GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Cbristus Konlngscbap en de Maatschappij.

III.

En heeft uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt, om op den geheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hunne woning. Hand. 17 : 26.

Ligt aizoo het bestek voor het leven vast in de ordinantiën der Schepping, dan volgt hieruit vanzelf, dat de Koninklijke heerschappij van den Christus over het maatschappelijk leven aan die ordinantiën gebonden is. Een „Christelijke" maatschappij kan nooit een saamleving van nieuwe vinding zijn, maar zal altoos de ordinantiën der Schepping tendeze tot haar recht moeten laten komen. Ook hier geldt wat bij het Gezin telkens zoo sterk uitkwam. Christus schept geen nieuw soort gezin, maar sluit zich aan btj den in de Schepping zelve verordineerden gezinsvorm, roept dien tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug, en besprengt dien met het hyzop der Verzoening. In een Christelijk gezin leeft het oorspronkelijk Gezin, gelijk God het verordend had, weer op. Christus doet het werk der Schepping niet te niet, maar sluit er zich bij aan en bouwt er op voort. Maar geheel ditzelfde geldt nu ook van de Christelijke maatschappij. Is ook voor de Maatschapp^ de grondslag in de Schepping gegeven, ea heeft de zonde het gebouw van die Maatschappij scheef getrokken, dan komt de Christus niet om een geheel nieuwe soort maatschappij daarnaast te stichten, maar dan strekt zijn Koninklijke macht veeleer om het oorspronkelijke te herstellen, wat scheef trok recht te zetten, en den onvoltooiden bouw te voleinden. De Kerk is een geheel nieuwe stichting, die bij het Scheppingswerk bijkomt, maar Gezin en Maatschappij waren met het leven der menschheid zelf gegeven. Christus vindt die beiden, en sticht ze niet nieuw, en waar zijn gezag beiden beheerschen zal, richt zich dit gezag geheel naar de levenswet die voor beiden van het Paradijs af was ingezet. Voor zijn Kerk, die hij zelf sticht, stelt de Christus als Koning zelf de levenswet in Gezin en Maatschappij daarentegen handhaaft hij in en door zijn heerschappij de levenswet, die in de menschelijke natuur als zoodanig door haar Schepper gegeven was. Zoo kan het zeer wel gebeuren, dat er naast en tegenover een „heidensche maatschappij" in het eene werelddeel, zich in een ander deel van de wereld zich een „Christelijke maatschappij" vormt; maar nooit zal dit onderscheid beduiden kunnen, dat in die „Christelijke Maatschappij" een nieuwe vinding verwezenlijkt wordt. Veeleer zal het onderscheid tusschen die heidensche en die Christelijke maatschappij hierdoor zich kenmerken, dat de heidensche vorm van het maatschappelijk leven afschoof van den oorspronkelijken grondslag, en dat in de Christelijke Maatschappij de oorspronkelijke ordinantiën weer gehuldigd en in praktijk gebracht worden. In bijzonderheden kan dit eerst later worden toegelicht Thans kunnen we volstaan met den algemeenen regel te laten spreken: „Christelijk" beteekent ook hier niet nieuwe vondst en nieuwe schepping, maar terugkeer tot de oorspronkelijke schepping, en voortbouwing op dien aiouden grondslag, altoos onder bestrijding en verzoening van de zonde, die haar verwoesting rusteloos voortzet.

