GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met geheel uw verstand.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met geheel uw verstand.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus zeide tot hem: ij ïult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verstand. Matth. 22 : 37.

Het is een vreemd gebod, dat Jezus in het eerste en groote gebod inschoof, het gebod dat we God ook met heel ons verstand zullen liefhebben.

Als Jezus ons het hooge ideaal voorhoudt, dat we God zullen liefhebben met ons hart en met onze ziel, dan gaat er dit terstond bij ons in, want op het eerste hooren verstaan we het, dat ons hart en onze ziel op liefhebben zijn aangelegd. Maar hoe wilt ge liefhebben met uw verstand? Uw verstand is u gegeven om na te denken, om in te denken, om te begrijpen; maar hoe, zoo vraagt men zich onwillekeurig af, kan het verstand orgaan van de liefde zijn, hoe ooit instrument, om de liefde haar heerlijke werking te laten doen ?

Dat men veelal er niet op stuit, is omdat men er over heen leest, er zich geen rekenschap van geeft, en geen ernst maakt met de taak om dit eerste en groote gebod in^ elk van zijn deelen te onderzoeken. Men vat het dan bij het haastig lezen op, als stond er, dat we ook ons verstand in den dienst van God moeten stellen, en laat het liefhebben alleen op het hart en de ziel slaan.

Toch is dit zoo niet. Er staat niet, dat ook ons verstand God dienen moet; dat we ook ons denken op God zullen richten; dat we ook tot een klare belijdenis van God met ons verstand zullen komen, of hóe men de werking van het verstand ook op God meent te moeten richten. Neen, er staat klaarlijk en duidelijk, dat we ook met ons verstand God zullen liefhebben. Heel onze godsdienst wordt door Jezus in het ééne machtige begrip van liefde saimgevat, en die liefde moet geheel onze menschelijke persoonlijkheid doordringen. Ze moet uit de ziel niet alleen in ons hart, maar ook in ons verstand heerschappij voeren, en er toe leiden dat al onze levenskrachten door het ééne groote motief: de liefde voor God, geleid worden.

Verstand bedoelt hier alzoo volstrekt niet alleen ons diepzinnig denken, ons klaar oordeelen, ons geleerd begrijpen; neen, onder verstand is hier te verstaan geheel de heerlijke gave van ons bewustzijn, met inbegrip van onze voorstelling, onze verbeelding, ons zinnen en peinzen.

„Krachten" werken ook in de natuur. Veel sterker krachten dan in ons menschen. Maar de natuur, al leeft ze, ze is gansch ^«bewust. En al neemt ge in de hooger bewerktuigde dieren een klein begin van bewustzijn waar, toch blijft dit ook bij het meest ontwikkelde dier bij een uiterst zwak begin. En de heerlijkheid van het bewuste leven, dat in God alleen volkomen is, wordt onder alle creaturen op aarde alleen in den mensch gevonden, omdat de mensch ook hierin geschapen is naar Gods beeld.

Dat bewustzijn moge bij velen ook onder de menschenkinderen op verre na niet tot den hoogsten graad van ontwikkeling komen en bij onze krankzinnigen in verwarring geraken, toch toont de jammerlijk ongelukkige idioot ons zóó duidelijk wat onuitsprekelijk rijke gave zelfs de zeer gewone mensch in zijn bewustzijn, in zijn zelfbewustheid en in zijn bewuste leven, van zijn God ontving, dat ge elk recht mist, om het bij uw hart achter te stellen, en dat alle religie, die den dienst van God eeniglijk op het hart of op de goede werken wil saamtrekken, en het heerlijke menschelijke bewustzijn er buiten sluit, de religie verminkt. God zijn gave ontrooft, en op valsche religie moet uitloopen.

Al aanstonds voelt ge dus, dat het wel ter dege Christenplicht is, dat ook-onze menschelijke wetenschap zich op God heeft te richten. Niet dus alleen, dat een deel der wetenschap, met name de Godgeleerdheid, de kennisse Gods tot voorwerp kieze en geen pad onbetreden late, waarlangs tot rijkere kennisse van God kan worden voortgeschreden; maar dat de wetenschap in haar geheel, op elk terrein, steeds de glorie onzes Gods moet doen uitkomen.

Wetenschap, hoe diepgaande en hoe geleerd ook, die God ter zijde laat, twijfel aan Gods bestaan wekt, of zelfs tot loochening van God waagt te komen, is geen wetenschap, maar zonde, want ze zondigt tegen het groote gebod, dat de menschheid ook met heel haar verstand allereerst God zal liefhebben. En overmits het nu met elk denkbeeld van liefde onbestaanbaar is, om het voorwerp zijner liefde onver­ schillig voorbij te gaan, of zelfs teignoreeren, zoo volgt hieruit, dat de man van wetenschap, die in zijn wetenschap zich niet tot God voelt aangetrokken en niet vóór alle dingen God en zijn glorie zoekt, tegen het eerst en groot gebod met zijn verstandelijke wetenschap ingaat.

