GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De jongste Encycliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De jongste Encycliek.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De herinnering aan het 13e eeuwfeest van het pontificaat van Paus Gregorius VII heeft den tegenwoordigen Paus aanleiding gegeven een Encycliek uit te vaardigen, waarin de toestand van Europa in de 7e eeuw met dien van thans wordt vergeleken.

Wat de Paus tot verheerlijking van zijn voorganger zegt, laten wij onbesproken. Want al heeft de historische critiek in menig opzicht aan Gregorius VII recht laten wedervaren, toch blijft het Protestantisme terecht in dezen eminenten paus den man zien, die 't meest tot de deformatie der Kerk in hierarchischen zin heeft bijgedragen, en meeinstemmen in het loflied op hem gezongen, kan het Protestantisme niet.

Maar wel is voor ons van belang, wat de Paus oordeelt over den strijd, dien het Christendom in onze dagen tegen de macht van het ongeloof te strijden heeft. Dien strijd nu heeft de Paus volkomen terecht geteekend als een strijd tegen de grondslagen van de Christelijke Kerk, waarmede ons geloof staat of valt.

Volgens het resumé, dat het Centrum van deze Encycliek gaf, handelde de Paus eerst over de ongeloovige critiek;

Van dit alles blijft de herinnering Ons heugelijk. Wanneer Wij van de hoogte des Vaticaans rondzien, dan worden Wij door minstens even groote vrees bevangen als Gregorius. Zoo geweldig zijn de stormen om Ons heen, 200 talrijk de vijanden, zoo gering de menschelijke hulpmiddelen, daf Wij nauwelijks raad weten. Maar bedenkende, op welke plaats deze pauselijke Stoel gevestigd is, gevoelen Wij ons veilig. Want van Gods hulp wordt de Kerk nooit verstoken. De beloften van Christus falen niet, zooals de ervaring afdoende leert.

Wereldrijken zijn te gronde gegaan; bloeiende volken vernietigd; dikwijls zijn naties als 't ware van ouderdom en uitputting gestorven. Maar de Kerk blijft altoos jong en volkrachtig omdat haar de kracht doorstroomt, die vloeide uit Christus' Hart aan het Kruis. De machtigen der aarde zijn tegen haar opgestaan, maar verdwenen ; zij bleef De wijsgeeren en geleerden hebben met bijna eindelooze variëteit naar mid delen gezocht, om de leer der Kerk te bestrijden en haar leergezag als een dwaasheid te doen gelden. Maar van hun theorieën maakt de geschiedenis melding als vergeten en weggevaagd, terwijl het licht der waarheid uit Petrus' burcht nog altoos met denzelfden glans blijft stralen, als toen Jesus verklaard heeft: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, doch Mijne woorden zullen niet voorbijgaan."

Met woorden van den H, Gregorius zet de H. Vader dit nader uiteen en zegt, naar dezelfde beginselen de rechten der Kerk te zullen verdedigen. Toen weliswaar waren de volkeren, hoezeer ook onbeschaafd, toch vol verlangen r^aar het leven, dat hun niemand schenken kon dan Christus door de Kerk. En zij ontvingen het leven overvloedig, daar van de Kerk het bovennatuurlijke leven der zielen uitgaat. Thans echter is men, trots de beschaving, dit leven moe, ofschoon het de voornaamste en vaak ook eenige bron is van zooveel goed.

Ja, men legt de bijl aan de Kerk zelve en tracht haar de levenskracht te onttrekken, opdat haar ondergang te zekerder worde en zij niet meer zou kunnen opbloeien.

In deze dwaUng, de grootste van onzen tijd ligt de oorzaak van eeuwig verderf voor zooveel menschen en van de schade, welke helaas aan den godsdienst wordt berokkend. Men loochent elke bovennatuurlijke orde en deswege de moge lijkheid van het wonder; men bestrijdt zelfs de bewijzen, die het bestaan van God aantoonen. En van daar uit komt men tot de noodlottigste dwalingen, die met het gezond verstand in strijd komen en gevaarlijk zijn voor de goede zeden.

Uit de ontkenning van het bovennatuurlijke komt een valsche historische kritiek voort. Al wat op de bovennatuurlijke orde betrekking heeft, tot haar behoort, haar veronderstelt of door haar wordt verklaard, gaat men zonder nader onderzoek uit de geschiedbladen schrap pen; zooals de Godheid van Christus, Zijn Menschwording, Zijn Verrijzenis, verder alle stukken van ons Geloof. Heeft de wetenschap dezen verkeerden weg ingeslagen, dan zijn er geen perken meer, die de kritiek kunnen keeren en deze delgt uit de Heilige Schriften alles wat haar niet bevalt, of wat zij in strijd acht met de stelling, die zij bewijzen wil.