Vooral ook op dit laatste lette men, om geen misverstand te voeden. Een Christelijke •naatschappij is niet wel denkbaar, zonder dat van alle zijden pogingen ondernomen worder, om prostitutie, drankzucht en zooveel meer krachtdadig te bestrijden, en van den anderen kant door de zorg voor gevallenen, voor verwaarloosden en wat dies fcer zg, de gevolgen der zonde te ondervangen, en hierdoor een macht der verzoening in de maatschappij te doen uitgaan. Dit pogen heeft dan ook aanspraak op aller toejuiching, en wat in dien geest ondernomen wordt, verdient aller lof. Het is al tegader Christelijke philanthropic in den moedigsten vorm. Maar hoe volmondig we dit ook erkennen, tegen één gevaar behoort hier zeer ernstig gewaarschuwd te worden. Niet weinigen toch stellen het zich voor, alsof "oet dezen arbeid de kerstening der maat-^.^happij ware uitgeput, en alsof de Konink-'Ow heerschappij van Christus op maat­ schappelijk gebied zich hiertoe bepaalde. Men verkeert dan in de meening, dat het deze werkzaamheden zijn, die op de Maatschappij het „Christelijk" stempel drukken, en alsof hetgeen daarbuiten omgaat, op den naam van Christelijk geen aanspraak mag maken. Men Iaat dan de Maatschappij aan zichzelve over. Op haar gang en loop oefent men geen invloed, en alleen als de booze zweren uitkomen, maakt men als een barmhartige Samaritaan zich op, om den melaatsche te reinigen. En dit nu is niet juist gezien. Het is dezelfde fout, als die zoo menigeen ten opzichte van zijn eigen gezondheid begaat. Men leeft dan voort en voort zonder op wat zijn gezondheid eischt bedacht te zijn, en eerst als er ziekte opkomt, gaat men aan zijn gezondheid denken en roept den dokter. Beter inzicht daarentegen doet verstaan, dat de groote zorge voor onzen welstandjuist in het zorgen voor den goeden gang van ons dagelijksch leven ligt. In goede voeding, in geregelden arbeid, in welgeordende beweging, in het zorgen voor goede lucht, voor een frisch bad, voor noodige ontspanning enz. En zoo nu ook is het gelegen met de Maatschappij. Ook zij vereischt tweeërlei verzorging. Zeer stellig het te keer gaan van bepaalde krankheden die uitbreken, het bestrijden van de sociale zonden. Maar van veel grooter omvang nog is die andere zorge die zij vereischt, en die bestaat in het bevorderen van haar geregelde ontwikkeling, in het gezondhouden van haar gestel, en in het doen beantwoorden van haar bestaan aan de roeping die haar van Godswege gesteld is. En op den eerenaam van Christelijke maatschappij zal een samenleving dan eerst aanspraak kunnen maken, zoo aan die beide vereischten voldaan wordt. Zoo eenerzijds haar krankheden worden genezen, maar ook anderzijds haar geregelde loop, naar eisch van de levenswet die God haar stelde, bevorderd wordt. Niet alleen in het te keer gaan van de sociale zonden, maar evenzoo in het kweeken van een gezond sociaal leven verheerlgkt zich de Koninklijke heerschappij van Christus op maatschappelijk gebied.

Juist met het oog op dit laatste nu is het noodzakelijk, dat men zich van den omvang van het maatschappelijk leven een eenigszins juist denkbeeld vorme, zoowel met het oog op den grooter of kleiner kring, waarin het zich ontwikkelt, als o^dedeelen en stukken van ons leven die er toe behooren.

