GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op de conferentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op de conferentie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 October 1910.

Op de conferentie van Gereformeerde predikanten te Utrecht gehouden, is met ­ eenparige stemmen besloten, dat onze Gereformeerde Kerken brj de Overheid behoorden aan te dringen op wijziging van Art. 171 der Grondwet, opdat het onrecht onze Kerken aangedaatï, worde v/eggenomen.

Verblijdend was, dat op deze predikantenconferentie, althans zoover uit het persverslag bleek, niet één stem is opgegaan, om voor onze Eerken subsidie aan den Staat aan te vragen. Het zoogenaamde „beginsel", dat de Overheid van Godswege zou geroepen zijn voor de predikantstractementen te zorgen, werd door niemand verdedigd. Eer bleek omgekeerd, dat men door schrapping van Art. 171 den fiaantieelen band tusschen Staat en Kerk wilde verbreken. Wanneer de Gereformeerde Kerk onlangs met zekere vreugde meende te mogen constateeren, dat het beginsel van Staatssubsidie allengs ook in onze predikantenwereld veld won, dan heeft deze predikantenconferentie dit niet bevestigd. Wie ijvert voor afschafHag van Art. 171 is zeker geen voorstander van Staatstracte-s menten.

Natuurlijk is het een geheel andere vraag, of de Overheid, zoolang Art. 171 bestaat, billijk handelt, met aan de Gereformeerde Kerken geen subsidie uit te keeren. Het argument van Hervormde zrjde aangevoerd, dat de Gereformeerden, door de Hervormde Kerk te verlaten, daarmede het recht op deze subsidie verloren hadden, omdat deze subsidie alleen rentevergoeding is voor de goederen der Hervormde Kerk in vroeger eeuwen genaast, gaat natuurlijk niet op. Spectator heeft in de Waarheidsvriend daarop reeds terecht geantwoord, dat de voorstelling, alsof de Gereformeerden „vrijwillig" de Hervormde Kerk verlaten hebben, onjuist is, en evenzoo de bewering, dat de subsidie aan de Herv. Kerk alleen „rentevergoeding" zou wezen. »0f de genaaste goederen, schrijft hij, steeds zooveel hebben opgebracht, dat van de rente het thans betaalde bedrag kon gekweten worden, is zeer te betwijfelen; er zijn mij voorbeelden bekend, dat de opbrengst van landerijen zóó gering was, dat de predikant er niet van bestaan kon; terwijl na de naasting door den Staat een veel grooter bedrag werd uitgekeerd ten bate van den predikant". Maar ook afgezien daarvan zal toch zeker niemand beweren, dat de subsidies aan de Roomsche, de Luthersche, de Remonstrantsche, de Doopsgezinde Kerken en aan de Joodsche Synagogen uitgekeerd, alleen „rentevergoeding" kunnen worden genoemd voor vroegere door den Staat genaaste eigendommen. Ook al laten we de „historische rechten" der Gereformeerde Kerken dus rusten, dan blqft het nog een stuitende onbill^kheid, dat de Overheid uit de landspenningen, door alle burgers, ook door de Gereformeerden, opgebracht, wel aan alle andere Kerken subsidie geeft, maar aan de Gereformeerde Kerken niet, niettegenstaande deze ongeveer een tiende deel der bevolking omvatten.

Toch heeft de* predikanten-conferentie erecht besloten geen redres van deze grief e e zoeken door bij de Overheid op subsi-c dieering ook voor onze Kerken aan te dringen. Naar onze overtuiging zou zulk is een subsidie-aanvrage èn gevaarlijk wezen c voor de zelfstandigheid onzer Kerken èn o gelijk staan met een verloochening van onze o historische rechten. Maar ook zij, die deze a bezwaren niet deelen, zijn wel tot het e inzicht gekomen, dat deze weg feitelijk voor ons gesloten is, na de beslissing door de Eerste Kamer genomen. Enkele Gereformeerde Kerken, die bij de Regeering in 1897, 1898 en 1900 om subsidie hebben d aangeklopt, kregen nul op het rekwest. En v de pertinente verklaring van den Minister, p dat hrj geen nieuwe subsidieaanvrage d voor de Kerken zou doen, deed voor goed l het slot op de deur. Langs dezen weg, b daargelaten of hij geoorloofd was of niet, kan het onrecht niet worden weggenomen. v Dit staat thans voor ieder vast en wordt ook door degenen, die tegen deze staatssubsidie minder bezwaar hadden, erkend. De discussie hierover kan dus veilig worden gesloten.

Is deze uitweg afgesneden, dan blijft er geen ander middel over dan ophefHag van Art. 171, gelijk dit ook door de antirevolutionaire partg steeds is bepleit. Ia dien zin schijnt dan ook de motie te moeten worden verstaan, die aan het slot der discussie met algemeene stemmen werd aangenomen en aldus luidt:

De Centrale Pastorale Conferentie spreekt als haar overtuiging uit, dat het op den weg van de Gert f. Kerken in Nederland ligt, zich thans tot de O verheid te wenden met het dringend verzoek, dat het onrecht, haar aangedaan uit kracht van art. 171 der Grondwet, worde weggenomen.

