GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVII.

Bleek ons dus, dat naar de constante leer van het Nieuwe Testament de ziel van Gods kind terstond na het sterven niet naar den Hades, maar naar den hemel gaat, dan volgt daaruit dat de Hades, als verblijfplaats genomen, bepaaldelijk voor de goddeloozen bestemd is en de straf aanduidt, die hem wacht.

Dit feit nu behoeft daarom niet te veronderen, omdat het gebruik van het woord ades in malam partem, d. w. z. als straflaats der goddeloozen, volstrekt niet tot et Nieuwe Testament beperkt is, maar ook aarbuiten voorkomt. Zelfs bij de gewone rieksche schrijvers wordt de Hades somijds met den Tartarus vereenzelvigd en rijgt het de beteekenis van de plaats, waar e boozïn gepijnigd worden. Ea nog sterker s dit het geval bij verschiliende jjodsche chrijvers, die vóór en na Christus' tijd eefden. iVIet het oog op het Nieuwe Testaentisch spraakgebruik is dit natuurlijk an hoog belang, omdat het gewone arguent, dat Hades niet anders beteekenen an dan doodenrijk, daarmede van zelf ervalt. Twijfel omtrent dit teit kan niet estaan, want schrijvers vaa gszaghebendeji naam erkennen het eenparig. Zoo egt Dr. Riebm in zijn Handwö.terbuchdes bibiischen Alterthums 1884 Bd. I p. 630, a eerst vermeld te hebben, dat in de latere hokmatische litteratuur der Joden de voorstelling gevonden wordt, dat de rechtvaardigen terstond naar den hemel gaan: „zoo bleven dan alleen de goddeloozen over voor den donkeren Hades; de Hades werd aldus de strafplaats en viel met de vroeger van hem onderscheiden Gehenna saam". Evenzoo oordeelt Gerlof Dalman irx Herzog's Realencyclopadie für Pt'otestaatische Theologie 3-2 Auflage Bd VII p. 298; ook hij wijst er op, dat de leer van een onmiddellijke vergelding na den dood de vroegere voorstelling van de Schcó', als de plaats waar alle afgestorvenen heengingen, wijzigde; men kreeg daarvoor in de plaats den hemel en de hel; en daar „de Oud-testamentische uitspraken over de Schtó! niet pasten op de plaats der zaligheid, lag het voor de band, de Scheól in verband te brengen met de strafplaats, zoodat - Schtól en Gehenna saam vielen". En Dr. E Sci; ürer merkt in ^ijn Geschichte des Jüdischen Volkes im Zdtalter Jesu Christi, seAufl Bd. II, p. 552 noot ^6 op, dat wel als regel de Gehewia a!s strafplaats der goddeloozen genoemd wordt, maar ook „de Hades ea zijn duisternis als het toekomstige lot der goddeloozen wordt aangeduid".

De verschillende citaten, die als bewijs hiervoor worden aangehaald, kunnen we niet weergeven; slechts op éen bewijsplaats wijzen we, omdat daaruit niet alleen afdoende blijkt, dat Hades metterdaad voor hel gebruikt wordt, maar ook, dat deze voorstelling bij de Joden vrij a'gemeen was; het is de bekende plaats bij Flavius Jozefus in zijn de bello Judaico III, 8. 51. Jozefus verhaalt daar, dat de Joden, na de inneming van Jotapata door de Romeinen, er bij hem op aandrongen, liever zelfmoord te plegen dan zich aan de vijanden over te geven. Jozefus kwam hiertegen op en zeide: „weet ge niet, dat degenen, die uit dit leven d) scheiden volgens de wet der natuur, eeuwigen lof verkrijgen, en dat hunne zuivere zielen een zeer heilige verblijfplaats in den hemel ontvangen, totdat ze na verloop van eeuwen in hunne heilige lichamen zullen terugkeeren; maar dat de zielendergenen, die dwaas genoeg waren de hand aan eigen leven te slaan, opgesloten zullen worden in den zeer duisteren Hades". Heel dit argument, dat wie zelfmoord pleegt niet üaar den hemel, maar naar den Hades, d, i. de hel, gaat, zou geen kracht hebben, wanneer dit alleen een particuliere opvatting van Jozefus en niet het aigemeene volksgeloof van zqn dagen was.