Het verschil tusschen dien grooter of kleiner kring van iemands maatschappelijk leven is ongelooflijk groot. Dit hangt deeis van iemands smaak en neiging, deels van zijn woonplaats, positie en omgeving af. Er zijn tal en tal van personen, die voor deelneming aan het maatschappelijk leven in zijn breeden omvang niet de allerminste neiging vertoonen. Ook al wonen ze in een groote stad, waar zich een rijk maatschappelijk leven ontwikkelde, toch nemen ze er geen het minste deel aan. Ze sluiten zich op in hun huiselijk leven, en komen hoogstens nog met een kleinen vriendenkring in aanraking. Alleenwonende personen gaan soms zelfs nog verder, en leven afgesloten van de wereld op hun kamer, waar ze hoogstens nu of dan een enkelen vriend ontvangen. Over hetgeen buiten hun huis of kamer in hun stad verder voorvalt, bekommeren ze zich niet. Dat gaat hun niet aan. Daar hooren ze niet van en daar informeeren ze niet naar. De meer algemeene belangen, die in Gemeenteraad of op meetings bepleit worden, laten hen koud, Ze geven zichzelven de moeite niet, om er zich van op de hoogte te stellen. Ze weten dan ook feitelijk niet, wat er in de geesten omgaat. Ze leven als vreemdeling in hun eigen woonplaats. En als men vraagt wat ze weten van hetgeen er buiten hun stad omgaat, van hetgeen hun provincie of hun land raakt, dan is dit alles voor hen een gesloten boek, en leven ze om straks te sterven, zonder dat ooit hun belangstelling hiervoor gaande werd gemaakt. Zijn ze Christenen, dan hebben ze dit tenminste nog, dat ze met hun Kerk meeleven, en daardoor met andere Christenen in aanraking komen. Maar zijn ze op het stuk der religie onverschillig, zoodat zij ook in hun Kerk geen belangstellen, dan gaan ze letterlijk geheel in hun eigen particuliere leven op, in hun familie en in hun kleinen vriendenkring. Ze lezen niet. Ze hebben geen conversatie dien naam waard. Ze zijn geen lid van vereenigingen of corporatiën. Men heeft ze wel eens huismusschen genoemd, maar zelfs een huismusch vliegt op vaste tijden nog uit, en dat doen zij niet eens. Ze vinden het zelfs onaangenaam, als iemand hen in hun huiselijke rust storen komt. Zij hebben met niemand, en niemand heeft iets met hen te maken. De groote Maatschappij met haar rijk ontwikkeld leven bestaat vuor hen niet. En zelfs al lezen ze een dagblad, dan zijn het veelal meest nog de ongelukken en de advertentiën die hen aantrekken. Het andere gaat hun niet aan.

Tusschen deze kluizenaars nu en hen, die het rijkst en veelvuldigst in de maatschappij meeleven, ligt een heele reeks van gradatiën, die ge wel in tien of twaalf soorten kondt indeelen, van welke de ééne soort na de andere, telkens iets meer met het publieke leven meeleven. Telkens breidt de kring zich iets uit, en ten slotte wordt het een kring die feitelijk heel de wereld omvat. Vooral nu de telegraaf de berichten uit heel de wereld binnen één etmaal in onze woonplaatsen brengt, en de dagbladpers gereed staat, om ze voor bijna geen geld binnen onze woning te doen komen, zet dit meeleven met wat in heel ons land, ja in heel de wereld geschied is, zich steeds meer uit. De tijdschriften zonder tal en in allerlei talen komen daarbij, om inlichting te geven omtrent de hoofdgebeurtenissen en hoofdproblemen, die allerwegen aan de orde zijn. Litteratuur van allerlei aard stelt op de hoogte van wat in de geesten omgaat. En ten overvloede maakt het geïllustreerde blad het u nog gemakkelijker en laat u elk voorval en elke persoon van gewicht zien. Dat meeleven met wat in stad, land en wereld omgaat, brengt dan vanzelfmet een breeden kring van personen in aanraking, die men op de beurs, op een meeting, in een vereeniging of op een vergadering ontmoet. Club, sociëteit of gezelschapslokaal worden een geliefkoosde plaats van ontspanning. Breed slaat men naar allen kant zijn vleugels uit. Men leeft in alles mee, men heeft altoos zijn gevulde conver.s3, tie. Het cjaatschappelijk verkeer op breede schaal is een stuk van zulk bestaan geworden. Men verheft zich daarop, men is daardoor man van gewicht geworden, en men voelt zich als meelevend, meesprekend en meewerkend lid van de groote Maatschappij. Jammer slechts, dat zoovelenj die dien weg insloegen, in dit maatschappelijk leven dan ook op-en ondergingen. De kluizenaar die zich in zijn huis en in zijn familie opsluit, schiet zeer stellig te kort in zijn maatschappelijke roeping en verarmt zijn leven; maar bij den maatschappelijken meelever staat hier maar al te vaak het geringschatten, zoo niet het losmaken, van de huiselijke banden tegenover. Uithuizigheid is het booze kwaad, dat dit maatschappelijk meeleven gewoonlijk op den voet volgt. Overdrijving aan beide zijden. Bij den huismusch het Gezin alles, de Maatschappij niets. En omgekeerd t)ij den held van het publieke leven het Gezin aan den kant geschoven, en in diepte van leven verloren, wat men in de breedte won. En beiden rechtvaardigen ze zich dan, door op het exces van den ander te wijzen. Dan zegt de man die zich in zijn huis opsluit: „Aan hem ziet ge nu eens, wat er van dat meeleven in de maatschappij terecht komt!" En omgekeerd rechtvaardigt zich de man die in het maatschappelijk leven zwemt en onderduikt, door om zulk een beschimmelden thuisblijver eens bitter-meewarig te lachen.

