GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere, en niet den menschen. Col. 3 : 23.

Wat God in zijn Woord u volstrekt uit de Land slaat, is elk neigen en elk pogen om uw leven in twee stukken te breken, het ééne stuk voor uzelven en het andere stuk voor uw God. Geen splitsing, geen scheiding. Niet de zes weekdagen voor u en de Zondag voor uw God. Niet een ongewijd leven door gewijde oogenblikken afgebroken. Niet een ongeheiligd bestaan, waar op afstanden een heilige draad door is heengeweven. Niet een leven buiten de religie om, waar hier en daar Godsvrucht over heen is gesprenkeld. Neen, de Schrift is op dit )unt zoo < ï/-eischend mogelijk; en hoe vreemd iet ons in de ooren klinke, toch wordt het u opgelegd, dat ge „altijd zult bidden", dat ge „altijd zult danken", dat ge „altijd blijde in uw God zult zijn", en zoo ook dat ge, „al wat ge doet, doen zult van harte als den Heere.”

Naar Thessalonica schrijft Paulus: „Bidt zonder ophouden, verblijdt u te allen tijde, dankt God in alles." Naar de Filippensen: „Verblijdt u in den Heere ten allen tijde". „En aan die van Colosse: „Al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere.”

Er wordt u nooit respijt gegeven. Nooit een accoord met u aangegaan. Nooit met minder dan uw geheele leven voor God genoegen genomen. Waar het geloof uw leven gaat be heerschen, wil het dat zijn heerschappij volstrekt zij. Geen vonden, geen uitvluchten, geen half heden. Wie als kind van God, als dienstknecht van Christus, en als bezielde door den Heiligen Geest in dit leven zal verkeeren, moet door zijn geloof in alles geleid en gedragen worden. Wie deelt en splitst, ontrooft aan zijn God een deel dat Hem alleen toekomt. Zult ge uw God liefhebben met heel uw hart, heel uw ziel, al uw verstand en al uw krachten, dan is elke uitweg voor u afgesneden, en is het al eischende en alles opeischende karakter van het geloof in de Liefde zelf gegrond.

Elke deeling doet schade aan uw leven, en aan uw religie.

Wie deelt, en dan voor «ijn religie te veel doen wil, verwaarloost zijn gezin of zijn beroep. En wie deelt, zonder vroom te zijn, geeft het leeuwendeel aan de wereld, en beknibbelt met een gierig hart wat hij dan nog heet voor zijn God af te zonderen, in kracht, tijd en geld.

Wien het goed zal zijn, nabij zijn God te verkeeren en in verborgen omgang met zijn God door het leven te gaan, mag niet nu eens wel, en dan weer niet, in de gemeenschap met zijn God staan. Bij hem moet in al wat hij doet zijn God gekend, zijn God bedoeld, zijn God gebeden, en zijn God gedankt zijn. Niet formalistisch met oogensluiten en handen vouwen en woorden prevelen, maar in dat binnenste van zijn hart en in dat schuilende van zijn zelfbewustzijn, waarin de uitgangen zoowel van zijn leven als van zijn gebed zijn.

Hier tegen in gaat de voorstelling, alsof een leeraar wel, een koopman niet, deze gemeenschap met zijn God voortdurend tot een werkelijkheid in zijn leven zou kunnen maken; de voorstelling alsof wel de man of vrouw die voor de zending, voor philanthropie of evangelisatie ijvert, maar niet de vader en de moeder in het gezin in heiligen dienst voor hun God stonden.

Wat een leeraar, of zendeling, of ziekeverpleegster doet, heet dan gewijde arbeid, en wat de tuinman, of koopman of naaister of dienstbode verricht, heet dan te liggen op het ongewijde erf; en juist die valsche voorstelling doet aan het Godvruchtig leven en aan de levende Godsvrucht zoo droevig veel afbreuk.

