GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

II.

Op deze pétra zal ik mijne gemeente bouwen. Matth. i6 : i8.

Op zichzelf ware het denkbaar geweest, dat het mystieke Lichaam van Christus verborgen ware gebleven, niet tot openbaring in de wereld ware gekomen, en alleen aan de overzijde van het graf gebloeid had. Er zou dan geen Kerk op aarde geweest zijn; althans niet wat thans „Kerk" heet. Er zou alleen geweest zijn „de onzichtbare Kerk", gelijk men het in oude dagen genoemd heeft, maar niet de Kerk die predikt, die sacramenten bedient, de Kerïc waarvan men lid is, en wisr belijdenis openlijk uitgaat. De Heilige Geest zou daarom het wondere werk der wedergeboorte wel hebben doorgeset, en dat wel op de wijze, waarop dit bij uitverkoren kinderen, die in hun eerste levensdagen wegsterven, nog steeds voorkomt; ook zouden die wedergeborenen in het Lichaam wel hun bovennatuurlijke banden en aan hun medeleden in het Lichaam gehad hebben; maar het zou alles in het verborgene, in het onzichtbare, op geheel geheimzinnige wijze zijn toegegaan, en niet alleen de wereld zou er niets van gemerkt hebben, maar ook de wedergeborenen onderling zouden elkander vreemd zijn gebleven. Het zoo daarom alles wel zeer geestelijk en zeer wezenlijk zijn toegegaan, maar het zou niet tot het bewustzijn zijn doorgedrongen.

Voor het overgroote deel is dit nu nog het geval. Van de tienduizend maal tienduizenden gezaligden hebben we slechts een zeer klein deel bij name gekend. En van de millioenen geloovigen die nog met ons op aarde leven, staat slechts o, zulk een kleine groep met ons in zelfbewuste, persoonlijke gemeenschap. Met stellig niet één tienduizendste deel van het Lichaam van Christus verkeeren we in zulk eene bewuste, persoonlijke gemeenschap. Maar al is uit dien hoofde ons bewust contact met hen, die tot het Lichaam behooren, uiterst gering, in hooge mate onbeduidend, en bijna niet meetellend, toch staat daarom voor ons geloof onze saamhoorigheid met heel dit Lichaam in alle eeuwen en in alle plaatsen onwankelbaar vast, en weet een ieder, die zelf uit den dood in het leven overging, dat hij met allen, die ooit ten leven kwamen of zullen komen, in Christus een j onoplosbare, geestelijke, organische eenheid vormt. Zulk een zeer wezenlijk, eeuwig blijvend verband is alzoo zeer goed bestaanbaar, al gaat het buiten uw proefondervindelijke kennis om. Wie reist door een groote stad, waar hij niemand persoonlijk kent, twijfelt er geen oogenblik aan, dat er ook in die stad toegebrachten ten leven zijn, met wie hij, in het Lichaam van Christus, in organisch levensverband staat, en die dus uit hoofde van 't kindschap zijn broeders en zusters zijn; maar persoonlijk kent hij ze niet, en weet hij zelfs hun namen niet te noemen. Op dit punt heersche er daarom geen misverstand. De Wijnstok met de ranken kon in het verborgene bloeien. Het Lichaam van Christus kon, als geestelijk van aard, geheel schuil blijven. Er kon een broederband u met de anderen, die ten leven kwamen, verbinden, zonder dat ge er één enkele van met name kendet. Wat niet komt met uitwendig gelaat, maar binnen in het hart des menschen leeft, kan zeer wel bestaan en zeer wezenlijk zijn, al is het, dat het zich geheel aan uw waarneming onttrekt. Met al wat tot de sfeer van het hemelsche behoort, is het feitelijk zoo, en ook dit Lichaam van Christus komt eerst in het hemelsche met al zijn geestelijken rijkdom uit. Dit is zelfs zoo waar, dat de apostel . zijn vermaan aan ons, om de dingen die boven zijn en niet die op aarde zijn, te zoeken, doet rusten op de dubbele waarheid:1°. dat Christus, ons Hoofd, niet meer hier, maar daarboven is, en z". dat ons eigenlijk leven met en in den Christus verborgen is bij God.

