GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Stemmen uit het Kamp der Modernen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stemmen uit het Kamp der Modernen.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De positie der modernen wordt er niet beter op.

Hun glorietijdperk is voorbij.

Een halve eeuw geleden veroverden ze na korten maar vinnigen strijd de beheerschende positie op het kerkelijk slagveld. In de voornaamste kerken van ons land traden hun gevierdste predikers op. In de kerkelijke besturen, vooral in het hoogste bestuur der Synode, gaven zij den toon aan, en jarenlang w.erd een modern predikant tot voorzitter der Synode gekozen. De eerste theologische faculteit was geheel in hun handen. De beroemdste mannen op wetenschappelijk gebied, mannen van Europeesche faam, waren de bezielde tolken hunner gedachten. Scholten gaf op dogmatisch gebied, Kuenen op het terrein van het Oude Testament, Tiele voor de geschiedenis en philosophic der godsdiensten, Acquoy voor de Kerkgeschiedenis den toon aan, Busken Huet en Pierson wisten de moderne wereldbeschouwing in schitterend literair kleed te hullen. Van het modernisme gold: Veni, vidi, vici; ik kwam, ik zag, ik overwon.

Toch hebben de scherperzienden terstond geprofeteerd, dat deze overwinning geen standhouden kon. En de uitkomst heeft hen niet in 't ongelijk gesteld. Het Modernisme bleek metterdaad een fata morgana. Wonderschoon in zijn kleurenspel en betooverend door de stoutheid zijner lijnen, maar zonder wezenlijke levenskracht.

Dit kon ook niet anders.

Het modernisme trad wel niet op om den mensch van zijn God te vervreemden. Integendeel. Het doel was juist om den modernen mensch, die met wonder-en openbaringsgeloof gebroken had, een nieuwe religie te schenken. Een religie, die op geen enkel punt met de moderne wereldbeschouwing in strijd zou komen; die al het supranatureele zou uitbannen; die gemoed en verstand beide bevredigen zou en tegelijk aan de hoogste eischen der wetenschap en aan de behoefte des harten naar de aanbidding van een Vader in de hemelen voldoening schenken zou. Niet om wegbereider te zijn voor het ongeloof, maar juist om tegen het materialisme en atheïsme een dam op te werpen, was de bezielende gegedachte, die aan het modernisme bij zijn optreden zooveel bekoring leende voor menig warm en vroom gemoed.

En toch heeft het modernisme zijns ondanks niet anders gedaan dan het geloof in God ondermijnen en afbreken. Krachtens bet vitium originis, dat het aankleefde, kon het niet anders dan zijn scherpste pijlen richten tegen de orthodoxie. Wat er in de breede kringen van ons volk als erfenis van een vromer voorgeslacht nog was overgebleven aan eerbied voor den Bijbel, moest onder de hamerslagen der critiek worden verbroken en verbrijzeld. Wonder en Openbaring, Sacrament en Gebed, Schrift en Kerk, het werd óf geloochend en ontkend óf van zijn innerlijke kracht beroofd. En de schare, door de woede van den beeldenstorm aangetast, ontzag straks geen enkel heiligdom, dat het modernisme nog te beveiligen zocht. De geest der ontkenning, eenmaal uit den afgrond ontketend, waarde als een verderfengel over onze dorpen en steden. Waar het modernisme gezegepraald had, liepen de kerken leeg, verstomde het gebed, werd de Schrift niet meer gelezen, week de vreeze Gods uit de ziel. En al mag onder de moderne predikantenwereld er een deel zijn, die dit betreurt en er tegen getuigt, een niet zoo gering deel der jongeren komt er openlijk voor uit, dat ze reeds lang met het geloof aan een persoonlijken God hebben gebroken; dat de onsterfelijkheid der ziel een droombeeld is; dat met de Christelijke religie, alle religie voor hen te loor ging.

Te verwonderen behoeft dit niet.

Wat het modernisme wilde doen opbloeien, was de natuurlijke religie, de religie die geen steunpunt bezat in Gods Woord, maar alleen in het eigen hart. Nu doet reeds de ontwikkeling der heidensche afgoderij zien, waartoe deze natuurlijke religie leiden moet. Losgemaakt van haar levenswortel in God, zinkt ze weg tot al schrikkelijker afgoderij. Maar nog banger oordeel brengt God over haar, waar ze de Christelijke religie gekend en verworpen heeft. Bij de heidensche volkeren, hoe diep ook weggezonken, vindt ge nog altoos de aanbidding van den onbekenden God, offer en gebed, priester en behoefte aan verzoening. Maar zoodra deze natuurlijke religie optreedt op het terrein, waar eens de kandelaar van Gods Woord haar licht heeft verspreid, daar eindigt ze met alles te ontkennen en te verwerpen, daar houdt ze zelfs geen hope der onsterfelijkheid, geen hooger ideaal, geen God om te aanbidden meer over.

