GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschlaüd. De staat van beleg der vangelische Kerk.

Onder dezen titel bevat het jongste numcer B er Allgemei? ie Evang. Lutherische Kirchenzeitung D en artikel, dat wel een noodkreet mag genoemd k orden. Het werd geschreven naar aanleiding v an een uitlating van Dr. Ride, die aldus luidt:

„Vergeten wij niet, het is onder alle omstandig m eden een strijd van weinigen. Al mogen die a einigen duizenden tellen: het gros van ons g vangelisch volk, van onze gemeenten en van S nze mede c'nristenen verstaat den strijd niet m n wil hem niet". Volgens Dr. Rade, redacteur d an het moderne blad de Christliche Welf, is t etgeen thans de geesten bezig houdt, de strijd s usschen geloof en ongeloof over het recht der v belijdenis of de ontkenning daarvan in de Kerk g es Heeren; eeo strijd die alleen den God­ w eleerden aangaat al zijn velen ook als getuigen l aarbij. Het is volgens dien schrijver een soort d van tournooiveld, dat de kerkelijke wereld van Duitschland te zien geeft; er springen geharnaste ridders binnen het strijdperk, de klaroenen schallen en een menigte toeschouwers slaat het verloop van den strijd gade, maar verder dan de renbaan gaat de belangstelling niet.

Hierin vergist zich Dr. Rade: daar is in Duitschland een verwoede krijg ontbrand, en niet twee ridders, maar twee legerscharen staan tegenover elkander. En aan dien oorlog nemen niet enkel toeschouwers, maar bijnaalle gemeentec deel. Daaruit is het te verklaren, dat de zaak van den predikant Fischer groote volksvergaderingen te Berlijn • deed samenkomen ; en dat, terwijl het kerkbesf uur, p2n voorzichtig ingekleede verklaring de wereld inzond, de „K'rchenvorstand", dus de gemeenteleden, hun leedwezen en hun protest uitspraken. De zaak van Dr. Fischer is de volgende.

Hij werd in 1847 geboren en is predikant bij de Markuskerk te Berlijn. Door de faculteit der Godgeleerdheid te Koningsbergen werd bij eenige maanden geleden tot doctor in de Godgeleerdheid benoemd. Deze predikant heeft zich berucht gemaakt door zijn voordracht op den Duitschen Protestantendag, waarin hij de geheele Openbaring Gods loochende en de God­

Te Berlijn hield men protest vergaderingen tegen hem, maar hij bleef beweren dat hij een „evangelisch predikant" was; zijne vrienden roemden van hem, dat hij het Evangelie naar zijn beste weten en geweten verkondigd heeft. De kerkeraad, of liever de gemeenteleden die deel uitmaken van den „Gemeinde-Kirchenrat" kwamen samen en betuigden in een officieel stuk: „Wij hebben met groot leedwezen daarvan kennis genomen, dat onze voorzitter. Dr. Fischer, predikant, op den 2 2 sten Protestan tendag gevoelens uitgesproken heeft, die alles, wat volgens de leer onzer Evangelische kerk als Christendom geldt, en waarop wij onze ge lofte in de hand van dien voorzitter afgelegd hebben, omver stooten en ondergraven moeten. Wanneer Dr. Fischer zegt, dat de Openbaring Gods voor het moderne bewustzijn weggezonken is, — dat de 'grond vopr de protestantsche leer niet den Bijbel, maar slechts het Godsdienstig verstand zijn kan; dat de aanbidding van Christus scherp moet wederstaan worden, dan verwerpt hij daarmede het fundament van het Christendom. Wij verstaan niet, hoe een predikant zulke beschouwingen met zijn ambt en met zijne belofte toen hij als predikant werd bevestigd, in overeenstemming brengen kan. Volgens de beschouwingen van Dr. Fischer is het geloof, waarin wij gedoopt en bevestigd zijn en waaruit wij kracht in leven en sterven putten willen, een ijdele waan. Om den wille van onze gelofte als ouderlingen, om den wille van ons geweten en van onze gemeente kunnen wij onzen predikant Dr. Fischer niet verzwijgen dat wij zijne uitlatingen ten zeerste afkeuren."

