GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT KWAAD TOT GOED.

XV.

ACHTERUIT.

Het is niet onbegrijpelijk of liever heel verklaarbaar, dat die twee, ondanks het groot ver schil in leeftijd, mettertijd vrienden werden en zoo met elkaar omgingen.

Alle werk toch moest nu door hen, voor zoover noodig, samen worden verricht. Ze waren heele dagen in eikaars gezelschap, raakten veel meer in gesprek en leerden de een den ander veel beter kennen dan vroeger.

De baas werd spraakzamer dan hij ooit in den winkel was geweest, en de knecht dorst zich veel vrijer uitspreken dan eertijds. Er was tusEchen tien een genegenheid ontstaan, die maakte dat men elkaar gaarne hielp. En zoo vlotte het werk best, — was er maar meer werk geweest!

Nu kwam er echter iets in hun leven bij, dat vroeger althans in één hunner had ontbroken. Jan Velders was de oude niet meer. Wat hiervan, menschelijkerwijs, de oorzaak was, hebben we gezien. Allengs had hij het gezelschap van lichtzinnige vrienden er aan gegeven. Het schuitjevaren en nog meer op Zondag was uit. Hij ging weer geregeld, als in zijn jengd, ter kerk en bracht dikwijls een deel van den Rustdag bij Van Kampen door.

Vroeger zou hij dat heel vervelend hebben gevonden, doch nu niet. Want er was in hem, door de werking van des Heeren Geest een lust ontwaakt, tot de hooge en eeuwige diogen van Gods Koninkrijk, een zoeken van den Heere Jezus en het heil dat in Hem is. Zoo luisterde hij nu ook gaarne, als zijn oude vriend sprak of las over den Heiland, die de Weg is ter behoudenis. Want hij gevoelde nu, dat ook hij zulk een Verlosser noodig had en hoe het een genade des Heeren was, dat hij vrienden had gevonden, die hem op den Zaligmaker wezen en uit het Woord spraken, dat den eenvoudigen wijsheid geeft.

't Sprak van zelf, nu Velders als het ware van knecht huisvriend was geworden, dat hij ook meer in aanraking kwam met de overige huisgenooten. Hij was nog geenszins vergeten wat de moeder en de dochter voor hem hadden gedaan. Zij op hun beurt hadden groote achting voor hem gekregen, door zijn gedrag jegens zijn baas. Zoo ontstond er dus weerzijds een genegenheid, die er ten slotte toe leidde, dat Jan, die Bet je reeds lang had liefgekregen, haar ten huwelijk vroeg. En al was nu Velders ook haar mindere in stand, en kon hij haar geen leven van gemak en weelde beloven, Betje zag daar niet op, eenvoudig omdat zij wederom Velders lief had. Dat ook hij thans lust betoonde in des Heeren wegen te wandelen, was haar een oorzaak van groote blijdschap, en maakte het haar gemakkelijk op zijn vraag ja te zeggen.

Tegen den tijd dat Velders dacht te gaan trouwen had van Kampen tot hem gezegd: „Beste vriend, ik voel dat mijn jaren klimmen. Ik kan niet meer zoo voort. Daarom geloof ik, dat het beter is, dat je de smederij maai overneemt. Ik behoef er niets voor te hebben, 't Is ook het eenige, dat ik je in het huwelijk kan meegeven, en niet veel waarde. Maar ik zelf ben voor het werk niet meer geschikt. Je moet beter hulp hebben".

Toen het huwelijk tusschen Jan en Betje gesloten was bleven Van Kampen en zijn schoondochter bij de jonge lieden inwonen. Men hoopte maar, nu er een nieuwe kracht aan het hoofd der zaak was gekomen, dat de smederij weer tot den ouden bloei zou geraken, en Van Kampen rekende daar misschien wel op< Doch het liep anders. Want er was een booze tijd aangebroken, en vooreerst was er geen beterschap te zien.

Ons lieve vaderland, dat nu „de Bataafsché republiek" heette, had zich, gelijk we zagen, verbroederd met Frankrijk. Het bleek echter weldra, dat we daarvoor, bij al het vreugdegeroep over vrijheid, toch onze vrijheid gansch prijsgaven.