Dat het modernisme daarom op kerkelijk gebied geen blijvende beteekenis kon hebben, was te voorzien. Vooral sinds de invoering van art. 23 verloor het modernisme aan kracht. In schier al onze groote steden is sinds jaren geen modern predikant meer beroepen, en moeten de modernen bij Doopsgezinden of Remonstranten een toevluchtsoord zoeken, voor zoover de Protestantenbond niet in hun behoeften voorziet. De exodus der modernen neemt steeds toe. Hun invloed op de besturen is zoo verminderd, dat nu reeds jaar op jaar een zoogenaamd orthodoxe Synode de Hervormde kerk bestuurt. En al mag in enkele noordelijke provinciën, zooals Friesland en Groningen, een actie op tou.w zijn gezet om het verloren terrein in de Hervormde kerk te herwinnen, aan een eindelijke zegepraal gelooft niemand. Niet omdat numeriek het getal der modernen zoo gering is — met Jan Rap en zijn maat in bond, kunnen ze op menige plaats de kerkelijke stembus wel-beheerschen — maar omdat het modernisme geen bekoring meer uitoefent op de volksmassa, zelfs al hult het zich in socialistisch kleed.

En evenals op kerkelijk gebied heeft het modernisme ook op wetenschappelijk gebied zijn beste dagen gehad. Zonder aan geringschatting ons schuldig te maken, durven we toch gerust beweren, dat het thans levende geslacht der moderne theologen, niet in de schaduw van een vroeger gedacht kan staan. Het hoogtepunt hunner theologie is reeds lang bereikt, en wat de epigonen leveren, kan niet in één adem met de meesterwerken hunner voorgangers worden genoemd.

Of het modernisme daarom, dank zij de krachtiger actie der orthodoxe groepen, ten slotte gedwongen zal worden, de Hervormde kerk te verlaten, en tot stichting van een eigen kerkgenootschap over te gaan, dan wel of het in de Hervormde kerk de beklaaglijke rol zal vervullen van een teringlijder, die langzamerhand aan verval van krachten bezwijkt, zal de toekomst pioeten leeren. Maar in elk geval wordt het modernisme doodgedrukt tusschen de beide partijen, die worstelen om de ziel van ons volk: de socialistisch-materialistische wereldbeschouwing, die met alle religie gebroken heeft, en de Christelijke beweging, die ons Christelijk-historisch volkskarakter handhaven wil.

Tcekenen, die reeds op ontbinding in het modernisme wijzen, ontbreken daarbij niet. Eenerzijds vindt men bij de nieuwere modernen een coquetteeren met het socialisme, dat steeds bedenkelijker afmetingen aanneemt. Het aantal moderne predikanten, dat zich openlijk bij de socialistische partij aansluit, neemt steeds toe. Vooral in het noorden des lands, waar het scherper geteekend volkskarakter licht tot excessen drijft, wordt reeds menige kansel dienstbaar gemaakt aan de prediking van het socialistisch evangelie. En nu pas verscheen een bundel preeken van den heer A. J. C. Schermerhom, predikant te Nieuwe-Niedorp, onder den titel: Wat dunkt u van den Christus! preeken van een revolutionair, waarvan een modern, criticus. Ds. W. Bax van Santpoort, in de Hervorming klaagt:

Zoo kom ik als vanzelf tot dit mijn groot bezwaar: JDeze „preeken" zijn geen preeken. deze 18 stukken wordt over God en over geloof en over zonde en overjezus dusdanig gesproken dat het mij onmogelijk is om ze te beschouwen als preeken, d. w. z. als toespraken tot opwekking, vertroosting, vermaning van ons menschen, die, met onze zonden geplaatst in eene zondige wereld, behoefte hebben aan de gemeenschap met, aan de vergevende liefde van God. „Preeken" waarin geen woord voorkomt over aanbidding, schuldgevoel, vergeving, gebed, berusting dat zijn mij geen preeken. En wel beklaag ik al degenen die in zulke spijs voedsel vinden voor hun ziel. In uren van stilte grijp ik andere preeken dan dezulke, waarin de veel gesmade wissel op de eeuwigheid is vervangen door een wissel op den heilstaat der toekomst.