Dit mystieke, dit verborgene, dit schuilende karakter van het Lichaam van Christus moet daarom steeds op den voorgrond blijven staan, en uitgangspunt voor onze belqdenis zijn. Alleen zóó treedt het in zqn heilige, in zijn zuivere, in zijn heel de toekomst t^heerschende, machtige gestalte voor u. Er zqn machtige rijken op aarde, grootsche en imponeerende bonden en vereenigingen, maar wat zijn die allen vergeleken bij de majesteit van het Lichaam van Christus? Al dat andere gaat voorbij, vergaat en gaat ten onder, maar het machtige, alomvattende verschijnsel van het organische Lichaam van Christus zal de eeuwen verduren, en, als eens alles zal zijn te niet gegaan, zal alleen dit Lichaam van Christus in alle eeuwigheid blijven. Al het overige is tijde lijk en plaatselijk, alleen het Lichaam van Christus sluit alle eeuwen en alle oorden in. Alles gaat tenslotte tot ontbinding en oplossing over, alleen dit Lichaam van Christus zal als organische eenheid eeuwig durende vastheid vertoonen. Niet om wat in de leden, maar om wat in het Hoofd van het Lichaam, d.i. in Christus is. Waar het Hoofd nooit bezwijkt, kan ook het Lichaam nooit bezwijken. De poorten der helle zullen tegen dit Lichaam niets vermogen.

Maar, al is en blijft dit de grondstelling, waarop heel ons geestelijk huis rust, even zeker is het, dat Christus ook reeds hier op aarde een uitwendige, zichtbare, waarneembare openbaring van dat Lichaam gewild en ingezet heeft, en bij die openbaring treedt dat Lichaam in de wereld op als de Kerk van Christus. Voor de wereld een vreemd verschijnsel, dat zij niet weet te plaatsen, dat niet in haar kader past, dat ze niet weet thuis te brengen, en dat ze daarom óf als een vreemd element poogt uit te zweren en uit te snijden, of wel te onbeduidend vindt om er zich meê in te laten en in haar hoogen waan aan de verachting prijs geeft. In het eerste geval gaat ze tot vervolging over, in het tweede ziet ze er niets in dan een vroom spel van geestelijke liefhebberij, en laat dit spel geworden. Maar dit neemt niet weg, dat deze openbaring van het Lichaam van Christus er is, dat de Kerk blijft, dat geen vervolging haar kan te niet doen en dat de waan, alsof men in de Kerk slechts met vroom spel te doen had, gedurig door de uitkomst wordt gelogenstraft. Hoe ook in den hoek gedrongen en aan de minachting der verlichte wereld prijs gegeven, de Kerk handhaaft zich, herwint telkens macht en invloed, en altoos weer komt de wereld, bij haar wisselende lotgevallen, voor die vreemde, wondere, bij baar leven niet passende openbaring van het Lichaam van Christus, d.i. voor de zichtbare Kerk, te staan.

Dit optreden van de Kerk in dtf wereld is dan ook zoo vreemd, en zoo weinig bij het leven der wereld passend, dat keer op keer de geloovigen zelven zich de vraag stelden, of de Kerk er wel hoorde, of ze niet een menschelrjk verzinsel was, en of men eigenlijk niet tevreden moest zijn met het vormen van gezelschappen, van kleine groepens en kleine kringen van geloovigen. Men schafte dan het sacrament af, men hield op met personen in het geestelijk ambt te stellen, er mocht geen band met anderen meer zijn. Anarchie op geestelijk gebied werd de leuze. En al heeft dit verschijnsel zich in de Dooperij het hardnekkigst geopenbaard, toch is het een verschijnsel, dat in alle eeuwen terugkeerde, en ook nu nog sectarisch voortwoekert. Dit verschijnsel had tweeërlei oorsprong. Eendeels in de vervolging, die het openlijk optreden als Kerk te bezwarend maakte, maar ook anderdeels in de geestelijke inzinking van de Kerk met haar ambten. Het vroom gevoel van de ernstiger geloovigen vond zich dan door de houding van de Kerk en door het optreden van haar ambtsdragers niet meer bevredigd. Soms ervoer men, dat de Kerk het geloof meer terugdrong dan voedde. Dit vervreemdde van het kerkelijk leven, waarin men den Geest van Christus niet meer speuren kon. Eerst trok men zich dan terug, maar bij sterker reactie girtg men ten slotte tot de verwerping van de idee der Kerk over. Het Lichaam van Christus was geestelijk, onzichtbaar, onwaarheembaar. In geen Kerk, van wat naam ook, kon zich ooit dit Lichaam naar eisch openbaren. En daarom met alle Kerk gebroken, en in het vrije conventikel heil gezocht!