De vri(jndschap met Frankrijk berokkende ons de vijandschap met Engeland, en eens recht werd dit duidelijk, toen we, al meer en meer onder Fianschen invloed geraakt, ten slotte om zoo te zeggen, overal moesten gaan, waar Frankrijk: ging. Wel werd er kort na het begin der negentiende eeuw, te Amiëns vrede gesloten tusschen Frankrijk, Nederland en Engeland, maar deze vrede was van korten duur, en kostte ons het bezit vau het prachtig eiland Ceylon, n zoodat we nu geheel uit Voor-Indië waren verdreven. Wel hoopte men, dat handel en welvaart weer zonden herleven, doch die hoop bleek ijdel.

In Frankrijk was Napoleon aan het bewind gekomen, de man, die zich van gewoon cfflcier tot den hoogsten rang ia den staat had opgewerkt, en die nu een tien jaar lang Europa met zijn naam en macht vervullen zou, om eer nog weer tien jaren voorbij waren, vergeten te sterven op een eiland in den Atlantischen Oceaan. 't Was zijn doel Nederland tot een gewest of deel van Frankrijk te maken, wat ten slotte voor korten tijd is gelukt. Bijna voortdurend leefde Napoleon, keizer der Franschen geworden, in oorlog, nu met Oostenrijk, dan met Pruisen, straks met Spacje of met Rusland en voortdurend met Engeland. In al deze oorlogen moesten wij echter meehelpen, er groote onkosten voor maken, om ten slotte al armer te worden, wijl de handel stil stond, de nering verliep, en op zee Engeland meester was, dat ons tot zijn vijanden rekende, wijl wij bondgenooten waren der Franschen,

Dat in zulke tijden een zaak, die al niet bloeiende was, steeds meer achteruitging, is licht te begrijpen. Als de rijkdom van een land vermindert, de vermogende lieden gaan be^tuinigen, en niemand meer dan het strikt noodige zich aanschaft, lijden allen daaronder die van faun handel of hun bedrijf moeten leven. Ook Velders bemerkte dat. Wat hij ook deed, hoe hij zich ook inspande, het werk nam eer af dan toe, zoodat hij het al spoedig met een jongmaatje stellen kon, en niet eens een volslagen knecht meer noodig had.

Dat was natuurlijk een tegenslag voor al de huisgenooten, die 't. zoo anders gehoopt hadden. Vooral de oude smid leed er veel onder, al sei hij dat zoo niet. Hij had zoo gewenscht, dat Jan de oude, vermaarde zaak er weer bovenop 20a helpen en hij Van Kampen nog eens weer een drukken winkel met veel knechts zou aanschouwen, gelijk hij 't vroeger had gekend. Nu het zoo gansch anders liep, kon hij wel alles in des Heeren hand stellen, maar als hij zag hoe stil het soms in de werkplaats was, voelde de grijsaard zich toch niet zelden neergeslagen en begon hij te verlangen een wereld te verlaten, waarin op niets te bouwen valt. Dat verlangen nu werd vervuld, nog eer er iemand op verdacht was. Ia den herfst twee jaren na net huwelijk werd de oude baas ziek, en reeds sen paar dagen later ontsliep hij. Zijn einde was vrede; het leven was hem Christus geweest, daarom was het sterven hem gewin.

Niet lang hierna was de verplaatsing van de smederij gevolgd, waarvan we al vroeger spraken. De huur van het huis in de Hartenstraat was te hoog dan dat Velders die langer kon betalen, nu ook zijn gezin dat met een dochtertje was vermeerderd, meer uitgaven vorderde. Zoo was hij dan naar de Rozenstraat — zonder rozen 1 — getogen, waar men goedkooper woonde. Daar echter de smederij zoo weinig opbracht, trachtte de schoonmoeder, al was zij nu reeds oud, toch nog te helpen door met naaiwerk iets te verdienen, 't Was gelukkig, dat men in dit gezin den Heere kende en diende. Zoo bleef de tevredenheid bewaard door berusting in Gods weg en vertrouwen op Hem, al was die weg ook moeilijk, vooral voor hen die beter dagen hadden gekend.

De smederij in de Rozenstraat zou een korter bestaan hebben dan die in de Hartenstraat. Want, terwijl het huisgezin grooter werd, namen de inkomsten gaandeweg af. Na het eerste jaar in de nieuwe buurt moest Jan met droefheid 't aan zijn vrouw bekennen. We gaan zoo hard achteruit als een paard kan trekken".

„We zullen het den Heere zeggen, lieve man", antwoordde de vrouw, die al lang gezien had dat de zaken slecht gingen. En intusschen moeten wij doen wat onze hand te doen vindt". Zoo ging men het tweede jaar in maar ook dat bracht geen beterschap.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's