Staat het dus vast, dat Hades wel degelijk bij schrijvers uit Christus dagen de strafplaats der goddeloozen, de hel, aanduidt, 'dan is er dus geen enkele reden, waarom het woord Hades in het Nieuwe Testament niet in dienzelfden zin zou kunnen gebruikt worden. Of dit metterdaad zoo is, kan alleen het tekstverband uitmaken. Daarom zullen we thans de verschillende plaatsen in de Evangeliën nagaan, waar het woord Hades gebruikt wordt, om te zien welke beteekenis dit woord hier heeft.

De duidelijkste en uitvoerigste teekening van den Hades wordt ons zeker gegeven in de gelijkenis van den. rijken man en den armen Lazarus (Luc. 16 : 19—31). Van Lazarus wordt gezegd, dat bij terstond na zijn sterven door de engelen gedragen werd naar Abraham's schoot, van den rijken man, dat hij, na gestorven en begraven te zijn, zijn oogen opsloeg in den Hades, „'.ijnde in de pijn". Dat de Hades hier het algemeen doodenrijk zou beteekenen, zoodat èn Lazarus èn de rijke man in den Hades waren, wordt niet alleen niet gezegd, maar zelfs uitdrukkelijk weersproken. Abraham's schoot en de Hades, waarin de rijke man is, staan lijnrecht tegenover elkaar. De arme Lazarus wordt in Abraham's schoot vertroost, de rijke man in den Hades l^i^ smarten; beide plaatsen zijn gescheiden door een „groote klove", die niemand overschrijden kan; en uitdrukkelijk noemt de rijke man de plaats, waar hij is, dat is de Hades, de plaats der pijniging (vs. 28). Eigenaardig is dan ook, dat terwijl de rijke man als 't ware vanzelf in den Hades wegzinkt — er staat alleen, dat hij, na gestorven te zijn, zijn oogen opsloeg in den Hades — de ziel van Lazarus daarentegen door de engelen gedragen wordt naar Abraham's schoot; wat zeker de gedachte wettigt» dat die schoot van Abraham bij de engelen in den hemel gedacht wordt. Wil menden tekst dus geen geweld aandoen, dan moet erkend worden, dat de Hades hier althans de strafplaats der goddeloozen beteekent. Zelfs nieuwere uitleggers .stemmen dit op deze plaats althans toe. Indien men z|C» dan ook niet door de vooropgezette meening liet leiden, dat Hades in het Nieuwe Testament nooit anders dan het aigemeene doodenrijk beteekenen kan, zou wel iedef exegeet toestemmen, dat de Hades hier «iet de hel saamvalt. Hoogstens zou men kunne" zeggen, dat Hades meer den voorloopige" slraftoestand aanduidt, die terstond na net sterven intreedt, terwijl de Gehenna meer

ziet op het eindoordeel, dat na het jongste gericht den goddelooze wacht. Maar ook deze onderscheiding mag toch nooit worden opgevat in dien zin, alsof Hades en Gehenna twee onderscheiden plaatsen waren en de helsche straf niet reeds in den Hades begon. Gelijk we reeds vroeger hebben opgemerkt, is het beeld van den Hades, dat hier geteekend wordt, volkomen identiek met de schildering, die elders van de Gehenna wordt gegeven. Het brandende vuur, de onleschbare dorst, de pijnen en smarten waarin de rijke man verkeert, zijn dezelfde straüfgn, die elders aan de Gehenna worden verbonden. De Hades is hier niet anders dan de Gehenna of hel.

