GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

STOKOUD EN ZESTIEN JAAR.

HERINNERING.

XX.

Thans keeren we terug tot den ouden maar nog krachtigen grijsaard, tot Lukas Short den honderdjarige, dien we aantroffen, zittende op een boomstam, op een zomeravond van het jaar 1750

Nog altijd bewoonde hij zijn eigen huis en was er het hoofd en de bestuurder van alles. Zijn vrouw was reeds jaren dood, maar zijn kinderen, die zelt nu reeds oude menschen waren, woonden op de hoeve of er dicht bij. Hij woonde saam met een zijner dochters, die weduwe was. Hij had zijn kleinkinderen zien opgroeien, ja zeUs van zijn achterkleinkinderen waren eenige reeds den kinderschoenen ontwassen. Het geslacht was groot geworden, wijd vertakt. Doch allen waren in den omtrek gebleven. Een paar malen in 't jaar kwam men bijeen en dan was er een feestelijk samenzijn, waarbij Lukas als een aartsvader zat, te midden van de zijnen.

Zoo had hij dan vele zegeningen van God ontvangen, en ook heiinnerde alles hem eraan, dat zijn dagen niet velen meer konden zijn. Waren niet zijn zonen en dochteren reeds vergrijsd? En als hij nog eens vertelde uit zijn jeugd, hoe ver, een eeuw bijna, lag die tijd achter hem! Toch had dit al den ouden man nog niet uitgedreven, om te bedenken wat tot zijn eeuwigen vrede dienen kon. Zijn hart was nog altijd vervuld met hetgeen deze wereld heeft en geeft, met zijn velden enbosschen, zijn geld en goed, en hij vond het heerlijk als de menschen zeiden: „Wel, vader Short, gij lijkt nog geen zestig; ge houdt u goed."

Nu kloek en krachtig was hij, de man die op zijn honderdste jaar nog eiken morgen uitging — al behoefde hij dit niet te doen — om met de knechten op 't veld te werken. Meermalen bestuurde hij nog zelf, als een halveeeuwgeleden, den ploeg. Roeien kon hij nog tegen den besten aan. Hij moest wel gelooven dat hij honderd jaar telde, die oude Lukas, maar voelen deed hij 't niet.

’t Was een warme dag geweest, die, na welken wij hem vonden, rustend op den boomstam. Terwijl bij daar zat, verviel hij in diep nadenken. Gelijk vele oude menschen, liet onze Short gaarne zijn gedachten teruggaan tot het verledene, en kon hij zich ook dingen die vóór 70 jaar gebeurd waren, beter herinneren, dan wat een week geleden was voorgevallen.

Zoo was 't dan ook geen wonder, dat hij dien avond zich weer verdiepte in de oude dagen. Er was bijna niemand meer, die tot hem zeggen kon; dat heb ik met u beleefd, daar ben ik bij geweest. Eerst dacht hij aan zijn leven hier op de hoeve, toen aan zijn huwelijk, dan aan zijn komst in deze streken. Verder terug gingen zijn gedachten tot Rideau. Met dezen had hij nog een poos nu en dan briefwisseling gehouden, doch eindelijk had hij niet meer geschreven, en nu al veertig jaar hadden ze van elkaar niet meer gehoord. Van Rideau keerden zijn overdenkingen al verder achterwaarts, tot zijn zeereizen, en eindelijk weer tot Engeland en het ouderlijk huis te Dutmouth.

Dartmouth! Opeens was het hem, als lag heel het stadje hem weer voor zijn oogen. Klaarlijk, als stond hij er bij, zag hij den winkel zijns vaders, de lange straat met de oude huizen, de school met het opschrift boven de deur, het straatje met vele kroegjes, dat op de haven uitliep, en die haven zelf. Daar lagen de groote schepen, waaraan hij zoo dikwijls in een schuitje voorraad had gebracht. Daar waren de matrozen, zijn vrienden. Daar speelden aan den havenkant en op vlotten zijn makkers, de vroolijke knapen, die stoeiden en ravott'en, en hij zag ze allen nog eens voor zich Tom, en Dick en Will.