Over de vraag of Christus metterdaad een zichtbare Kerk heeft ingesteld, mag daarom niet worden heen geloopen, ook niet in verband met het Koningschap van Christus. Bleef toch het mystieke Lichaam van Christus in zichzelf opgesloten, verborgen voor de wereld, en kwam het niet tot openbaring, dan zou er alleen sprake komen vanh het Hoofd over deieden in dat Lichaam, en zou de Koninklijke heerschappij die regeert, strijdt en ter overwinning voert, eigenlijk achterwege kunnen blijven. Staat het nu eenerzijds vast, gelijk we meenen aangetoond te hebben, dat het Lichaam van Christus op zichzelf zonder aardsche openbaring van een zichtbare Kerk bestaanbaar was, en moet anderzijds worden toegegeven, dat de openbaring van dat Lichaam in een aardsch-waarneembare Kerk op zoo groote en zoo ernstige moeilijkheden stuit, dan mogen we bij het bespreken van de Kerk niet over één nacht ijs gaan, maar behoort duidelijk te blijken, of Jezus al dan niet zulk een aat .^^ch-waarneembare Kerk heeft ingesteld. Alleen aan hem stond hier de beslissing. Nuttigheidsgronden kunnen hier geen recht scheppen. Wij menschen hebben hier niets te verordenen. Alleen de Christus als Hoofd van het Lichaam kon uitwqzen, of dit zijn mystiek Lichaam zich in een aardschen vorm openbaren zou, al dan niet. Is hij hiertoe niet overgegaan, dan is er ook geen Kerk. Dan is wat zich zoo noemt, niets dan een menschelijke vereeniging, waar niets achter zit en waar niets in uitkomt, die niets vertegenwoordigt, geen zweem of schijn zelfs van geestelijk gezag of geestelijke macht bezit, en waaraan niemand zich heeft te storen. Wie maar wil maakt dan zoo'n kerkje, maar wat hij maakt is dan ook niets dan een menschelijk verzinsel, een vage schijngestalte, een zeepbel die straks weer uiteen spat. Men noemt 't dan een „kerk", maar 't heeft er noch het wezen noch de kracht van. Kerk kan alleen datgene zijn, wat aan het mystieke Lichaam van Christus een bij dat Lichaam passenden aardschen openbaringsvorm geeft, en daar nu niemand dan het Hoofd van dat Lichaam over dat Lichaam te zeggen heeft, staat het buiten alle menschelijke macht, om tot openbaring te brengen, wat niet hij, maar alleen ds Christus, in zijn hand en in zijn macht heeft.

