GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gangen der eeuw zijn Zijne.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gangen der eeuw zijn Zijne.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEUWEJAAR.]

Hij stond, en mat het land; Hij zag toe, en maakte de heidenen los; en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden ; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn zijne. Habakuk 3 : 6.

Ook nu bepaalt de keer van 't jaar u bij uw leven en uw levenstijd.

Een nieuw jaar wordt in dien tijd van uw leven ingeschoven. Het was 1903, en zoo bleef het al die maanden, al die weken, al die dagen lang. Maar dat heeft nu uit. Dat is afgedaan en keert nooit weer. Nu gleedt ge in 1904, en vraagt ge u onwilkeurig af, wat dat jaar u en de uwen brengen zal. Of dat jaar u, dan wel gij dat jaar overleven zult. En vanzelf leidt dit er u toe, om ook bij den aanvang van dit jaar tot uw Vader in den hemel op te zien, w„-inig te vragen maar veel te vertrouwen, de hand op den mond te leggen, en stil als het gespeende kind in te wachten wat God over u, wat Hij over uw lieven gehengen zal.

Gangen der eeuw zijn Zijne, getuigt de profeet. Uw God telt en rekent met eeuwen, gelijk het op de wijzerplaat van uw tijdmeter met uren en minuten toegaat. Gij zijt de kleine, de hulpbehoeftige, die met tienden van een pen ning rekent; uw God baadt zich in de eeuwigheid en in die eeuwigheid met miljarden van tijd deelen te gelijk. Er is tusschen uw tijdrekening en de tijdrekening van uw God geen vergelijken denkbaar. Bij uw God de altoos wellende, de altoos opborrelende, de altoos overvloediglijk springende fontein van het eeuwige; voor u het druppelen van de oogenblikken, in het tikken van den secondeslag voor u hoorbaar. Wat duren vijf enkele minuten, als ge wachten moet, u soms onduldbaar lang.

Nooit mag dit meer dan reusachtig verschil tusschen u en uw God uit het oog worden verloren; een verschil zóó diep gapend, dat het ons volstrekt ondoenlijk is, om ons den samenhang tusschen ónzen tijd en de eeuwig heid van onzen God, al weten we dat die samenhang er zijn moet en er is, voor ons denken te verklaren. Voorzeker, als £, e in Christus zaliglijk afsterft, gaat ook gij eens in die eeuwigheid in, om er eeuwiglijk te genieten; maar toch zal dat voor u nooit de eeuwigheid van uw God zijn. Ook al leeft ge straks eeu wiglijk, gij hebt een begin gehad, en uw God nooit. „Eer de bergen geboren werden, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij God". En dat geldt van den mensch nooit.

Maar hoe ondenkbaar groot dit verschil ook zij tusschen u die bij uren leeft, en uw God wiens de gangen der eeuw zijn, hierin is de genade uws Heeren, dat Hij uw stuk leven, dat ge van de wieg tot het graf doorleeft, voor u in deelen van jaren en in deelen van dagen en in deelen van uren en minuten breekt, en daardoor aan uw anders o, zoo korte leven een breedte, een verlenging van duur en een rijken omvang leent, die u in de kleine plas van uw korte levensjaren als in een oceaan doet baden.

De tijd en zijn indeeling in jaren en dagen is niet door u uitgevonden; ze is door uw God voor u besteld. „Toen was het avond en het was morgen geweest, de eerste dag" - is het scheppingswoord, waardoor geheel deze tijdsorde en tijdsindeeling voor u besteld was, nog eer de mensch op deze aarde verscheen. Zon en maan, en de wenteling der aarde, en de klop van het bloed in uw aderen is er op besteld, om tot in minuten en seconden uw leven uiteen te werken. En het is door dit wondere middel, wonder in zijn eenvoudig bestel, dat de genade en de goedertierenheid uws Gods een rijkdom van leven in het verleden, nu in het heden, en straks in de toekomst voor u en om u geschapen heeft, waardoor uw op zich zelf zoo kort leven schier onafzienbaar lang en groot voor u en achter u wordt.