Wordt de bovennatuurlijke orde ontkend, dan moet de vroegste geschiedenis der Kerk op geheel ander fundament worden opgebouwd en derhalve gaat men naar goeddunken met de geschiedenis te werk en laat men de schrijvers der bronnen zeggen, wat men gaarne wil, niet wat zij hebben bedoeld.

Het gevolg daarvan is, dat velen, verblind door het wetenschappelijke materiaal en zijn bewijskracht, hun geloof verliezen of 'daarin zwaar geworden geschokt. Anderen echter blijven vast in het geloof en beschuldigen de weten schappelijke critiek, dat zij het geloof onder mijnt, terwijl deze toch op zichzelve daaraan onschuldig is en voordeel moet brengen, wan neer zij goed wordt uitgeoefend.

Noch de eenen, noch de anderen erkennen dat ze van een verkeerd uitgangspunt beginnen, namelijk van een valsche wetenschap, die noodzakelijk tot valsche gevolgtrekkingen voert.

De weerlegging van deze dwalingen zal nooit effect hebben, wanneer niet alle vragen anders worden gesteld, d. w. z., wanneer niet de dwa lenden het terrein der critiek verlaten en zich wenden tot het gebied der wijsbegeerte.

In de tweede plaats wordt de invloed der valsche wetenschap op de zedelijkheid geschilderd:

Niet minder te bejammeren zijn de treurige gevolgen der boven aangeduide ontkenning voor de zedeleer.

Neemt men aan, dat er niets bestaat buiten deze zichtbare wereld, dan is er geen teugel meer voor den hartstocht.

Gij ziet dan ook, eerwaardige broeders, zegt de H. Vader, dat de overtreding der zedenwet overal groot is en ook niet door de burgerlijke autoriteit kan worden bedwongen, waar deze niet tot bovennatuurlijke hulpmiddelen haar toevlucht neemt. Vandaar ook het verzet tegen de openbare orde, de revolutie. Heeft men met God afgedaan, dan houdt ook alle achting voor de burgerlijke wetten op, de rechtvaardigheid wordt met voeten getreden, de natuurlijke vrijheid verkeerd begrepen, het huisgezin uiteengerukt.

En toch is er voor de wereld geen heil dan in Christus. Tot Hem dus moeten allen gaan, uit Zijn mond de woorden des eeuwigen levens aanhooren. Hij blijft steeds de hoeksteen der menschelijke samenleving en ook thans is het waar, dat er buiten Hem geen heil is.

Daaruit is te zien de volstrekte noodzakelijkheid, om met alle kracht den nadruk te leggen op de bovennatuurlijke orde: bij den armen arbeider zoowel als bij de grooten dezer wereld, die de volkeren beheerschen.

Vóór alles moeten wij onze toevlucht nemen tot het bizonder en openbaar gebed, om de barmhartigheid des Heeren over ors af te smeeken.

Maar dat is niet genoeg: door prediking moeten de geesten weer worden verlicht, de dwalingen worden bestreden met de beginselen eener ware en gezonde philosophic, evenals met alle middelen die de voortschrijdende historische studie levert.

Ook Christus' zedewet moet weder worden ingescherpt, de gehoorzaamheid, de rechtvaardigheid, de naastenliefde, de overgave aan den wil Gods. En dit alles moet diep in de harten worden ingedrukt.

Maar met deze plichten moet de leer van Christus verbonden worden, zoodat de bedroefden worden getroost, zoodat wij de tranen drogen en den noodlijdende hulp verschaffen.

Aan de beoefening van deze liefde willen wij ons geheel en al wijden, voor allen alles zijn, om allen voor den Heer te winnen, terwijl wij zelven ons leven offeren, naar het voorbeeld van Christus, die zegt tot de herders Zijner Kerk: „Een goede Herder geeft zijn leven voor zijn schapen".

Hoe ver dwalen derhalve zij van de waarheid af, die de Kerk een dienst meenen te bewijzen en het zielenheil denken te bevorderen, doordat zij groote concessies doen aan een valsche wetenschap en zich inbeelden, op deze wijze gemakkelijker de dwalenden te winnen, terwijl zij in werkelijkheid voortdurend in 't gevaar verkeeren, zelven te gronde te gaan. De waarheid is slechts één, duurt eeuwig en is niet aan de wisseling der tijden onderworpen.