Heel anders daarentegen komt de zaak te staan, zoo uit de Schrift blijkt, dat Christus zelf wel ter dege een zichtbare Kerk op aarde gewild, gesticht en ingesteld heeft; zoo er van zijnentwege is: eenerzijds het organistiie der onzichtbare, maar ook anderzijds het instituut der zichtbare Kerk; en zoo de Christus zelf de levensvoorwaarden ook voor deze zichtbare Kerk in het leven riep. En hieraan nu valt bij nauwkeuriger onderzoek der Schrift niet te twijfelen. Reeds de Vleeschwording van het Eeuwige Woord doet vermoeden, dat het zoo moest en niet anders zijn kon. Het geestelijk bewerken ter zaligheid van de verkorenen onder de kinderen der menschen had ook vóór die Vleeschwording plaats gehad, en dat niet alleen onder Israel, maar ook voor en na den Zondvloed, eer Abraham uit Ur der Chaldeën geroepen werd, en deze allen zijn in het geloof gestorven, en zijn, na als vreemdelingen op aarde verkeerd te hebben, bij hun sterven in hun beter vaderland ingegaan. Ware het nu de bedoeling geweest, dat alles, als achter het gordijn, in het zuiver mystieke zou voortgaan en zou worden ten einde gebracht, dan had de Heilige Geest de wedergeboorte der uitverkorenen kunnen voortzetten, zonder dat er openbaring, in eigenlijken zin, aan deze wereld had plaats gegrepen. De wereld had er dan buiten kunnen blijven, en in stille verborgenheid had de Heere van leven en dood de ten eeuwigen leven bestemde zielen ter zaligheid kunnen inleiden. Maar zoo waren de wegen Gods niet. Reeds van het paradijs af is er openbaring aan en in de wereld. Wat God de Heere doende is, om zijn raadslag te voleinden, toont zich. Het blijft niet verborgen. Er grijpt niet maar een schuilende, verborgen werking des Geestes plaats, maar het leven der wereld zelve wordt door een woord dat God spreekt en door daden die Hij tot stand brengt, beroerd. Het geestelijke schuilt wel op den achtergrond, maar het gaat keer op keer tot openbaring over. Een schijnsel breekt naar buiten door. Heel het leven der wereld wordt er in gemengd. Er heeft telkens straalbreking van het eeuwige licht op de golven der wereldzee plaats. Teekeaen en wonderen geschieden, die in het leven der v/ereld ingrijpen. Natiën en volken worden door den drang der openbaring in be weging gezet. De geloovigen schuilen niet, maar komen voor hun geloof uit. Ze lijden, ze worstelen, ze gaan in den dood, maar niet dan na zich aan en in de wereld geopenbaard te hebben. Mannen worden in die wereld tot die wereld uitgezonden, om haar den last des Heerente verkondigen. Patriarch na patriarch, profeet na profeet doet het Woord des Heeren in het openbaar, op de markt van het publieke leven uitgaan. Allerwegen komt het tot een geestelijke worsteling, die in het openbaar wordt uitgestreden. Van een uitsluitend ondergrondsche, stille, schuilende werking des Geestes is geen sprake. Die is er wel, die is wel altoos het uitgangspunt, daarin schuilt wel kracht; maar nooit en nergens blijft het hierbij. De stralen van het licht breken altijd door. De kracht treedt altoos naar buiten. Het komt allerwegen en aldoor tot openbaring in en aan de wereld. Ten slotte gaat die openbaring zelfs in de stichting van een volk over, en onder de natiën treedt een afzonderlqke natie op, die het heilige leven der openbaring als onderscheidend merkteeken ontvangt; en in die natie, onder dat volk wordt een geheele eeredienst in symbolen ingesteld. Alle natiën van rondsom weten, dat wat dit volk tot een volk van een eigen soort maakt, de dienst is van Jehovah, den onzienlijken God, in wiens dienst hun eigen afgoderij geoordeeld ligt. Vandaar de worsteling van alle omliggende volken tegen Israël. De strijd der geesten werd zoo ook op staatkundig terrein overgebracht en drong in heel het leven door, en tevens bezat in Israel de openbaring een eigen instituut. En waar op die wijs het Goddelijke, wel verre van schuil te blijven en in het verborgene zich terug te trekken, in steeds beslister zin openbaring beoogde, zich aankondigde, zich voelbaar en kenbaar maakte, en institutair optrad, verschqnt nu ten leste de Zone Gods in het vleesch.

Ook die Zone Gods had zich in een vroegere periode slechts in het verborgene aan de zijnen geopenbaard, maar om zich daarna steeds weer terug te trekken achter de schermen van het heilige. Maar bij Bethlehem gaat ook hier het scherm weg, en komt 't ook hier tot een ingaan in de wereld, een ingaan zoo sterk zelfs, dat de Zone Gods het vleesch en bloed der kinderen aanneemt. Hiermee gaat de openbaring dan door tot het uiterste punt. Voorheen openbaring in 't woord, openbaring in teekenen, openbaring in symbolen, maar nu ook openbaring tot in de menschelijke natuur, zóó, dat het heilige met oogen gezien en aanschouwd en met handen getast kon worden. Het is alzoo geen overdrijving, zoo men zegt, dat geheel het genadewerk zich gestadig beweegt langs een lijn van steeds verdergaande openbaring, tot ten leste elk gordijn is weggeschoven en elk scherm is weggenomen, en de wereld het Goddelijke in haar eigen vleesch en bloed voor zich ziet staan. En ook dit is niet maar een vertooning voor een oogenblik. Na vleesch te zijn geworden, had de Zone Gods zich nog altoos in de eenzaamheid kunnen terugtrekken, om zich met de zijnen aan de w'ereld te onttrekken en voor haar te verbergen; doch ook hiervan grijpt 't omgekeerde plaats. Eerst is Jezus 30 jaren verborgen, maar na den Doop bindt hij openlijk den strijd met de wereld aan, zóo dat hij tot Cajaphas zeggen kon: „Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; ik heb allen tijd geleerd in de synagogen en in den tempel, en in het verborgene heb ik niets gesproken. Ondervraag degenen, die mij gehoord hebben."