Het Koninklijk Consistorium der provincie Brandenburg heeft zich over Dr. Fischer uitgesproken, doch niet zoo energiek als men gehoopt had. In het stuk van genoemd kerkbestuur wordt uitgesproken, dat Fischer zijn ambt moet nederleggen wanneer hij op het ingenomen standpunt blijft staan, en dat het kerkbestuur niet dulden zal als hij in zijn ambtelijke werkzaamheden zich uitlaat gelijk hij zich op den Duitschen Protestantendag heeft uitgesproken. Maar daaraan gaat de overweging vooraf, dat Fischer zich nog in de ontwikkelings-of „overgangsperiode" bevindt, waaruit hij, naar het kerk bestuur hoopt, zal te voorschijn treden als een man die het echte wezen van het Christendom weet te vatten. Als men nu weet dat Dr. Fischer een man is van 58 jaar, dan begrijpt men waar het Consistoiium heen wil. Wanneer het een jong men; ch van 23 gold, zou men zulke woorden nog kunnen plaatsen, al mag de gemeente niet gewaagd worden aan een predikant die niet overtuigd is van de waarheid van de leer der Kerk die hij behoort te dienen. Maar te onderstellen dat een man van 58 jaar nog niet gereed is met zijne overtuiging, is toch wat al te dwaas. .

Maar het Consistorium heeft ten slotte bitter weinig macht. Het; is aan Barkhausen te wijter^ dat het kerkbestuur in den Oppeikerkeraad geconcentreerd is, zoodat het Consistorium wel de macht van te berispen, maar niet van af te zetten bezit. Ia kerkelijke kringen van Duitsch land vinden sommigen het reeds veel, dat het Brandenburgsche bestuurscollege uitsprak, dat het niet dulden zou, dat Dr. Fischer zijne gevoelens in de gemeente uitsprak.

Dr. Fischer heeft zich nu op den opperkerkeraad beroepen, en hij wordt daarbij gesteund door een 30 tal moderne predikanten in Berlijn. Wat zal dit hoogste bestuur nu doen ? Er zijn er die met groot zekerheid voorspellen, dat dit college uit den weg zal gaan voor de actie, die er van het heirleger moderne predikanten uitgaat.

Maar nog erger heeft het de predikant Mauritz gemaakt. Volgens een bericht in de Reichsbote heeft deze leeraar op den kansel gezegd: „VVeg met het Christendom, dit is voor ons een afgedane zaak! Weg met den Godsdienst van het hiernamaals, weg met die romans van het hiernamaals! Wij hebben aan het Christendom den rug toegekeerd, wij hebben onze eigene religie, het leven. Wat is leven? Het leven om ons en ons verband met dit leven is ons leven en dat maakt ons gelukkkig. Van het Christendom hebben wij iets goeds medegenomen ; het teedere gevoel en de liefde tot de ijanden. Maar ook hebben wij vele oude apijten medegenomen. Zulk een oud tapijt n het Onze Vader. Wij weten al lang, dat dit ebed ons gebed niet meer is. Het komt van en Ideaal-mensch, maar voor is het slechts een choon gedicht! Wij zullen het aanstonds biden, maar ieder kan daarbij denken wat hij il." In het Bremer Kirchenblatt schreef Missions inspector" O. W. Schreiber een artiel om aan te toonen, dat zulke uitingen in de ijn van Mauritz' theologie liggen, terwijl in etzelfde blad wordt verzekerd, dat Mauritz ich ambtelijk op zulk eene gruwelijke manier ver het H. Avondmaal uitgelaten heeft, dat ij dit niet aan zijn lezers wilde mededeelen. n deze prediker staat nog altijd in het ambt!