Natuurlijk kan het Christelijk karakter van het maatschappelijk leven noch in het ééne noch in het andere uiterste bevrediging vinden. God wil dat we in ons Gezin naar de levenswet van het Gezin, maar ook dat we in de Maatschappij naar de levenswet van de Maatschappij zullen meeleven. Aan beide is een grens gesteld, en die grens zullen we eerbiedigen. Er is hier een strijd van roeping die zijn evenwicht moet zoeken, en een ieder heeft voor zich zelf uit te vinden, waar voor hem dit evenwicht ligt. Een regel, voor allen geldend, is hier niet te stellen. Voor de vrouw des huizes zal hier een geheel andere regel gelden dan voor haar man; ieders positie en werkkring zal andere eischen met zich brengen; de gaven die iemand ontvangen heeft, zullen op haar beurt zijn roeping bepalen, en allerlei omstandigheden zullen uitwijzen, in hoeverre men metterdaad tot een optreden, een tijdroovend en aan het gezin tijd ontstelend optreden in het maatschappelijke leven geroepen wordt. Een Christen bidt daarbij om leiding van Boven, en het beste kenmerk of hij zich op den goeden weg bevindt, wordt daardoor aangegeven, of hij bij de verdeeling van zijn tijd tusschen Gezin en Maatschappij den vrede zijns Gods deelachtig blijft. Hij weet dat hij niet in zijn Gezin op mag gaan, want dat de Gezinnen saam de menschheid vormen, en zoo dat hij niet alleen lid van zijn Gezin, maar ook lid van die ééne menschheid is, die God uit éénen bloede als een machtig organisch] geheel geschapen heeft. Ook in het Kruis van zijn Heiland ligt die band aan de menschheid voor hem bezegeld. Maar ook omgekeerd blijft het Gezin het door God gegeven uitgangspunt, waaruit de menschheid opwast, en waarin ze haar scherpste signatuur ontvangt. De Kerk zelve bereidt haar op dit leven voor tweeërlei belang voor. Geen goed Christen, die zijn Kerk lief heeft, zal zóó in zijn Gezin opgaan, dat de belangen van zijn Kerk hem niet ter harte gaan. In die Kerk heeft hij een leerschool, hoe hij als lid van zijn Gezin en tevens voor een meer algemeen belang hart moet hebben. De Kerk leert voor tweeërlei, én voor zijn Jezus én voor de gemeenschap der geloovigen leven. En juist op kerkelgk terrein zal de liefde voor de Kerk de liefde voor het Gezin, en omgekeerd de liefde van het Gezin de liefde voor de Kerk voeden. Hier komt het evenwicht vanzelf tot stand. Een goed kerkelijk-meelevend Christen is er alzoo op voorbereid, om ook het maatschappelijk leven in te gaan, zonder dat daaronder de gehechtheid aan zijn gezin in het minst behoeft te lijden. Juist bij den Calvinist was van oudsher dit persoonlijk meeleven met zijn Kerk, sterker dan bij eenige andere groep der Christenheid, sterk ontwikkeld, en niet een der minst gezegende gevolgen hiervan was, dat juist in Calvinistische landen het meeleven in de publieke zaak voor alle burgers bijna zet en regel werd. Het is juist door het bestendig meeleven in zijn Kerk en in haar aangelegenheden dat het Calvinisme den burgerzin en den smaak voor het maatschappelijk saamleven ontwikkeld en bevorderd heeft.

