GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Seminarie of Staatsfaculteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Seminarie of Staatsfaculteit.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Waar de ernstige vraag aan de orde wordt gesteld, of de theologie aan de Staatsuniversiteiten zal gehandhaafd blijven, dan wel naar een kerkelijk seminarie zal verwezen worden, meenden wij goed te doen met eerst het getuigenis der historie te laten spreken. Leerde de historie ons, dat het seminaristische stelsel van roomschen oorsprong is, saAmhangt met de roomsche opvatting van de opleiding tot het ambt en op protestantsch gebied alleen bij de secten ingang heeft gevonden, terwijl alle grootere protestantsche kerken daarentegen zonder ééne uitzondering voor de universitaire opleiding hebben gekozen, — dan ligt hierin reeds een waarschuwing, die niet gering moet worden geacht, om niet zonder afdoende en zeer geldende redenen af te wijken van de beproefde paden onzer vaderen.

Want wel zou men hiertegen kunnen opmerken, dat de later opgekomen Vrije kerken, in welke het confessioneele leven wel het zuiverst bleef bewaard, bijna overal seminaria of kerkelijke opleidingsscholen hebben opgericht, gelijk ook in ons vaderland door de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk is geschied; maar wie hieruit zou willen afleiden, dat een welbewuste omkeer van overtuiging had plaats gevonden, dat de kerken, die vroeger vóór de universitaire opleiding kozen, thans principieel aan een kerkelijke opleidingschool de voorkeur hebben gegeven, kent de historie van deze Vrije Kerken niet.

Drieërlei oorzaak werkte tot deze verandering van positie mede.

Vooreerst de practische nood.

Optredende als Vrije Kerken, die eiken band met den Staat verbroken hadden, konden ze ook niet aan de Staats-universiteiten de opleiding harer predikanten zoeken. Bovendien, waar het theologische onderwijs van deze Staats-universiteiten meest anti-confessioneel was en de Vrije Kerken juist op handhaving der Confessie bedacht waren, moest er wel naar een hulpmiddel gezocht worden. En waar deze Kerken meestal niet machtig genoeg waren om zelf een Universiteit op te richten op confessioneelen grondslag en de practische behoefte aan predikanten in de eerste plaats om voorziening vroeg, richtte men noodgedrongen en omdat er geen andere uitweg was, zelf kerkelijke scholen op.

Hierbij kwam in de tweede plaats de geest van het Réveil.

De Vrije Kerken in Zwitserland, Frankrijk, Engeland en Nederland danken voor een groot deel haar ontstaan aan het Réveil, dat in den aanvang der voorgaande eeuw de geesten wakker schudde uit hun langen doodslaap en nieuw leven bracht in de dorre doodsbeenderen. Hoe rijken zegen dit Réveil echter bracht, toch mag nooit vergeten, dat deze beweging een eenzijdig karakter droeg. Het Réveil drong aan op waarachtige bekeering, op een levend geloof, op vasthouden van de groote waarheden van het Evangelie, maar het was uiteraard individualistisch, het had weinig oog vcor de hooge beteekenis der wetenschap, voorden organischeil samenhang van het volksleven, voor de gemeene genade, die in het leven der schepping werkt. Het legde allen nadruk op de vraag: hoe moet ik zalig worden, maar het werd niet beheerscht door de grondgedachte van het Calvinisme om alle dingen dienstbaar te maken aan de eere Gods.

Nu mag dit aan het Réveil niet te euvel worden geduid. Elke geestelijke wederopwaking moet haar uitgangspunt vinden in de persoonlijke bekeering. Waar het geestelijk leven in het eigen hart gemist wordt, baat een reformatorische actie naar buiten niet. Maar het feit zelf blijft toch, dat het Réveil zijn kracht te veel zocht in den mystieken omgang met God en de beoefening van de gemeenschap der heiligen, en te weinig verstond, dat Gods volk geroepen is om een licht te midden der duisternis, om een „zout der aarde" te zijn.

Vandaar dat de Vrije Kerken, die onder de bezielenden invloed van het Réveil ontstaan zijn, allen min of meer aan dat geestelijke euvel hebben geleden. Hoofdzaak was voor deze kerken, dat weer een geioide, krach-^ tige prediking onder het volk zou uitgaan. Al te lang had de gemeente steenen voor brood ontvangen, en men wilde weer het levende Woord Gods tot de hongerige zielen brengen. Een school, die zorgde voor de opleiding van zulke predikers, was daarom voor deze kerken voldoende. Men voelde het niet, dat de theologie als wetenschap nog een hooger doel heeft; dat tegenover den stroom van het ongeloof ook op wetenschappelijk gebied een dam moest worden opgeworpen; dat van de Christelijke Kerk weer een actie moest uitgaan om het terrein der wetenchap voor God te heroveren. Daarom stelde men zich met de kerkelijke opleidingsschool tevreden en gaf de Universiteiten aan de ongeloovige wetenschap prijs.

En eindelijk kwam hierbij de quaestie van het kerkelijke zeggenschap.