Maar waar waren ze thans. Tom dood, Dick dood, en ja, hoe veel namen kon hij noemen! Van den meester en den omroeper en de kapiteins, maar achter allen kon hij wel schrijven: dood! Geen meer over. Waar lagen ze? Velen zeker op het kerkhof van Dartmouth. En hij zag dat veld weer vóór zich, bezaaid met grafstee nen. Daar lag ook de steen waaronder vader en moeder rustten. Hij zag zijn vader weer, zoo als die in den winkel stond; altijd druk bezig; zijn moeder, de hartelijk gelietde moeder, die hem zoo trouw had verzorgd. En hij dacht ook aan den Bijbel, dien moeder hem gegeven, dien hij zoo slecht had gelezen, en die nu, ja wie weet waar, was. Hij zag zijn zuster, bezig moeder te helpen, en helder stond hem weer de dag vóór den geest, nu 80 jaar geleden, toen hij te Dartmouth teruggekeerd, vader, moeder noch zuster meer rond

Lang verwijlde Lukas met zijn gedachten op het kerkhof. Hoe velen lagen gewis daar nu, die hij nog gezond en blozend had gekend, die en die, een groote menigte. En onwillekeurig fluis terden zijn lippen enkele regels uit een vers, dat hij in zijn jeugd geleerd had:

„Thou layest them with al their cares In everlasting sleep; As with a flood thou tak'st them off, With overwhelming sweep."

d. i.

Gij legt hen met al hun bemoeienissen neder ter eeuwige rust; als met een stroom voert Gy hen plotseling onweerstaanbaar weg.

(De woorden zijn ontleend aan een berijming van Psalm go.)

Van het kerkhof zweefden Lukas' gedachten naar de kerk, midden op het groote veld, de schoone Heilands-of Zaligmakerskerk, die van verre al te zien was. Hoe goed kon hij zich die oude kerk herinneren met den hoogen toren, de groote kruisramen, de zware pilaren en de statige poorten. Hoe dikwijls had hij niet bij die kerk gespeeld; hoe vaak was hij er heen gewandeld met vader en moeder. Hij zag ze nog in de kerk zitten, gelijk zich zelf en zijn zuster, in de groote bank bezijden den preekstoel. Hij wist, in die kerk was hij gedoopt, daar had hij h ook eens het Heilig Avondmaal meegevierd, nadat hij er met velen belijdenis des geloofs had afgelegd. Maar ook ging 't zijn ziel voorbij, hoe vaak hij de kerk had trachten te ontloopen, hoe hij er nooit weer Avondmaal had gehouden, hoe hij nu al vijftig jaar in geen kerk meer was geweest, schoon er nu een dicht bij stond.

Hij sloot de oogen, als om wat om hem was te vergeten, en alleen te zien wat in het verleden was.

Eensklaps rees een gestalte voor hem op. 't Was die van dominee Flavel.

En te gelijk herinnert hij zich den morgen, toen zoo groote ontroering in de kerk had geheerscht, bij de woorden die de leeraar aan het einde sprak, 't Was Lukas, als zat hij nog daar neder naast zijn moeder. Hij ziet weer den predikant op den kansel; hij hoort de doordringende, ernstige stem van den trouwen leeraar, die tot de groote vergadering spreekt. Nog eens verneemt hij den tekst: Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maran-atha! Hij ziet den predikant aan het slot van den dienst opstaan, zwijgend wachten, terwijl alle oogen op hem zijn gericht, tot eensklaps de woorden weerklinken:

„Hoe zal ik deze vergadering zegenen, indien een ieder uit haar midden, die den Heere Jezus Christus niet liefheeft een vervloeking, Maran-atha is? "

En ook herinnert Lukas zich wat volgt, hoe allen ontzet zijn en een heer machteloos wordt weggedragen. Dat al gaat nog eens zijn geest als in een droomgezicht voorbij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's