Hieruit verklaart het zich dan ook, dat de Maatschappij veel meer in Calvinistische landen, dan elders, den Christelijken stempel ontving. Wel scheen dit in andere landen sterker, doordien de Overheid dit Christelijke stempel in haar optreden meer liet uitkomen. Maar hoofdzaak was toch, dat de burgerij zelve dit Christelijk stempel in de onderlinge saamleving deed uitkomen, en dit nu juist is het best in Calvinistische kringen verwezenlijkt. Niet, alsof ooit ergens de Maatschappij in haar geheel van de Christelijke zuurdeesem doortrokken was. Altoos bleven de echte belijders een minderheid, en bleef in de groote meerderheid de wereld haar positie handhaven. Maar voorzoover uit den kring der burgerij een toon kon opgaan, die om hooger ideaal riep, en dit ideaal wist te doen gelden, is het toch vooral in landen waar het Calvinisme zich ontwikkelde én invloed kreeg, dat uit den boezem van het volk zelf de eisch opging, dat het publieke leven zijn Christelijk stempel ontvangen zou. Er was vooral in onze landen steeds warme belangstelling in de publieke zaak en een veelzijdig maatschappelijk meeleven, maar steeds gepaard met een streng vasthouden aan de roeping voor het Gezinsleven en met een warme innige liefde voor den huislijken haard. Dat ook hier niet alles goud was, wat er blonk, kan worden toegegeven. Het evenwicht was maar al te vaak ook hier verbroken, maar zelfs nu nog mag toch geroemd, dat er bijna geen kringen zijn, waar ook, waar men in gelijke mate liefde voor het gezin, liefde voor de Kerk, en liefde voor de publieke zaak zoo krachtig en in zoo goede harmonie ontwikkeld vindt, als juist onder hen die nog steeds in het pad dat Calvijn ons wees, den weg tot voller geluk pogen te bewandelen. De herleving van het Calvinisme tenonzent deze laatste veertig jaren heeft er opnieuw het bewijs van geleverd. Doch ook afgezien van dit historisch feit, blijft de eisch gelden, dat het Christelijk karakter tendeze alleen daardoor op onze samenleving worde gedrukt, dat we ons zoover op maatschappelijk gebied wagen, als met het oog op onzen persoon en onze levenspositie mogelijk is, zonder dat ons gezinsleven en ons kerkelijk leven hierbij schade lijdt. Waar hier voor een ieder de grens ligt, zal onze Koning ons aanwijzen. Soms in pijnlijke teleurstelling, gemeenlijk in den hoogeren vrede dien hij hier vinden doet.

Toch is persoonlijke smaak en neiging niet het eenige, waaruit het verschil tusschen den een en den ander, voor 'wat het dieper inleven in het maatschappelijk leven voortvloeit. Minstens even sterk draagt tot dit verschil ook bij de tijd, waarin men leeft, de plaats waar God onze woning bepaald heeft, en de levenspositie die ons is aangewezen.

Wat hét verschil in tijd aangaat, is dit duidelijk. Denken we aan de Batavieren in de dagen van Claudius Civilis terug, dan voelen we terstond, hoe beperkt destijds de omvang van het maatschappelijk leven nog was, Wat was voor onze voorvaderen uit die eeuwen de wereld nog klein, en wat wisten ze zelfs van dit kleine deel der wereld nog weinig af. Het leven was nog uiterst eenvoudig ingericht. Alle fijnere ontwikkeling was voor hen nog een vreemd iets. Meer algemeene belangen traden niet op den voorgrond. Rijkere organisatie voor het leven bezat men niet. En nóg armer was het leven natuurlijk aan maatschappelijke ontwikkeling, zoo men nog verder in het verleden teruggaat, en zich onze voorouders denkt in, den tijd, toen de Romeinen nog niet waren komen opdagen, om hun althans eenig denkbeeld bij te brengen van wat in het keizerlijk Rome allengs tot stand was gekomen. Men had toen zijn tentenleven bij het omtrekken, en zijn stamleven tegenover andere stammen, maar van ontwikkeling in hoogeren zin wist men niet af. Nog weer armer moet het leven natuurlijk in veel oudere tijden geweest zijn onder de stammen, die vóór hen ons land bewoond hadden. En hoe verder men teruggaat, hoe meer men het vermoeden krijgt van een menschelijk leven, dat van een menschelijke maatschappij slechts de even opkomende zwakke voorteekenen vertoonde. Bij wie destijds op onze erve leefden, kwam alzoo smaak noch neiging zelfs in aanmerking. De Maatschappij zelve begon zich nog pas te vormen, en van een maatschappelijk meeleven in den zin waarin wij dit verstaan, kon voor niemand sprake wezen. Er was zeker ook reeds destijds zekere afgodische en overheidsorganisatie, maar dit blijve hier buiten aanmerking. We handelen nu alleen van het maatschappelijk leven in eigenlijken zin, en dit ontplooide pas, zoo 't al uitgebot was, de eerste stengels van 't leven.

