GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Danneer bod de derborgene dingen zal oocdeenlen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Danneer bod de derborgene dingen zal oocdeenlen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den dag, wanneer God de verborgene dingen der menschen zal oordeelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. Rom. 2: i6.

Toegestemd moet, dat het aantal personen, dat er opzettelijk een deel van zijn tijd aan geeft, om met God bezig te zijn, en in de kennisse ven God in te dringen, schier verdwijnend klein is.

Bidden, kerkgaac, goede werken doen, het kan nog alles buiten dat eigenlijk met God zich bezig houden omgaan. Er wordt tal van malen, in allerlei kring, gebeden, zonder dat de ziel in het gebed voor God en God aan de ziel verscheen. Gedurig gaan er ter kerke op, die straks weer uit de kerk huiswaarts keeren, zonder één enkrl oogenblik hun God te hebben gezocht of door hun God te zijn ontmoet. Zelfs al hield men zich onder dege prediking bezig met Goddelijke dingen, op zichzelf is dit nog geen bezig zijn met God. En wat de goede werken aangaat, behoeft nauwelijks gezegd, hoe ze heel een dag kunnen vervullen, zonder dat van het goede werk tot Hem, die er ons toe aandreef, wordt opgeklommen.

o, Het eigenlijke bezig zijn met den levenden God is zoo weinig.

En dan werd dusver nog alleen gedacht aan belijdende, geloovige Christenen, die bidden, voor hun kerk leven en goede werken doen; doch kom nu eens in c.ie on-kerkelijke kringen, waar men wel niet wereldsch in slechten zin is, eer den ernst zoekt en de deugd eert eri met hoogere idealen dweept, maar toch de religie achterafzet; en wat vindt ge dan, zelfs bij de edelsten en besten, van een bezig zijn met God ? En daalt ge nog verder af, en komt ge onder de mannen en vrouwen, die enkel voor zaken en na de zaken voor ontspanning leven, eilieve, voelt ge dan zelf niet, dat er van een bezig zijn met God, kort gezegd, gansch geen sprake meer is? Voeg daar nu bij de bepaald slechte en goddelooze kringen in onze maatschappij, en met deze de onverschilligen voor alle hooger bestaan, en immers het bewijs is geleverd, dat de groep, die ook maar een klein deel van haar tijd geeft om met God omgang te hebben, bitter, bitter klein is.

En ook ge gevoelt, hoe pijnlijk, als we ons zoo mogen uitdrukken, dat voor God in zijn liefde voor deze wereld moet zijn. Alzoo lief heeft God die wereld, dat Hij haar zijn eenge boren Zoon schonk; hij gaf aan die wereld de vatbaarheid om Hem te kennen, en weder lief te hebben. Van die wereld draagt slechts een klein deel den Christennaam. En in dat kleine deel, dat onder den Doop leeft, zelfs daar zijn het dag aan dag slechts enkelen, zeer enkelen, die hun ziel en zinnen naar Hem toekeeren en ingaan in zijn verborgen omgang. Al de overi gen gaan voorbij, zijn met heel andere dingen vervuld, en de kennisse van zijn Naam en Wezen wordt door hen versmaad.

Maar wat volgens de Schrift ook vast staat, het is dit, dat er voor allen vroeg of laat toch één oogenblik komt, waarin God ze dwingen zal, om uitsluitend en met niets anders dan met Hem zich bezig te houden.

Hij heeft daar een dag voor gesteld.

En voor wat mensch ook die dag aanbreekt, in dien dag zal hij voor God hebben te verschijnen, zal God hem overvallen met zijn majesteit, en hem geheel innemen, zóó, dat hij aan niets anders dan aan God denken kan. En die dag is de dag van het oordeel.

De kunst heeft in de voorstelling van dien oordeelsdag veel bedorven.

Ze kon als kunst niet anders dan met de voorstelling werken, en ontleende voor die voorstelling haar stof en beeld aan een aardsche rechtbank, met al de millioenen en nogmaals millioenen die ooit op aarde geleefd hebben, als gedaagden voor Gods heilige vierschaar.

