtelijk gedragen' — «toezien en waken voor het heilig houden der sacramenten" — «de tucht oefenen ' — «waken over de zuiverheid en de profijtelijkheid van den Dienst des Woords.

Hoe zullen nu de opzieners hun omvangrijk ambt, —• dat heel het leven van elk gemeentelid raakt, zijn leven in huis, in maatschappij, in staat, zoowel als in de kerk en zoowel als zijn leven voor zich zelven, — vervullen, hoe zullen zij kunnen regeeren, indien niet de Gemeente hen erkent sals dienstknechten Gods" en indien zij zich niet - sigexvilliglijk onder hun opzicht en regeering begeeft f"

Zonder deze erkenning en zonder deze gewillige onderwerping is de uitoefening van den Dienst onmogelijk. Waar die beide ontbreken, daar is het profijt van den ambte ijken dienst weg.

Maar die erkenning en onderwerping kan niet en mag niet afgedwongen worden. Die moet vrijwillig gegeven worden. Elk moet zich in zijn conscientie door Gods Woord daartoe gedrongen gevoelen.

Maar dan moet ook, als ik den benoemde bij 't licht des Woords bezie, mij duidelijk zijn, of duidelijk gemaakt kunnen worden, dat hij een man is, zooals Jezus blijkens zijn woord begeert en gebruiken kan.

De benoemi? ig exi in Dienst stelling htengen hem de gaven en de kennis niet aan. Hij kan door den Dienst zijn gaven oefenen en ontwikkelen, als hij ze heeft, maar niet, als hij ze niet heeft.

Vooreerst moet hij natuurlijk een beslist geloovig man zijn, zoodat de gemeente na zijn «bevestiging' met een goede conscientie, vrijmoedig God kan danken voor die mannen y> van goede getuigenis en die begaafd zijn met Uwen Geest."

Maar dit is niet genoeg. Zij moeten ook zijn: verstandig en wijs, moedig en ijverig, vol liefde tot de zielen, bekwaam om te onderwijzen en om allerlei menschen te leiden. Zij moeten meer dan gewone kennis van de Schrift, van den weg der zaligheid hebben. Zij moeten lust tot onderzoek hebben en studie van hun Dienst maken, zooveel hun mogelijk is.

Zij moeten vooral in onze dagen niet te beschuldigen zijn van standshoogheid, noch van geldzucht, en in t sociale leven moeten zij onberispelijk zijn, zoodat geen knechts of bazen hen terecht beschuldigen kunnen, van niet naar Gods Woord te hande len. Het is vooral in onze dagen wel noodig, dat zij, zoowel in als buiten de kerk, een goeden naam hebben.

En nu is er natuurlijk ook onder de leeraars en ouderlingen en diakenen onderscheid van gaven en ook verschil in de mate der gaven, onderscheid van «min en meer"; en men kan niet ten allen tijde de eischen ten volle stellen ; en er kunnen tijden zijn — gelijk de onze is — dat men ook dankbaar de middelmatigen ja zwakken op 't stuk Aergaven en der geoefendheid moet aanvaarden en dat men ook sommige informaliteiten, gebreken in den vorm bij keuze, benoeming enz. dragen moet. — Maar het moet dan toch altijd zóó zijn, dat de gemeente met een vrije en goede conscientie voor God de benoemden kan erkennen en zich aan hun dienen kan onderwerpen.

Het zal nu hoop ik uit 't weinige, dat hier gezegd is in antwoord op de vraag bij 't begin gesteld, op nieuw duidelijk geworden zijn, hoe noodig die voorstelling van de benoemden is en voor welk een ernstige taak de gemeente hierdoor komt te staan.

We meenden, dat het noodig was, in deze dagen hieraan eens weder te herinneren.

God zegene €eze herinnering en make ons allen getrouw.

Dit is glashelder.

Juist in het recht, dat ieder lid der gemeente heeft om bezwaren in te brengen tegen de voorgestelde ambtsdragers, komt een stuk uit van het ambt der geleovigen.

En niets werkt meer de deformatie der kerk in de hand, dan dat dit ambt der geloovigen in de gemeente inslaapt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's