Zelfs dat ééne jaar dat nu weer achter u ligt, en met het Oudejaar werd afgebloten, wasvoor uw besef zóó lang, dat ge er u slechts enkele dagen van beteekenis nog helder uit kunt voorstellen, en het nieuwe jaar dat ingaat, maakt een indruk als zou er geen doorkomen aan zijn.

Ja, wat veel meer nog zegt, niet alleen heeft uw God wiens de gangen der eeuw zijn, uw leven alzoo rijk ingedeeld en door die indeeling zoo machtig voor uw besef vergroot, maar Hij ging en gaat zelf gedurig in dit uw sterk ingedeelde leven in met zijn trouwe en zijn Vaderzorg.

Van week tot week, en van dag tot dag, is zijn ontferming en zijn Hefde voor u besteld, elke morgen nieuw en eiken avond in nieuwen glans voor u schitterend. Van uur tot uur gaat Hij voor u uit op den weg. En tot in de on derdeelen van uw uren in minuten en seconden is de klop van uw bloed in uw hart zijn werk, en vangt Hij elke zucht op, die uit dat hart tot Hem opklimt.

Hij is de Vader der eeuwigheid, die uit loutere genade het leven van zijn kind, om het te verrijken, tot in de kleinste deelen indeelt, en in elk dier deelen en onderdeden met zijn genade ingaat en u behoedt.

Maar deelt alzoo uw God zelf uw leven in, en daalt Hij met zijn genade in dat ingedeelde leven neder, voor u staat hiertegenover, dat gij uit dit tijdelijk ingedeelde Jleven telkens weer naar de gangen der eeuw te grijpen hebt, en u tot het eeuwige moet opheffen.

In de Openbaringen lezen we, dat de Engel, die aan de zee stond, zijn hand ophief naar den hemel, en „zwoer bij Dien, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd meer zijn zal."

De tijd is een uit genade ons geschonken bestaansvorm, maar ze is onwezenlijk; wezenlijk is alleen de eeuwigheid. Alleen in die eeuwig heid ligt onze bestemming, en alleen van uit het standpunt der eeuwigheid kan uw bestaan, uw aanzijn, uw toekomst, uw bestemming worden verstaan.

Welk jaar van uw leven ook, het is nooit uit dat eigen jaar te verstaan. Voor God is heel uw leven, al die jaren lang, één plan, één bestel, één geheel. Dat plan, dat bestel van uw leven begon niet pas met uw geboorte, maar trekt zijn lijnen terug achterwaarts tot in het leven van uw ouders en voorouders. Eu zoo ook vooruit eindigt dit plan niet met uw dood, maar loopt ver over dood en graf tot in der eeuwen eeuwigheid door. Zelfs mag gezegd, al leeft ge hier 70 of 80 jaar, dat dit geheele stuk van uw leven, dat ge op aarde doorleeft, tot bijna niets ineenkrimpt, zoo ge naast die 80 jaren legt de duizenden en tienduizenden jaren, die u in de eeuwigheid wachten. Heel uw leven op aarde is niets dan het afrijden van de lijn tot aan het eerste station, om daarna eerst den eigenlijken tocht door uw eeuwig levensveld te beginnen.

En dit niet klaar en niet helder in te zien, is de groote oorzaak van de mismoedigdheid, die zoo velen keer op keer bij hun tocht door dit korte aardsche leven overvalt en bevangt.

Een jaar van uw levfn is op zichzelf nooit te verstaan. Elk jaar van uw leven moet in den saamharg met heel uw leven hier, én met heel uw leven hiernamaals, bezien worden, wijl het zóó en niet anders voor God staat, en zóó en niet anders is te verklaren.