Ze kon dit niet anders doen, en met meer dan één stift of penseel geschiedde dit meesterlijk.

Maar vergeten mocht toch nooit, dat hier uitwendig werd voorgesteld, wat ten principale geestelijke beduidenis had, en dat juist die geestelijke actie in het ocrdeel niet in beeld te brengen was.

Toen nu het ongeloof intrad, en met name ook het oordeel loochende, greep het die uitwendige voorstelling aan, om de zaak zelve belachelijk te maken en de onmogalijkheid ervan aan te toonen. Of waar zouden die tien duizend millioen menschen staan moeten? hoeveel tijd zou het niet nemen, één enkel menschenleven tot in de bijzonderheid van elk woord en elke gedachte in verhoor te nemen? Er is sprake van één dag, en reeds voor één enkel huisgezin zou dit een jaar en meer in beslag nemen.

Onze belijdenis sloeg beter toon aan, toen ze de zaak van het oordeel met één trek geestelijk stempelde, en sprak van het openen van de boeken der conscientie.

Zóó genomen nu is het oordeel niet anders dan een resumtie in één klaar gezicht van ieders geheele leven; een opeens zien van de totalen, waar men vroeger niet anders rekende dan met den schadepost van elk doorleefd oogenblik.

Het oordeel is een afrekening. Tegenover elkander staat op die rekening wat gij God schuldig weet, en wat naar gelang van uw prestatie, hetzij dan goed hetzij dan kwaad. God u te vergelden heeft.

Zoo leert de Schrift het.

„Wij allen, zegt de apostel, moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen naar het lichaam geschied is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad."

En nu verstaat een ieder die rekenen kan, het zeer wel, wat hier dit rekenen zijn zal, en wat het zegt, dat in het oordeel God hem het totaal van zijn rekening zal laten zien, en dat met de bewijzen erbij, zoodat hij zelf in zijn conscientie zal overtuigd worden, dat God gerekend heeft rechtvaardiglijk.

De totale uitkomst, de algeheele resumtie van ons leven, van kind af, plotseling voor ons tredende, en voor ons tredende met zoo overweldigende zekerheid, dat elke zweem van twijfel is buitengesloten.

In onze automatische - telmachines, die men tegenwoordig in groote magazijnen bezit, komt wat ge er ook in werpt, het cijfer onmiddellijk voor, en geschiedt vanzelf de optelling.

Welnu, dit is het beeld van uw leven. En wie nu al de dagen zijns levens weigerde het cijfer dat eiken dag voorkwam, op te merken, die krijgt in het oordeel plotseling het totaalcijfer voor zich, waarbij niets kon of mocht vergeten worden, en waar niemand iets tegen zeggen kan. Ge zult het kunnen narekenen, maar het zal u niets baten. Een feil is in die rekening ondenkba9, t. En bij de plotselinge op klaring van het licht der conscientie dat over heel uw leven zal glansen, zal u niets anders resten, dan te erkennen dat God rechtvaardig is.

Nu is dit niets voor wie gelooft en ontsliep in Jezus, g b e

Want wel is ook voor hem de einduitkomst een schrikverwekkend tekort, maar voor hem staat daar de alles toedekkende verzoening tegenover, zijn rechter is zijn redder, en hij gaat, vrijgemaakt, ter eeuwige zaligheid in.

Maar ontzettend is deze opening van het boek der conscientie voor een iegelijk, die buiten Christus stierf. d s

Het is voor zulk-een te laat, om zich te bekeeren; in Christus kan hij niet schuilen; aan de verzoening kan hij geen deel meer erlangen; er staat voor hem niets ten goede tegenover zijn onmetelijke schuld; en hij moei bezwijken onder een oordeel, dat hem in zijn eigen conscientie wordt aangezegd.