En juist dit nu is de vloek, die op de hedendaagsche wetenschap zoo zwaar rust, dat ze de liefde voor God niet in haar aderen voelt kloppen, en zich gedraagt als ware het groot gebod, dat we God ook met heel ons verstand zullen liefhebben, nimmer gegeven.

Datzelfde nu geldt van onze Belijdenis.

De priesters der wetenschap zijn slechts weinigen in getal, tot belijdenis is elk mensch geroepen.

Wat dit zeggen wil, is niet zwaar te verstaan.

Ieder mensch heeft een overtuiging, heeit een stel van hoofddenkbeelden waarvan hij uitgaat, een wereld van gedachten, hoe klein ook, waaruit hij leeft, waarvoor hij strijdt, waaruit hij handelt.

Welnu, dat een ieder tot belijdenis geroepen is, wil zeggen, dat niemands levensovertuiging zonder God mag zijn; dat in die levensovertuiging God het middenpunt moet vormen; dat die levensovertuiging aan God kleven moet, van God en naar God moet uitgaan ; en dat in die levensovertuiging al het overige zich schikken moet naar de liefde, de vurige liefde, voor God het eischt.

En dit nu kan niet ieder mensch voor zichzelf tot klaarheid brengen. Ook in elk ander opzicht ontleent de groote massa der menschen haar hoofddenkbeelden en haar grondvoorsteilingen aan de verkregen kennisse van het voorgeslacht. En zoo komt hier de Kerk van Christus met haar belijdenis der eeuwen den eenvoudigen te hulp. In die Kerk ontvangt een ieder omtrent de kennisse Gods de vrucht van de geloofservaring der eeuwen, en de toestand van een volk kan niet gezond zijn, indien niet de duizenden en tienduizenden die belijdenis der Kerk als uitgangspunt van hun levensovertuiging bezitten.

Vandaar, dat het verwoesting van de liefde voor God met heel ons verstand is, zoo men die belijdenis uit de levensovertuiging uitlicht, en valschelijk het volk leeraart, dat het alles op de mystiek der liefde van het hart en op de daad van den wil aankomt.

Wie daarheen drijft verarmt de liefde voor God, door heel ons verstand er buiten te sluiten, en treedt niet in het voetspoor van Jezus, maar gaat lijnrecht en rechtstreeks tegen zijn hoog gebod in.

Maar ook hiermede heeft deze liefde voor God met heel ons verstand nog op verre na haar eindpaal niet bereikt.

Buiten Wetenschap en Belijdenis, is er ook nog het gewone dagelijksche bewustzijn, het bezig zijn met onzen geest in ons dagelijksch beroep, in onzen omgang, in onze gesprekken, in de plannen die we beramen, in de gedragslijn die we ons afbakenen, in de voornemens die we koesteren, in onze lectuur, in ons nadenken over personen en zaken, in onze voorstellingen, in onze verbeelding, in onze waardeering van kunst en litteratuur, in onze oordeelvellingen, in ons terugzien op het verleden en in onze gedachten over de toekomst.

Dit alles saam vormt de veelzijdige bezigheid van ons bewustzijn; het is de dagelijksche werkkring van heel ons verstand, de school en werkplaats van ons denken, indenken en nadenken; en dit alles nu kan, óf buiten God omgaan, óf gestadig en op elk punt door de gedachte aan God en de liefde voor God zijn bezield en beheerscht.

En daarom, op dit alles legt Jezus bij een iegelijk van ons voor zijn God en onzen God beslag. Hij wil, dat in en bij dit alles de liefde voor God ons leide, sture en richte niet alleen, maar ook dat dit alles zich uit innerlijken aandrang zóó vorme en inkleede, als we weten en verstaan, dat het Gode welgevallig zal zijn. Bovenal, dat we dit alzoo doen, niet plichtmatig, omdat het moet, al zouden wij het liefst anders willen, en ook niet, om den toorn onzes Gods hiet over ons te halen, noch ook om er den hemel meê te verdienen, maar uit liefde, louter uit liefde voor God, omdat we, om Gods wil, het niet van ons kunnen verkrijgen, die kostelijke gave van ons bewustzijn te besteden om iets te zinnen of te peinzen, dat God verdriet zou doen.

En al staan we nu, dit alles indenkende, met ons feitelijk leven van dit hooge ideaal op nog zoo verren afstand, — een kind van God, dat zijn God liefheeft, zal bij het lezen en herlezen van het eerste en groote gebod ook door dien eisch, dat hij God zal lief­ hebben ook met heei, zijn verstand, toch tot staan worden gebracli-ïlij zal heel anders dan dusver op het leven van zijn bewustzijn controle gaan uitoefenen. En mag het hem gelukken, aldus de liefde voor God ook in al wat hij denkt en zint en peinst, ja, in elk woord dat hij spreekt, krachtiger te doen invloeien, dan zal de diepere ervaring van de liefde van zijn God zijn dagelijksch gewin zijn, en de gemeenschap met het Eeuwige Wezen steeds zaliger gekend worden in zijn binnenste ik.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's

„Met geheel uw verstand.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's