Juist hierdoor dwong en noodzaakte Jezus de wereld, om met hem af te rekenen. Had hij maar in de stilte zich willen terugtrekken en een klein gezelschap aan de overzijde der Jordaan om zich vergaderd, men zou hem rustig hebben laten begaan. Geen hand zou tegen hem zijn opgeheven. Niemand zou^ hem gedeerd hebben. Maar juist dat Jezus dit ««^^deed, dat hij openlijk optrad, in het publiek leeraarde, in de hoofdstad en in den tempel verscheen, en zich tegenover geheel de bestaande orde van zaken als de stichter van een nieuw koninkrijk stelde, dit prikkelde de wereld in haar hooge autoriteiten tot verzet; dit bewoog de geleerden dier dagen, dit bewoog de priesters en bewoog de machthebbers om zich tegen Jezus te keeren. Zoo kwam het tot een strijd op leven en dood, en het kruis van Golgotha was van dit openlgk optreden van Jezus en van de hieruit ontstane worsteling het natuurlijk en noodzakelijk gevolg.

Geheel Jezus' optreden, in overeenstemming met de geheele openbaring die in het oude Verbond voorafging, toont alzoo op de klaarste wijze, dat God de Heere, in zijn heilig bestel, niet gewild noch bedoeld heeft, dat er in alle stilte uit de verloren menschheid een kudde van uitverkorenen ten eeuwigen leven zou worden geroepen, om onderwijl de wereld op haar eigen pad ongestoord haar onheiligen loop te laten voleinden; maar dat het naar Gods raad was, dat de strijd met de wereld openlijk zou worden aangebonden, dat daartoe de openbaring van het heilige in steeds duidelijker en klaarder vorm in de wereld zou worden ingedragen, zich aan die wereld vertoonen zou, de tegenstelling tusschen zich en die wereld scherp zou doen uitkomen, en deze principieele tegenstelling in heel het menschelijk leven zou doen doordringen, om op elk gebied en op terrein den mensch, als zoodanig, tot de keuze tusschen het heilige leven en het leven der wereld te noodzaken. Daartegenover nu te stellen, dat na Jezus hemelvaart de zijnen zich in de stilte, als verborgen gezelschap, moesten terugtrekken, om van de wereld geheel afgezonderd, een schuilend bestaan te voeren, en zulks wel al de eeuwen door, tot aan Jezus wederkomst, — zou alzoo met geheel den gang der openbaring, gelijk die in de Vleeschwording des Woords haar eindpunt had bereikt, in onverzoenlijken strijd zijn geweest. Veeleer volgt reeds op zichzelf uit den aard en uit heel het wezen der openbaring, dat ook na Jezus hemelvaart, hetgeen van hem achter bleef beslist en moedig in de wereld zou optreden, zich op de publieke markt van het leven zou vertoonen, en zoo doende voort zou zetten die tegenstelling in het publieke leven, die van meetaf kenmerk van geheel het optreden van het genadewerk geweest was.

Ook al ware het dus, dat de Schrift ons niet zoo overduidelijk bewijs leverde van den wil des Heeren, om de Kerk ook publiek en zichtbaar te doen optreden, zoo ware toch niet aan te nemen, dat de discipelen van Jezus den weg van stille afzondering en verborgenheid zouden zijn ingeslagen. Wat de apostelen voor den Raad betuigden: „We kunnen niet nalaten te spreken van de dingen die we gezien en gehoord hebben, " drukt daartoe te kernachtig uit, wat in hen omging. Alleen maar, er zou dan nog geen instituut, er zou dan nog geen zichtbare Kerk geweest zijn, hoogstens een toevallige en vrijwillige verzameling en bijeenkomst van wie den ten hemel gevaren Heiland aanhingen. Er zou geen met gezag bekleed instituut zijn opgetreden. Er zou openbaring van persoonlijk geloof en van persoonlijken heldenmoed zijn geweest, maar niet een openbaring van het mystieke Lichaam des Heeren, onder het Koninklijk regiment van zijn verheerlijkt Hoofd. Met een afgeleide gevolgtrekking uit het publiek karakter der openbaring mogen we dus niet volstaan. Nader moet de vraag onder de oogen worden gezien, wat Jezus zelf te dezen opzichte gedaan en verklaard heeft. We moeten weten of de publieke kerk al dan niet bestaat krachtens zijn Goddelijke instelling en wat hg ten aanzien van die kerk verordend heeft. Voor een ieder onzer persoonlijk komt dan ten slotte nog de persoonlijke vraag, of de plaatselijke kerk, waarbij hij als lid is aangesloten, metterdaad in haar karakter en optreden aan het wezen van die door Christus ingestelde Kerk beantwoordt, en of hij alzoo ook in zijn kerk Jezus als zijn Koning eert. Maar dit persoonlijke nu daargelaten, moet allereerst vaststaan, dat Jezus een zichtbare Kerk op aarde als openbaring van zijn mystiek Lichaam gewild, ingesteld en met macht bekleed heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's