En dat nu zal het eeuwig bange zijn. Dat zal in zijn innerlijk wezen de worm zijn, die rusteloos knaagt, zonder ooit te sterven; dit de gloed in zijn conscientie van het vuur, dat nooit kan worden uitgebluscht.

Er behoeft geen uitwendige marteling bij te komen. Het vuur zelf van binnen is de eeuwige straf, en die innerlijke zelfvertering zal als een kanker door heel zijn wezen eten, en ver derven heel zijn aanwezen en heel zijn bestaan. Zooals kanker geen pijn is die van buiten komt, maar van binnen wroet, en toch zoo vreeselijk is, zoo zal ook uit de conscientie de strai beginnen en doorgaan tot heel zijn existentie.

Dit nu zal de kennisse Gods" zijn, voor wie op aarde God in zijn genade niet heeft willen kennen.

Tweeërlei is die kennisse Gods,

Eenerzijds, hier op aarde, door het geloof, een kennisse Gods die zaligt. „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God."

Maar ook anderzijds is er een kennisse van God, die pas komt na den dood, in het oor deel, maar juist daarom eene kennisse van God, die niet het eeuwige leven brengt, maar den eeuwigen dood.

Op aarde heeft men dan gebazeld, dat er geen God was, of dat God niet van ons afwist, of dat men om God zich niet had te bekreunen, en na den dood staat men dan op eens voor dien miskenden God, voelt men de ontzettendheid van zijn aldoordringende tegenwoordigheid, en kan, wat men ook doe, van dien God niet meer loskomen.

Want het oordeel loopt niet zóó af, dat men onmiddellijk daarna weer zou kunnen voortleven in de oude vergetelheid, alsof er geen God was. Neen, de zelfvernietigende indruk, dien men in het oogenblik van het eigenlijk oordeel van God ontvangt, houdt aan, en gaat nooit meer weg.

Van de duivelen slaat opgeteeketd, dat ze terdege goed weten, da'. God er is... en dat ze sidderen. En zoo nu ook zullen die allen, die in dit leven God ontliepen, in het oordeel en na het oordeel tot de vreeslijke ontdekking komen, hoe ze zich vergist hebben; voor oogen zien dat God wel wezenlijk bestaat.... en óok zij... ze zullen sidderen.

In dit leven kan men zich achter het gordijn der zinlijke dingen, achter den nevel van onze aardsche beperktheden, zoo met schijn omhullen, dat men God niet ziet, en zich daarom diets maakt, dat Hij er niet is, omdat men Hem willens niet ziet.

Maar met den dood is dat uit. Dan scheurt dat gordijn vaneen van boven tot beneden, dan trekken die nevelen op, dan heeft de schijn uit, en dan verschijnt en ontdekt zich de majesteit des Heeren Heeren in volle klaarheid.

De kennisse Gods, waar men zijn levenlang niet aanwilde, komt dan vanzelf, ze overstroomt den rampzalige; maar het is een terugstootende kennisse, een kennisse die u niet naar God trekt, maar u voor zijn vreeslijkheid doet terugdeinzen; en waar ge ook heen ziet, nergens is iets, waarachter ge u voor den aanblik van Gods majesteit zoudt kunnen verbergen.

Het wordt de gloed van een zon die u niet koestert, maar die u verzengt.

Hel noemt de Schrift dit, en het is een hel, maar een hel die God enkel door zijn heilige presentie maakt. Kon men God wegmaken, of zich aan God onttrekken, of zich voor God verbergen, de hel zou uit zijn. Maar dat juist kan niet.

Gods heilige tegenwoordigheid houdt niet op u te overstroomen, en juist dat is uw eeuwige dood.

En daarom wèl hem, die in dit leven de kennisse van zijn God in Christus gezocht heeft. Voor hem zal die kennisse na den dood een indrinken worden van Goddelijke sympathie-Maar wee hem, die eerst in het oordeel zijn God leert kennen. Voor hem zal die kennisse niets dan afgrijzen zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Danneer bod de derborgene dingen zal oocdeenlen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's