Geheel hetzelfde geldt van 't verschil in woonplaats. Onder de Eskimo's in het Noorden, de Negers in het hart van Afrika, en zelfs in het binnenland van Borneo in onzen Archipel, staat het menschelijk leven nog op zoo lagen trap van ontwikkeling, dat er van een maatschappelijk leven in eenigszins béteekenenden zin, zoo goed als geen sprake kan zijn. En zoo voelt ge al 't verschil, of ge geboren zijt in Tomboktoe onder de Bantu-negers, dan wel in een stad als Amsterdam, Berlijn of Londen. In die groote Europeesche steden vindt wie er leven mag, een machtige maatschappelijke ontwikkeling gereed, en hij kan er deel in nemen. In die afgelegen streken daarentegen, waar nog geen klaarder licht doordrong, is het menschelijk leven nog zoo sober en arm, dat aan hem die er leven moet, alle mogelijkheid om maatschappelijk sterk te leven, ontbreekt, eenvoudig omdat er nog zoo goed alsgeeti maatschappelijk leven in eenigszins hoogeren zin is. Zelfs werkt dit verschil van woonplaats nog altoos zelfs in die landen door, in wier steden reeds de hoogste ontwikkeling bereikt is. Of men leeft op een dorp op de Veluwe of in een stad als onze Residentie, scheelt ook nu nog hemelsbreed. Wel kan men door lectuur zich op de hoogte houden en in eigen gezin een hooger toon voeren, maar het dorpsleven buiten de deur is, althans op kleine en afgelegen dorpen, nog bijna geheel van maatschappelijke actie verstoken. Een jaar levens in een toongevenden kring in een groote stad, kan u meer ontwikkelen dan tien jaren van stilleven op zulk een plek ten plattenlande.

En hierbij komt dan in de derde plaats nog het niet minder groote verschil, dat opkomt uit onze levenspositie. Welk verschil niet tusschen een polderjongen, die het slib uitbaggert, en een hoogleeraar op den katheder; tusschen een lantaarnopsteker en een burgemeester die hem heeft aangesteld; ja, zelfs in de meeste gezinnen tusschen de huisvrouw die haar gezin verzorgt, en de dienstbode die haar daarbij behulpzaam is! De levenspositie van den één ontsluit hem vanzelf elke poort op den weg die naar het rijker maatschappelijk leven leidt, terwijl de ander juist door zijn levenspositie van geheel dat hoogere leven zoo goed als wordt afgehouden.

Ook onder Christenen is er daarom ten deze geen regel die voor allen gelden zou, te stellen. Het leven is daarvoor te ongelijk, en te ongelijk de plaats, de werkkring en de positie die ons in dit leven zijn aangewezen. Een ieder kenne hierom de gelegenheid en de roeping die hem beschoren zijn. En slechts zooveel kan ten aanzien van allen gezegd, dat ons leven noch in egoïsme voor onzen persoon, noch in Gezinsegoïsme mag opgaan, want dat we allen zijn en blijven mensch onder demenschen^ die het God beliefd heeft in een Maatschappij te doen saamleven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's