Blijkbaar bedoelt deze motie een zekere actie op touw te zetten in de Kerken, opdat de Synode zich met dit verzoek tot de Regeering zal wenden.

Over de vraag, in hoeverre dit wenschelijk is, zullen we een volgend maal spreken. Thans zij ons enkel een formeele opmerking geoorloofd, die alleen het karakter dezer motie betreft en met den inhoud van het genomen besluit niets te maken heeft.

Ons kerkelijk leven heeft als nieuw verschijnsel zien opkomen de conferenties van afzonderlijke ambtsdragers, ouderlingen-, diakenen-en predikanten-conferenties. Voorzoover deze conferenties ten doel hadden door onderlinge voorlichting en wisseling van gedachten tot een betere uitoefening van hun ambt te komen, bestond tegen dit nieuwe verschijnsel geen bezwaar, ja kon het zelfs in menig opzicht nuttig werken. Conservatief zijn we niet, en het argument, dat onze vaderen zulke saamkomsten van afzonderlijke ambtsdragers in breeden kring niet gekend hebben, is voor ons geen afdoend motief. Maar wel dient er natuurlijk zeer ernstig tegen gewaakt, dat deze conferenties, die als zoodanig geen enkel kerkelijk mandaat bezitten, niet naast de kerkelijke vergaderingen als een soort leidende macht in de Kerk optreden gaan. Tweeërlei werd daarom voor deze conferenties als eisch gesteld: vooreerst, dat men er zich stipt bepalen zou tot wat de uitoefening van het eigen ambt betreft. Een diaken-conferentie heeft zich niet in de zaken der kerkregeering, een ouderlingen-congres niet in de zaken der armverzorging te mengen. En ten tweede, dat zulke conferenties zich zouden beperken tot broederlijke wisseling van gedachte, maar geen besluiten o{ beslissingen zouden nemen. Een besluit draagt toch altoos een de leden bindend karakter, en daartoe bezit zulk een conferentie de macht niet. Het woord conferentie zelf drukt dit uit, dat men komt om te confereeren, maar niet om te handelen.

De predikanten-conferentie heeft ditmaal dit goede spoor wel eenigszins verlaten. Vooreerst raakt de quaestie van Art. 171 niet de uitoefening van het predikambt, maar is ze een generaal belang van onze Kerken. Wel kan wijziging van Art. 171 zijdelings in verband worden gebracht met verhooging der predikants-tractementen, maar dit motief werd in de discussies niet genoemd; het ging alleen om een onrecht onze Kerken aangedaan.

En in de tweede plaats werd in den vorm eener motie een besluit genomen, met het doel om in ons kerkelijk leven een zekere „actie op touw te zetten", gelijk men het heeft uitgedrukt. Zelfs ging de discussie nog verder en bewoog zich ook op politiek terrein, want men sprak uit, dat van hoeveel belang de Coialitie ook was, het ^e^/is»^ der Kerken moet voorgaan. Het onrecht onze Kerken aangedaan, moest hersteld worden, desnoods met behulp vanradica'en en socialisten.

Naar het ons voorkomt, heeft de predikanten-conferentie daarmede een eersten stap gezet op een weg, die toch niet geheel zonder gevaar is. Juist omdat we deze predikanten-conferenties van hoog belang achten, en we gelooven, dat ze onder de voortreffelijke leiding van Prof. Lindeboom op het practische gebied van zending, prediking, huisbezoek, catechisatie enz. uitnemend veel goed kunnen doen, meenen we een v/oord van broederlijke waarschuwing niet achterwege te mogen houden.

Gesteld, om het gevaar nu eens scherp n te doen uitkomen, dat aan zulk een conferentie h alle predikanten deelnamen, gelijk uitdrukdelijk als wensc^ door de conferentie is uitgesproken, en op zulk een conferentie dan gemeenschappelijk besloten werd dit of dat voorstel op de Generale Synode te d brengen, — dan zou daardoor feitelijk de m beslissing over zulk een zaak reeds geval­ s len zijn. Op onze meerdere vergade­ l ringen toch brengen de predikanten h de helft der stemmen uit en zou het zeker t niet veel moeite kosten, nog een of twee l ouderlingen aan hun zijde te krijgen. Zoo zou in schijn onze presbyteriaal-synodale v organisatie bewaard blijven, maar feitelijk venals in de Luthersche Kerk een dominoratie worden ingevoerd.

Nu is dit zeker niet aldus bedoeld. Ook het getal der predikanten, dat aan deze onferenties deelneemt, nog veel te klein, m zulk een overwicht uit te oefenen. Maar ok hier geldt het princtpiis obsta. Een kleine fwijking kan trots de beste bedoelingen rnstige gevolgen hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Op de conferentie

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's