Natuurlijk lijdt het geen tegenspraak, dat wie rechtstreeks in het heiligdom dient, meer vanzelf met het heilige bezig is, en hiermede een ongemeen voorrecht geniet, waarvan hij zijn. God rekenschap zal geven. En evenmin valt te weerspreken, dat het op de Beurs en op het ambacht veel meer strijd en zelfoverwinning kost, om steeds in alles nabij zijn God te blijven. Een meerdere strijd, waarbij God weet wat maaksel we zijn, gedachtig zijnde dat we stof zijn.

Maar hier staat tegenover, dat juist het dienen bij de wacht in het heiligdom in niet geringe mate het gevaar met zich brengt, dat men aan het heilige gewoon raakt, het almeer met onheilige handen aangrijpt, en door in en aan het heilige zich te bezondigen, zooveel zwaarder oordeel tegemoet gaat. Telkens zijn ook in de beste kerk en in de uitnemendste zending de booze tijden teruggekeerd, dat juist de priesters en de priesteressen in het heiligdom zich ontwijd hadden, en dat niet uit hun kring, maar juist uit den kring van eenvoudige patroons en werklieden en winkeliers en kooplieden de nieuwe actie opkwam, die het heilige in eere hersteld heeft.

Een vroom leeraar, een Godvruchtige zendeling, een Gode toegewijde verpleegster, en zoo ook een waarachtig Godzalig ouderling of diaken, vertegenwoordigen een heerlijke kracht; maar men vergist zich door te wanen, dat vanzelf 't ambt of het meer gewijde beroep de echte Godzaligheid met zich brengt. Vooral jonge leeraars, die teeder van geweten zijn, moesten zelve gedurig bekennen, hoe de Godzaligheid van menig gewoon gemeentelid hun eigen Godsdienstigheid beschaamde.

Ook moet toegegeven, dat in onzen uiterst gebrekkigen toestand zekere opzettelijke, zekere bijzondere toewijding van een deel van ons leven, van onze kracht en van ons geld aan godsdienstige verrichtingen en belangen nood zakelijk blijkt.

Gij kunt niet zóó al de dagen uws levens uw God dienen, of de rustdag blijft zijn hooge beteekenis behouden. Ge kunt niet zóó nabij uw God verkeeren onder al wat ge doet, of de afzonderlijke oogenblikken voor het rechtstreeksch gebed, voor de aanbidding in het woord, en voor de dankzegging in uitgesproken jubel, blijft u een behoefte des harten. En ge kunt niet zóó in alle ding recht en ontferming oefenen, of het afzonderen van opzettelijke gaven voor den dienst des Heeren wordt door u als zalige plicht gevoeld.

In het Jerusalem daarboven zal ook die tweeheid wegvallen. De triomfeerende kerk daarboven zal niet in noch naast het leven der heerlijkheid staan, maar dat leven zelf zijn. Vaderhuis en triomfeerende kerk zijn voor Gods troon één.

Maar zoo is het hier nog niet. Hier kan het niet anders, of de tweeheid blijft standhouden. Uw keik is iets anders dan uw gezin of uw werkplaats. De machtige tegensteUing tusschen de dingen dezer wereld en de dingen des Koninkrijks eischt dit.

Maar nooit mag dit er toe leiden, da: t uw religie, dat uw Godsdienst, dat uw Godsvrucht, dat uw Godzaligheid zich op dit gewijde erf zóó samentrekt, dat het een kerkelijk bestaan met Godsvrucht, naast een leven zonder godsvrucht zou worden.

De Godsvrucht moge op het heilige erf een verhoogde uiting vinden en u sterken voor he leven, maar zal uw Godsvrucht echt en waarachtig zijn, dan moet ze een gouden draad zijn, die door heel uw leven glanzen blijft.