Zoo dwalen ook zij, die op het welzijn der lagere klassen bedacht zijn, maar terwijl zij voor de stoffelijke welvaart zorg dragen, het geestelijk geluk en de plichten, welke het christelijk geloof oplegt, volkomen negeeren. Men ontziet zich niet, menigmaal de waarheden van het Evangelie verborgen te houden, uit vrees, dat het volk daardoor zou worden afgeschrikt en zou weigeren, ze te volgen. Wel moet men met omzichtig beleid optreden, wanneer men met menschen te doen heeft, die ongeloovig zijn, maar men moet daarbij ook op Gods genade vertrouwen.

Terwijl ten slotte de roeping der Kerk voor de toekomst aldus geteekend wordt:

„Zooals Wij reeds meermalen hebben gezegd, is niets veranderd in het leven der Kerk.

„Erfgename van haren goddelijken Stichter bezit zij de kracht, in alle, hoezeer ook verscheiden eeuwen en tijdsomstandigheden niet alleen voor de zielen zorg te dragen, wat hare eigenlijke taak is, maar ook veel bij te dragen tot bevordering der ware beschaving, wat uit den aard harer bediening volgt. De schat van goddelijke openbaring, aan de hoede der Kerk toevertrouwd, moet op machtige wijze al het ware, goede en schoone in de aardsche orde der dingen bevorderen, en dit te meer, naarmate het streven God betreft, die de bron is van alle waarheid, goedheid en schoonheid.

„Groote voordeden schenkt de Goddelijke leer der menschelijke wetenschap, doordat zij een breeder gebied ter kennis van nieuwe feiten ontsluit of den juisten weg opent tot navorsching en de verkeerdheden van een bepaalde methode ter zijde stelt.

„Op zedelijk gebied heeft de Verlosser ons als hoogste bewijs van volkomenheid den hemelschen Vader, de oneindige goedheid Gods zelve, geschonken. Daardoor erlangt de altijd zorgvuldiger naleving der natuurlijke zedenwet een machtigen prikkel, zoodat het individu, het huisgezin, de maatschappij daardoor worden gesterkt en verheven.

„Als de schoone kunsten zich richten op God den oorsprong van alle schoonheid, verheffen zij zich gemakkelijker boven het alledaagsche en brengen des te zekerder de idee tot uitdrukking, in welke het wezen der kunst bestaat. Oneindig veel goeds hebben de kunsten bewerkt in dienst van den godsdienst, waarin alles aan de Godheid werd ten offer gebracht, wat de kunsten aan volheid, rijkdom, schoonheid en lieftalligheid bezitten. Dat is de oorsprong der heilige kunst, dat is het fundament, waarop elke profane kunst stond en nog staat. Wat Wij korteling in een Motu Proprio over de hervorming van het gezang en de kerkmuziek hebben gezegd, geldt ook voor de schilderkunst, beeldhouwkunst en bouwkunst, deze schitterende scheppingen van den menschclijken geest, welke de Kerk altijd aangemoedigd en bevorderd heeft. Door deze hooge gezindheid zijn tempels gebouwd, waarin onder verheven ceremoniën en indrukwekkend gezang de geest tot den hemel werd opgevoerd.

Ongetwijfeld komt ook in deze Encycliek min of meer het Roomsche standpunt uit.

De nadruk, die hier gelegd wordt op het bovennatuurlijke; de roeping die de schoone kunsten heeten te hebben tegenover de religie; het op den voorgrond schuiven van de geïnstitueerde Kerk als macht, die in het menschelijk leven alles beheerschen moet; dat alles verraadt den Roomschen zuurdeesem. Een Protestant zou anders geschreven hebben.

Maar desniettegenstaande waardeeren wij dit fier protest tegen de goden dezer eeuw. Hoe scherp principieel de tegenstelling tusschen ons en Rome ook moge zijn, in den strijd tegen het ongeloof, dat de fundamenten der Christelijke religie aantast, weten we ons met de Roomsche Christenheid een.

En het schijnt ons geen ongunstig voorteeken, dat deze nieuwe Paus in zijn eerste Encycliek dat breedere standpunt inneemt, waardoor de algemeene belangen der Christelijke Kerk op den voorgrond worden geschoven.

Daardoor wordt meer dan door een Syllabus errorum de zaak van Christus Kerk gediend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's

De jongste Encycliek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's