GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zijn hart is bast.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijn hart is bast.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zal voor geen kwaad gerucht vreezen; zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. Psalm 112 : 7.

Als de zee hoog gaat, en de stormwind het zeil scheuit, moet de man, die het schip stuurt, tegen wici'en golven iuworstelen, en is daarbij eerste eitch, dat zijn hart in hem vast blijve. Passagiers die aan bootd zulk een spannende ure meê doorleef Jen, begrepen er dikwijls niets van, hos de kapitein, ? , elfs daa nog als het schip scheen te vergaan, zoo nuchter en zoo kalm op de brug bleef staan en met forsche, heldere stem, van alle trilling der ontroering vrij, naar voren en naar achteren zijn bevelen kon gei'ea. Zelve waren die passag'ers geheel van de wijs, doodelijk verschrikt, met de wanhoop ia het oog elkander aanziend, schier te ontroeid om nog op lijfsbehoud bedacht te zijn, en het eenige wat dan nog den moed er in hield, was het zien naar de brug, het zien naar den stuurmac; maar dan juist verstonden ze niets van de lust in diens blik, van de kalmte in diens roepen. Zag Aij dan alleen het gevaar niet, of had op hem alleen het gevaar gees vat?

En is hst zoo bij 't bange stormweer op den oceaan, riet anders is het als het om ons stormen gaat op de zee van ons leven, in onsen levenskricg, in ons gezin, in ons hart. Ook dan teekent zich telkens dat verschil, die tegenstelling af tusschjn die velen, die geheel ont' roerd en ontredderd, bibberen en beven, slap zich aanstellen en slibberen, — en tusschen die enkele rustige naturen, die het der zee aan het strand hebben afgezien, hoe de golfslag wel bulderend legen het strand aandreunt, maar straks weer even zeker van het strand naar zee terugkruipt.

Een tegenstelling, die u telkens in het leven treft. De een de prooi van zijn zenuwen, de ander onbewogen vastzittend in het zadel van zijn hart. Saevis tranquillus in undis, schreef Zeeland onder zijn wapenschild, wat zeggen wil: „Oabswogsn te midden der woeste baren", en altoos bleek in het leven weer, hoe de personen, op wie dit devies paste, wel de uitzonderingen waren, maar hoe die enkelen suggestief op hun omgeving konden inweïken, om ook in anderen den moed te doen herleven. Altoos weer die passagicTS, die bij dreigende schipbreuk in wilde wanhoop naar het dek stuiven, en die eerst weer tot bezinning komen, als ze op de brug den kapitein zien staan, die zoo kalm en rustig commandeert.

Nu helpen hier de natuurlijke gegevens. Een volwassen persoon is rustiger dan een kind. Een man is gemeenlijk kalmer dan de vrouw. Wie gezond en flink van aanleg is, ontroert lang zoo snel niet als iemand van ziekelijke natuur. Ook het temperament weïkt hierop in, en maakt een cholericus vaster in zichzelf dan iemand van sanguinisch temperament. Ook oefening draagt het hare bij. Wie een dozijn reizen achter den rcg heeft, is op zee beter op zijn gemak dan wie voor het eerst uitvaart. Zelfs het gezag waarmee men beklsed is, kan het hart ondersteunen. En toch is hetgeen waarop de Psalmist doelt, nog weer van dit alles onderscheiden.

Bij hem is het de man die den Heers vreest, van wien 't jubelend mag worden uitgeroepen: „Zijn hart is vast, want 't betrouwt op den Heere."

Beduidt dit nu, dat uw hart vanzelf den angst bant, , indien ge maar, zoodra de golven zich bergenhoog verheffen gaan, tot uw God in uw nood uw toevlucht neemt?

Zoo beeldt men het zich wel in. Voorspoed en tegenspoed wisselen zich dan in 't leven af. Zoolang het scheepke voor wind c-n tij ever ds golven glijdt, 't leven genieten en uw God bijna vergeten. En dan straks, als het weerglas op torm gaat staan, op eens vroom worden. Dan diep knielen. En uw God om hulpe, om uitredding aanloopen in uw gebeden.

Hiermee doelen we niet op den gewonen wereldling, die zonder God in de wereld leeft, en toch, als 't op sterven gaat, nog een Onze Vader prevelt. Op iemand die zóo bestaat, heeft zulk een zielloos schietgebed toch geen uitwerking meer. Neen, gedoeld wordt veeleer op die velen, die door de bank met Gods Kerk op aarde meeleven, hun Bijbel nog lezen, en nog eiken dag doen alsof ze bidden, maar bij wie dit alles nominaal blijft. Dat ze wel bidden, maar dat hun hart niet mc.ê bidt in hun gebed. Dat ze wel loiiiogen, maar onderwijl aan allesbehalve aan den Heilige denken. Dat ze wel het Woord openslaan, maar 't straks weer toeslaan, zonder er iets uit ingedronken te hebben. Niet uit onoprechtheid. Niet in verwarring. Maar werktuigelijk. Het doen om 't te doen, maar zonder honger naar God in 't hart. En bij zulke werktuigelijke zielen, ja, bij hen komt't telkens voor, dat ze, als de nood aan den man komt, op eens wezenlijk bidden, gemeend uit hun hart smeeken gaan, en zich nu inbeelden, dat zulk een bidden in den nood dan ook vanzelf het hart stillen en redding brengen zal.

En natuurlijk, dan keeren ze, o, zoo dikwijls, teleurgesteld van voor hun God terug. Wei niet zonder alle vertroosting. Zulk wezenlijk bidden toch geeft altoos kracht. Maar dan wanen ze, dat ze door het gebed de uitredding af kunnen dwingen. En dit komt-dan zoo telkens anders uit. Wat ze vergaten is, dat het hart vast zijn moet, eer de nood komt, om in den nood vast voor God te blijven.