In welke kringen deze preeken met gretigheid zullen ontvangen worden, kan ieder wel begrijpen:

Ik acht de uitgave ervan niet zonder belang. Ik weet zeker dat de „revolutionaire arbeiders" eerder naar Schermerhorn's preeken zullen grijpen, dan naar Bakels Bouquetje of zelfs naar Bahlers geschriften. Deze „preeken van een revolutionair" zullen gelezen worden en nu kan de gedachte mij zoo bedroeven, dat zij een bedenkelijken invloed zullen oefenen. Want deze revolutionaire arbeiders zullen gesterkt worden in hunne dwaling, dat het ééne noodige voor een mensch is te streven naar de komst dezer nieuwe samenleving, vrij en wetteloos; dat het aanbidden van den Eeuwige, tot de ouderwetsche dingen behoort; dat het gansch onnoodig is om klagend uit te re epen: „Wees Heer, mij zondaar genadig!" — dat de Kerk, woorden sprekend door „valschen priestermond", de kleinen der aarde verdrukt; dat Jezus de revolutionair bij uitnemendheid is geweest; dat de arbeiders de voortbrengers zijn; dat de modernen weinig gelooven en veel praten, en zoo voort!

Maar aan de andere zijde vindt men onder de jongere modernen ook velen, wier oogen steeds meer opengaan voor het onbevredigende van het moderne standpunt.

Ds. Bakels van Haarlem heeft onlangs in zijn Bouquetje Dogmatiek, zij het dan ook in ietwat baroken vorm, aan het modernisme rake waarheden gezegd. En ook in de Blijde Boodschap worden soms tonen beluisterd, die den ouderen modernen verre van aangenaam in de ooren klinken. Zoo schrijft de heer Van Papenrecht in het nummer van 25 Augustus, dat het verzet der orthodoxie tegen de moderne prediking, die alleen moraal bracht, niet geheel ongerechtvaardigd was; waarop hij volgen laat:

Het wordt toch bedenkelijk de rots, waarop wij bouwen, het geweten te durven noemen en dit als het hoogste te beschouwen, terwijl wij toch niet loochenen kunnen, dat ook ons geweten nog maar al te veel door de zonde bezoedeld is. Wie staat met een rein geweten tegenover God? Wij hebben een andere rots noodig in leven en in sterven.

De Hervorming, aan wien wij dit citaat ontkenen, is over deze uitlating verre v, an gesticht:

In zulke woorden is veel „bedenkelijks", wat ons op onze beurt verontrust.

De „rots waarop wij bouwen" is een toespe ling op een geschrift, onder dien titel, van wijlen W. Zaalberg. In dit verband „het geweten" maar botweg gelijk te stellen met elks individueel geweten, dat van den eerstedebeste, verraadt gemis aan studie van en inzicht in datgene wat de „oude" moderne richting verkondigde. Schreven bijv. mannen als Hoekstra en Reinhard Hugenholtz voor niets? En het slot: „wij hebben een andere rots noodig in leven en in sterven" wijst op een allerbedenkelijkst streven om de stevigheid, die wij behoeven, te zoeken buiten den mensch en zijn innerlijk leven. Wij meenden, wij oude modernen, dat dit streven een verloochening was van de echt christelijke en een prijsgeven van de echt-protestantsche beginselen. Voor ons zou dit gelden als een afwijking van de ontwikkelingslijn van het godsdienstig-zedelijk leven in 't algemeen. En daarom zeggen wij nog eens: 't wordt tijd, dat onze neomodernen —mogen wij uitlatingen als van den heer v. Papendrecht mede op hun rekening stellen — eens duidelijk maken op welke , , rots" zij de „gemeente" meeeen te kunnen wijzen.

De Hervorming heeft volkomen gelijk. Wat de I^eer Van Papendrecht schreef, tast den grondslag van het modernisme aan. Alleen, het is niet een verloochening, maar juist een terugkeer tot de echt-Christelijke en echt-Protestantsche beginselen.

Zondag I van onzen Heidelbergschen Catechismus bewijst dit.

Zoo blijkt ook hieruit, dat het oude moderne standpunt voor onzen tijd heeft afgedaan.

Het is „verouderd en der verdwijning nabij.”

En de neo-moderne strooming splitst zich in twee richtingen, waarvan de ééne geheel in socialistische bedding vervloeit,

terwijl de andere terugkeert naar het verworpen supranaturalisme.

Moge deze laatste richting het leeren verstaan, dat de rotsgrond, noodig in leven en sterven, alleen te vinden is in het onwankelbare, eeuwigblijvende Woord van God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Stemmen uit het Kamp der Modernen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's