Dit alles nu hangt er aan, of ge waarachtig gelooft, dat uw God is de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde. Dus ook of ge gelooft en bedenkt, dat elke stof die ge bearbeidt, is zijn schepel; dat elke bete en elke drank op uw disch is zijn creatuur en zijn gave; dat uw lichaam en al uw zintuigen zijn borduursel zijn, en dat Hij er de werking van instandhoudt; dat elke kracht der natuur, waarmee ge te doen krijgt, is zijn alomtegenwoordige werking; dat elke ontmoeting die ge hebt, door Hem u wordt beschikt; dat elke betrekking waarin ge geplaatst zijt door het bloed, door huwelijk, door aanstelling of door keus, onder en door zijn Voorzienig bestel tot u is gekomen; dat elke ongelegenheid en moeilijkheid waarin ge verkeert, door Hem op uw weg is gelegd; dat elke taak of plicht waartoe ge geroepen wordt, van zijnentwege tot u komt, en in zijn bestuur een bepaalde beteekenis heeft; dat ge niets zoo hoog en niets zoo laag op aarde kunt uitdenken, of het vormt alles een schakel, groot of klein, in de keten van zijn beschikkingen; dat geen genot genoten en geen lijden geleden kan worden, of Hij meet het u toe; of om het kort te zeggen, dat er in hemel noch op aarde niets denkbaar is, en niets zijn kan, of Hij, die hemel en aarde schiep, instandhoudt en bestuurt, heeft met dit alles zijn heilige bedoeling, is in alles de Heere, die het beschikt en ordent, en die in alle dingen zijn menschen, en dus ock u, gebruikt om zijn raadslag te voleinden.

Iets, wat ook, hierop uit te zonderen, is ongeloof.

Als derhalve de apostel zegt: „Al wat ge doet, in woorden of werken, doet het alles van harte als den Heere", dan spreekt hij niets uit, dat uit uw belijdenis, dat ge gelooft in God den Vader den Almachtige, den Schepper van hemel en aarde, niet rechtstreeks voortvloeit. Dan is er noch in uw persoonlijk leven, noch in uw gezinsleven, noch in uw studie en arbeid, noch in eenig ding dat ge verricht, ook maar iets uit te denken, dat u van uw God scheiden zou, en niet veeleer omgekeerd, mits juist opgevat, tol uw God zou opleiden.

Zondigen, ja, dat kunt ge niet als den Heere. Dat scheidt, breekt de gemeenschap af en werpt u in uzelven terug.

Maar voor het overige, of ge in den winkel staat of op het ambacht werkt; of ge op het kantoor zit; of ge in uw studie u verdiept of aan de kunst u wijdt; of ge in uw gezin verkeert of in ander gezelschap zijt — het kan en moet alles zijn één werken, één bezigzijn met kracht u door God verleend, in dingen door God geschapen, voor een doel dat God er voor verordend heeft.

Het is dus maar de vraag, of uw geloof, nu nog niet eens in de mysteriën der zaligheid, neen, maar uw allereerst geloof in God als den j Schepper van hemel en aarde, als een oliedrop< bij u op de wateren drijft, dan wel of het heel uw leven doortrekt en door u op alles wordt toegepast.

Is het dit laatste, dan is er nergens scheiding, dan is de man die ploegt en zaait, de werkman die timmert of metselt, de moeder die haar kroost of haar huis bezorgt, kortom ieder man of vrouw, in welke levensstelling ook geplaatst, nooit buiten God werkzaam, maar altoos in «^w schepping en in zijn dienst.

Dan is het zijn nabij God, dan is de gemeenschap met den Eeuwige, de verborgen omgang met den Kenner der harten, niet een welriekende geur naast het leven, maar de adem des levens zelf, die uit heel uw leven u tegengeurt.

In alles zijt ge dan blijde, omdat uit alles en in alles de majesteit en de genade uws Gods u tegenademt.

In alles bidt ge dan, niet met de lippen, maar met het hart, omdat ge u, bij wat ge ook doet, zoo diep afhankelijk van zijn Almachtigheid gevoelt.

In alles dankt ge dan, omdat elk slagen vrucht van zijn genade is, en elke tegenspoed ten doel heeft om u, bij meerder genade, tot hooger krachtsinspanning te prikkelen.

Ja, ge doet dan alles van harte, d. i. niet werktuigelijk, niet slaafsch, niet enkel omdat het moet, maar willig en gaarne, omdat ge het alzóó in Zijn dienst moogt volbrengen.

En zoo is het dat ge tot een existentie komt, waarin Godsvrucht en plichtsvervulling één zijn, omdat ge al wat ge doet, stil en rustig nabij uw God zijnde, doen moogt als den Heere.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's