Reeds van den aanvang der Reformatie af hebben de Kerken te worstelen gehad met de besliste weigering der Overheid om aan de Kerken invloed te gunnen op de theologische faculteiten. Wat Arminius antwoordde, toen de deputaten der Kerken bij hem kwamen om hem te vermanen over zijn kettersche leerstellingen: ik heb niets met u te maken, want ik sta alleen onder de Curatoren der Universiteit en ben niet aan de Kerken subject, teekent juist en scherp de tegenstelling, die op dit punt tusschen de Kerken en de Universiteiten bestond. Waar de Theologische faculteit èn door de vorming der a.s. predikanten èn door de werken der hoogleeraren zoo ontzaggelijken invloed op het leven der kerk uitoefent, daar is en blijft het voor de Kerk van Christus een onhoudbare positie, wanneer zé zelfs geen macht bezit om tegen den schadelijken invloed van kettersche hoogleeraren te^waken. Men vergist zich, wanneer men meent, dat na de nederlaag der Arminiïansche partij dit bezwaar practisch opgelost is. Integendeel, de Coccejaansche en Cartesiaansche twisten, de moeilijkheden met mannen als Roell, Lampe, Ens e. a. hebben telkens aan de Kerken weer doen gevoelen, dat een tegenover de Kerken geheel zelfstandige en vrije Theologische faculteit voor de Kerken een voortdurend gevaar opleverde. Is het dan wonder, dat de Kerken, dien strijd moede ten slotte gemeend hebben, dat een theologische opleidingsschool, die geheel van de Kerken afhing en waarover de kerken alleen te zeggen hadden, onder de gegeven omstandigheden het eenige afdoende hulpmiddel was?

Juist dit drietal oorzaken maakt het wel het duidelijkst, dat hier van een Gereformeerd beginsel geen sprake kan zijn. Geen dezer kerken heeft dan ook ooit als dogma vastgesteld, dat de seminaristische opleiding de door God gebodene en in de Schrift geëischte zou zijn. De kerkelijke opleidingschool was een Pella, waartoe men de toevlucht nam, omdat in Jerusalem geen plaats meer over was. Maar hoe dankbaar men ook wezen mocht voor de schuilplaats in dit Pella bereid, het beginsel, dat de opleiding der predikanten aan een kerkelijk seminarie moest geschieden, is door geen Vrije kerk ooit geleerd.

En wat alles afdoet, de uitkomst heeft genoegzaam getoond, hoe deze afwijking van het oude Gereformeerde beginsel van de universitaire opleiding, in menig opzicht schade heeft gedaan.

Men versta ons hier wel.

Dat deze kerkelijke opleidingsscholen in menig opzicht een zegen voor de kerk «ijn geweest, dient dankbaar te worden erkend. Al is de meening, alsof een school, die van de kerken uitgaat, daarmee gevrijwaard zou zijn tegen alle kettersche invloeden, reeds lang een illusie gebleken, toch kan generaal genomen gerust getuigd, dat aan deze scholen een geslacht van predikanten is opgeleid, die uitnemende predikers, trouwe zieleherders en flinke cathecheten zijn geweest.

Maar de schaduwzijde van deze kerkelijke seminaria is niet minder duidelijk aan

het licht getreden. Dat de hooge wetenschappelijke eischen, waar het verband met een Universiteit ontbrak, dikwijls op bedenkelijke wijze zijn verlaagd; dat de practische opleiding de wetenschappelijke overheerschte; dat men gevaar liep van een africhting-en drilschool te krijgen, in plaats van een wetenschappelijk instituut, ligt in den aard der zaak. En al mag door den invloed van waarlijk wetenschappelijke" docenten of hoogleeraren dit gevaar een tijdlang bezworen worden, wie de geschiedenis van tal van deze seminaria kent, zal de eerste zijn om te erkennen, dat dit bezwaar waarlijk niet denkbeeldig is.

Maar wat veel ernstiger weegt is, dat de opsluiting van de theologie binnen de wanden van zulk een seminarie zoowel voor de theologie zelf als voor de andere wetenschappen niet anders dan nadeeligzijn kan. Waar de theologie de geopenbaarde kennisse Gods heeft in te dragen in het bewustzijn van het thans levende geslacht, te vertolken heeft in de taal onzer dagen, te verdedigen heeft tegenover de aanvallen van buiten, daar kan de theoloog niet buiten de gemeenschap met degenen die mede arbeiden op het gebied der wetenschap. En al stemmen we gaarne toe, dat de drukpers den wetenschappelijken arbeid tot gemeen goed maakt en een welgevulde bibliotheek als surrogaat dienst kan doen, de levende omgang met vakmannen, die op hun terrein thuis zijn, wordt door geen handboek, hoe uitnemend ook, vergoed.

En evenzoo is het met de andere wetenschappen. Al kan bij de tegenwoordige splitsing der faculteiten een Universiteit wel gedacht worden, die een of meer faculteiten mist, normaal is die toestand zeker niet. Een Universiteit in den gezonden zin des woords behoort heel de wetenschap te omvatten. Snijdt men de theologie uit den kring der wetenschappen weg om haar in een kerkelijk seminarie te isoleeren, dan kan de theologie ook niet meer in den kring der wetenschappen haar invloed doen gevoelen. Voor de mannen der wetenschap zinkt de theologie dan tot den rang van een kerkelijk leervak terug. Ze telt niet mee, ze geldt als een private liefhebberij der kerk, ze geeft haar pretentie van wetenschap te zijn, feitelijk prijs.

Vraagt men dan ook, welken invloed deze kerkelijke seminaria, generaal genomen, op de wetenschap hebben geoefend, dan is het antwoord: bedroevend weinig. Een enkel man van uitnemenden genialen aanleg mag over de staketsels en omtuiningen van het enge kerkelijk erf invloed naar buiten hebben geoefend, maar dan was dit niet Jbi zijn positie, maar alleen aan zijn persoonlijk talent te danken. De Vrije Kerken met haar seminaria hebben veel gedaan voor het geestelijk leven; ze hebben de vreeze Gods aangekweekt, ze hebben door ernstige prediking en tucht tal van kringen in het volk behoed voor wegzinking in den stroom van ongeloof en socialisme. Maar de roeping die de kerk heeft tegenover de wetenschap, hebben zij niet vervuld. En het steeds verder afglijden vap de weten-

schap op den weg van ongeloof en godverzaking, is mede daaraan te wyten geweest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Seminarie of Staatsfaculteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's