Daarbij komt het optreden van den predikant urggraf te Bremen met zijn Schiller-preeken.

Deze predikant maakte eenigen tijd geleden beend, en nog wel in het predikbeurtenblaadje an de stad Bremen, dat hij van nieuwjaar tot inksteren preeken zou houden over Schiller's eesterwerken. Eurggraf kondigde zijn preeken ldus aan: „Waar Duitschers zich Duitsch en root gevoelen, bereidt men zich voor om het chillerfeest in Mei igo8 te vieren. Uit weeoedige herinnering aan zijn al te vroegtiidigen ood zal de ziel van ons volk zich verheffen ot des te levendiger vreugde over al het choone en heerlijke, wat zijn lievelingsdichter olbrengen moclit. Maar Schiller is veel meer eweest ' dan een schepper van aesthetische erken. Hij heeft ons in het heiligste van ons even, onze Christelijke erfenis, verrijkt en verer gebracht,

„Al treedt de Godsdienst als zoodanig in zijn persoon weinig op den voorgrond, zoo is zijn geheele dichterlijke arbeid eene vergeestelijkende en veredelende ontwikkeling van het in de reformatie geboren Duitsch geloof; Luther en Schiller, twee zoo verschillende naturen, zijn in het plan der Goddelijke voorzienigheid ééne gedachte, en deze Godsgedachte maakt zich meester van eene Kerk, die ook den dichter als eene lichtende levensopenbaring van haren Heer opvat en een Christendom belijdt, waarin de Godsdienstig diepe en innige Luthergeest en de humanistisch verlichte en verheven Schillergeest in elkander smelten. Van deze overtuiging uitgaande, zal ik een aantal dichtstukken van Schiller op den kansel behandelen. Ik zal dus geen verhandelingen over letterkunde oi aesthetische beschouwingen leveren, maar wil de verkondiging van Christus en zijn Evangelie in het dichterwoord laten hooren."

Tot dusver de inleiding', die gevolgd wordt door een opgaaf van de onderwerpen, die op de verschillende Zon-en feestdagen zullen besproken worden. Op goeden Vrijdag bijv., zal de prediker het dichtstuk Maria Stuart behandelen.

Het spreekt wel van zelf, dat de belijdende gemeente zich aan al deze dingen ergert. Men leest in bladen reeds uitlatingen als de volgende:

„Wanneer het kerkbestuur mannen als pastor Fischer in het ambt laat, drijft men de belijders formeel de kerk uit. Want wat hebben zij aan eene kerk, waarin Christus ce kroon van het hoofd genomen wordt, en waarin zij het oude Christendom niet meer vinden? "

Er kon een tijd aanbreken, waarin de Christenbelijders de landskerk gaan verlaten. Als de regeering hen daarin ging bemoeilijken, zou de beweging in kracht toenemen. De belijders des Heeren, zoo getuigen mannen die het kunnen weten, zijn sedert lang niet meer onkundig van hetgeen er in de kerken omgaat. De geheele kerkelijke pers handelt er over, en de Zondagsbladen zijn er vol van. Er is wantrouwen gezaaid.

Dit heeft deze goede zijde, dat wanneer er een nieuwe predikant in eene gemeente komt, men nauwkeurig op onderzoek uitgaat, of hij het geloof der gemeente deelt.

Wij verblijden ons hierin. In ons land zijn tientallen van ongeloofspredikers, maar het schijnt dat niet velen zich daarover bekommeren. Men is aan dien toestand van lieverlede gewoon geworden. Wij zeggen dit mede tot schaamte van ons Gereformeerden.

Doch in Duitschland heeft men niet alleen een blik gekregen in den afgrond, waarin de z.g. nieuwere theologie de kerk dreigt te storten, maar er is daarover kommer en angst. Jammer maar, dat het voor die bekommerden en bevreesden niet duidelijk schijnt, welken weg te bewandelen om tot eene reformatie te geraken, die het kwaad waaronder de kerken lijden, tot in den wortel aantast.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's