Die u bewerkt, en vormt, en bereidt voor de eeuwigheid is de Heeré. Ook in zijn bewerking van uw hart, ook in zijn vorming van uw persoon, ook in zijn bereiding van uw geest in u voor de eeuwigheid, zijn de gangen der eeuw zijne, Niet wat uw lust en liefde voor het oogenblik zijn zou, is hier richtsnoer, maar wat in der eeuwen loop uit u worden moet, beheerscht zijn bestel van uw leven en aanzijn.

Op dien langen weg voert Hij u nu eens door donkerheid en diepte, dan weer door zonneglans op de bergen zijner heiligheid, maar altoos gaat zijn plan, zijn bestel met u door. En niet wat u dit jaar toe zou lachen, maar wat dit jaar met u geschieden moet, om zijn eeuwig plan met u door te zetten, beslist wat dit jaar u brengen zal. En waarom het zóó en niet anders zijn moet, kunt ge nu niet, maar zult ge daarna verstaan.

Wie dit nu vergeet, heeft onvrede; maar wie met heel zijn ziel in dit eeuwige doen van zijn God meeleeft, rust, wat er ook komt, in zijn Vadertrouw.

Bijft ge, in engen tijd bevangen, bij den dag, bij de week rekenen, en wordt uw hart bitter eiken keer, dat die dag tegensloeg of die week u niets dan teleurstelling bracht, dan wordt ge ten prooi aan twijfelmoedigheid en somberen zin. Dan wordt het ééu k'agen, één jammeren, en zwartgalligheid overmeestert u. Dan geen moed des geloofs, geen geestdrift voor uw bestemming, geen hooge blijdschap in uw God. Vandaar, dat zoo duizenden bij duizenden of koud onverschillig, óf mismoedig worstelend het pad van hun dagen afloopen. En wie zoo leeft, wat is hij anders dan een speelbal voor den wind des daags, en hoe ontzinkt hij niet aan zijn waaide als mensch ? Of zegt de profeet ons niet, dat God „de eeuw in ons hart heeft gelegd"? En „de eeuw in ons hart, " wat zegt dit anders, dan dat God ons het vermogen inschiep, om ons uit dit dwarrelen van de tijdvlokken om ons heen, tot de vastigheid van het eeuwige op te heffen.

Met die „eeuw in het hart" ga daarom elk kind van God ook dit nieuw ontsloten jaar tegen. Hij weet dat hij een God aanbidt, wiens de gangen der eeuw zijn, en dat deswege zijn God ook zijn leven alleen naar wat de eeuwigheid eens eischen zal, beschikt en bestelt. Hij bidt dat het vrede en vreugde zijn moge, want naar geluk dorst zijn hart. Maar moet hij in dat jaar een periode doormaken, dat God hem in de smelikroes werpt, of de diamant van zijn ziel scherper slijpen gaat, hij zal het, ook al ontwelt zijn oog een traan, in geloofsverheffing doorworstelen; want dan staat het vast dat hij dit noodig heeft, dat het niet anders kan, en dat, Uep het anders, zijn leven voor eeuwig mis lukken zou.

Een pijnlijke kunstbewerking te moeten ondergaan is hard, en toch onderwerpt de kranke zich er willig aan, en betaalt na afloop groote sommen gelds aan wie de kunstbewerking verrichtte, omdat hij weet, dat alleen die geweldige aangrijping hem redden kon.

En juist zoo nu staat Gods kind tegenover zijn Vader in de hemelen. Niet hijzelf, zijn God alleen moet weten, wat dit jaar onmisbaar en noodzakelijk voor hem is, en wat dit jaar met het oog op zijn blijvende vorming hem brengen moet. En al ware het nu, daf dit jaar zulk een Goddelijke kunstbewerking voor hem onafwijsbaar bleek, hij zal niet morren en niet klagen, maar willig zich aan zijn God onderwerpen, ja al gingen de golven der smart nog zoo hoog, nochtans zal hij van vreugde opspringen in zijn God, wetende dat al wat God doet, moet gedaan, om Gods eere en om zijn eigen bestwil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Gangen der eeuw zijn Zijne.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's