Minder duidelijk is de tweede plaats waar het woord Hades gebruikt wordt, nl. in Matth. 11:23 en den paralleltekst Luc. 10: , waar Christus Kapernaum vervloekt en zegt: En gij Kapernaum, dat tot den hemel toe verhoogd zijt, zult tot den Hades toe nedergestooten worden". Dat het woord Hades ook hier niet eenvoudig doodenrrjk kan beteekenen, geven de meeste uitleggers toe. Wel hebben enkelen gemeend, dat Christus met deze straf bedoelde, dat de inwoners van Kapernaum binnenkort sterven zouden, en gezegd, dat dit oordeel vervuld is in den Joodschen oorlog, toen Kapernaum door de Romeinen is uitgemoord, maar ieder onbevooroordeeld lezer voelt toch, dat hiermede aan den ontzaggelijken ernst van dit woord van Christus wordt te kort gedaan. Het forsche: gij zult nedergestooten worden tot den Hades" zegt meer dan dit strafgericht op aarde; bovendien, hoeveel dorpen en steden der Joden zijn in den Joodschen oorlog niet uitgemoord, zonder dat ze aan gelijke zonde als Kapernaum zich hadden schuldig gemaakt. Meer te zeggen valt dan ook voor de opvattingvan dse exegeten, die er op wijzen, dat ditzelfde beeld ook voorkomt in de Oude Testamentische profetie, met name in Jesaja 14:13—15, Ezech. 31 : 16 en daar aanduidt de diepste vernedering. Evenmin als het „verhoogd worden tot den hemel" in letterlijken zin kan worden opgevat, want Kapernaum is natuurlijk niet „in den hemel" opgetrokken geworden, evenmin mag omgekeerd, zoo zegt men, het „nedergestooten worden tot den Hades" letterlijk worden verstaan; hst is beide malen een overdrachtelijke vrijzs van spreken, die de hoogste eere en de diepste schande aanduidt. Miar al is dit op zich zelf juist, toch mag tweeërlei hierbij niet vergeten worden. Vooreerst niet, dat al wordt hemel en Hades hier overdrachtelijk gebruikt, daaraan dan toch de gedachte ten grondslag ligt, dat hemel en Hades lijnrecht tegenover elkander staande plaatsen zijn. Drukt het , , verhoogd worden ten hemel" hier de hoogste eer uit, omdat de hemel de woonplaats van God en zgn heilige engelen is, dan is het „nedergestooten worden tot den Hades" de diepste schande, omdat deze Hades het tegendeel van den hemel, d. i. de woonplaats van Satan en zijne duivelen is. En in de tweede plaats bestaat die diepe vernedering, die Kapernaum wacht, toch niet alleen in een of andere aardsche straf, zooals de verwoesting door de Romeinen, maar wfjst Christus zelf op de eeuwige straf, die Kapernaum wacht. Iti het volgende vers zegt Christus toch: doch ik zeg u, dat het den lande van Sodoma verdraaglijker zal wezen in den diig des oordeels dan ulieden." Een straf erger dan Sodoms ondergang, dat door vuur uit den hemel verwoest werd, wacht Kapernaum, als de dag des oordeels komt, en deze ergere straf is geen andere dan de helsche straf. Dr. B. Weiss in Meyer's commentaar op Matth. 11:23 teekent hier dan ook bij aan: tot den Hades zult gij nederdalen, nl. op den dag des gerichts, om de Gehennastraf te ondergaan." En Strack en Zöckler in hun Kurzgefaster Commentar op het Nieuwe Testament vertalen te dezer plaatse het woord Hades bij uitzondering door hel.

Het „verhoogd zijn tot den hemel" van Kapernaum drukt ook meer uit dan een hooge eer alleen. In Kapernaum's synagoge had jaren lang Christus, Gods Zoon, gepredikt; daar waren heerlijke teekenen en v/onderen geschied; Kapernaum had het goede woord Gods gesmaakt, de krachten der toekomende eeuw genoten. De zaligheid des hemels was hun nabij geweest; ze hadden gestaan aan de poort van het Paradijs, Dit alles ligt in het „verhoogd zijn tot den hemel" opgesloten. En waar ze op „zoo groote zaligheid" geen acht hadden gegeven, Christus ea zija woord hadden verworpen, daar zou over Kapernaum het bangste en schrikkelijkste oordeel komen, het oordeel der verharding, dat uitloopt op een werkelijke „nederdaling ter helle". Alleen zóó opgevat, krijgt het woord van Christus zijn volle, diepe beteekenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's