Ook de trots van het hart werkt hier slechts schijn. Er zijn wel van die stoere karakters, die zich boven den gemeenen man in hun zelf beheersching verheven gevoelen. Wat anderen verschrikt, laat hen oBgedeeid. Ze voelen zich te hoog, om ooit Oütroerd te worden. Een traan is in hun oog zeifyernedering. In hun zelfgenoegzaamheid tarten en trotseeren ze elk gevaar. Zelfs minnen ze niet zelden het gevaar, om opnieuw van liuü zelf beheersching blijk te kunnen geven.

Dit is Sioïcijnsc'ae hoogheid. Dunk van zich zelf. Verachting van de wederwaardigheden van 't leven. De inbeelding dat het den mensch onwaardig is, voor den nood het hoofd te buigen. Valsche moed, die in overmoed zichzelf wil overtreffen. De mensch die zichzelf volstaat. En daarom, als 't gevaar is doorgemaakt en ontkomen, in zichzelf roemt, en verachtelijk neerziet op die velen, die den noodkreet niet in hun hart wisten te smoren.

Dit kan bewondering wekken. Vooral op 'i slagveld. Alle uiting toch van menschelijke kracht, vooral van menschelijke geestkracht, heeft iets, dat u vanzelf boeit, en denken doet: had ik die kracht. Maar toch is het ook dat niet, wat de Psalmist bedoelt, als hij den man gelukkig prijst, wiens hart vast is. Dan toch moet 't God zijn, die 't hart vast heeft gemaakt. Niet een God die 't op eens, die 't plotseling, die 't dan eerst vastmaakt, als de schipbreuk dreigt. Neen, maar een God die in den dag van den voorspoed het hart in zulk een vastheid van geest he«ft ingeschroefd, dat als de nood komt, het hart vast blijft en de schroef van 't hart niet los gaat.

Die vastheid van 't hart nu werkt de Vreeze des Hecren niet uitsluitend in den kloeken, heioieken persoon. Die vas'.heid van hart vindt ge soms bij een vrouw, als haar man beeft en ontroeid is. Die vastheid van hart blijkt gedurig bij den eenvoudige en vergetene, waar de man van aanzien siddert en niet weet waar zich heen te wenden. Die vastheid van harl is in de teedere martelares gezien, waar de veldheer op 't slagve'd door vreeze v/erd bekropen. Ja, zoover kaa nooit de natuurlijke zwakheid gaan, of altoos weer bleek het, dat het God beliefd heeft, juist in die van nature zwakken zijn vastzetten van 't hart zoo Goddelijk te doen triomfeeren, dat ze den oveimoedigen, zeifgenoegzamen roemer in eigen sterkte, zoo telkens hebben be schaam d.

Maat juist daarom komt die dege vastheid van hart niet op eens, als de nood reeds aan de dear klopt. Die echte, dege vastheid van het hart is vmcht alleen van een leven, waarin het hart niet in zichzelf, maar in zijn God heeft gerust. Op vrome levenspractijk komt het bier aan. Op een vrome levenspractijk, die al ds jaren van uw leven rustig doorgiBg. Waar ge als kind in opgroeidet, als jongeling of jongedochtsr aan vasthieldt, als man uw kracht in vondt, en nog.in uw ouderdom in opbloeit.

Niet gij al grooter, maar eer omgekeerd steeds kleiner, en aldoor uw God in zijn macht en majesteir, in zijn genade en liefde voor uw besef al grooter. De dingen van deze wereld al minder beteekenend, en de eeuwige dingen steeds belangrijker. En daarom ook de nooden van dit leven steeds van kleiner beteekenis, ver. geleken bij de macht van uw God die ze u toezeaJt en ze beheerscht. De vreeze Gods in u steeds minder nominaal, aldoor meer reëel. Uw God niet als een lichtende ster heel uit de verte, maar uw God de Zon van uw leven, die eiken morgen weer over u opgaat, u 't licht op uw pad zaait, en het alles om u heen groeien en bloeien doet. Een Zon die om u, een Zon die in uw hart straalt. Een Zon, waarbij vergeleken uw eigen kunstlicht zoo dof, zoo klein is, en zoo niets.

Een hart nu, dat zich in den glans van die Zoa ontplooide, dat zóo zich vormde, en dat zóo door zijn God bewerkt werd, dat is vast nog eer de nood komt, en blijft vast, al slaan de golven van den nood over u heen. Dan doet uw denken 't niet, en doet uw wil het niet, en doet uw geestkracht het niet, maar dan is er in uw binnenste, in uw verborgen mensch, in de binnenkamer van uw ziel, in debidcel van uw hart, door gestadige oefening een geloofskracht ontloken, die van geen wankelen weet. Ge kunt dan wel ontroerd worden in uw gevoel, en verschrikt worden in uw overleggingen, maar ten slotte zinkt 't alles toch weer op den bodem van uw hart terug, en die bodem ligt. vastgeplaveid. Die scheurt niet op en die biedt aan eiken schok en aan eiken golfslag weerstand. Want God de Heet', zoo goed, zoo mild, is te allen tijd niet alleen een Zon, maar ook een schild, en het enkele opzien naar dat schild doet de rust in uw gemoed wederkeeren. Komt er dan redding, dan voelt ge u zelf er klein onder, en wordt uw God voor u al grooter. En is het dat uw God wil, dat ge in den laatsten nood onder zult gaan, dan weet ge nog onder het wegzinken in de diepte, dat ook die nood u toch niet anders dan een doorgang tol het leven zal zijn, tot het eeuwige leven bij uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijn hart is bast.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's