GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Roomsche doopspractijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Roomsche doopspractijk

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Roomsche doopspractijk heeft ook ft voor niet-Roomschen soms eigenaardige gevotgen, waarop het wel goed is publiek de aandacht te vestigen, omdat het hier een principieele quaestie geldt, die ook voor ons niet van belang ontbloot is.

We bedoelen hiermede niet, dat de Roomsche Kerk, bij de erkenning van den Doop buiten haar gemeenschap bediend, zekere eischen stelt en daarop in onzen tijd zelfs bijzonderen nadruk legt. Gelijk men weet, erkent de Roomsche Kerk, gelijk trouwens iedere Christelijke Kerk doet, den doop ook in andere Kerken bediend, mits daarbij een werkelijke besprengïng (of onderdotü|)eling) met water plaats vindt en de sacramenteele formule wordt gebruikt: Ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Zelfs gaat de Roomsche Kerk in dit opzicht nog verder dan onze Gereformeerde Kerken, want ze vraagt niet, of de Kerk, in welke deze doop bediend wordt, nog aan de fundamenten der Christelgke belijdenis vasthoudt, en ook niet, of de persoon, die den doop bedient, in den kring dier Kerk ais gerechtigd tot die handeling wordt beschouwd. Zelfs doet het volgens baar voor de geldigheid van den doop er niet toe, of degene, die den doop bedient, zelf een Christen is; desnoods kan hij een Jood of heiden zijn, mits hij op dat oogenblik met dien doop maar de bedoeling heeft, te doen, wat de Kerk bij den doop doet. Zoo toch sprak het Concilie van Trente uit in Canon 4 van den Doop: „Indien iemand zegt, dat de doop, zelfs al wordt deze door ketters bediend, mits het geschiede in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en met de bedoeling te doen, wat de Kerk doet, geen ware doop is, die zij vervloekt". Voor onze Kerker, waar de Doop nooit anders plaats heeft dan door besprenging en met de sacramenteele formule, levert dit natuurlijk geen de minste moeite op. En dat de Roomsche Kerk bij den doop in de Hervormde Kerk bediend, een nauwkeurig onderzoek instelt, of er werkelijk besprenging met water heeft plaats gevonden en of de sacramenteele woorden wel zijn gebruikt, is haar recht; de wqze, waarop moderne predikanten den doop soms bedienen, doet metterdaad de vraag opkomen, of hier nog wel van een doop kan worden gesproken.

Hierin schuilt de moeilijkheid dan ook niet, maar wel daarin, dat de Roomsche Kerk den doop absoluut noodzakelijk acht voor de zaligheid der jonge kinderen en daarom eischt, dat bij gevaar voor het leven het pasgeboren kind terstond door een der aanwezigen, bijv. door den dokter, zal gedoopt worden. Bij volwassenen bestaat volgens de Roomsche Kerk deze noodzakelijkheid niet, want het zoogenaamde votum baptismi, d. w. z. de wensch om gedoopt te worden, kan hier voor den werkelijken doop in de plaats treden, waaneer de gelegenheid om gedoopt te worden, ontbreekt. Voor de volwassenen handhaaft dus ook de Roomsche Kerk, dat niet het ontbreken, maar de verachting van den doop van de zaligheid buitensluit. Maar bij de jonge kinderen geldt dit volgens haar niet, omdat bij deze kinderen van een votum baptismi, een wensch om gedoopt te worden, uiteraard geen sprake kan wezen. Hier is de doop dus de noodzakelijke voorwaarde om zalig te worden. Zelfs drijft de Riomsche Kerk dit zoover, dat bij levensge i^aar het kind vóór de geboorte moet gedoopt worden door de vroedvrouw of den doctor, die bij de bevalling assisteert.

Indien nu alleen Roomsche doctoren of vroedvrouwen hiertoe geroepen werden, zou de^e zaak ons niet raken, maar dit is niet zoo. In tal van gevallen wordt een protestai; tsche doctor of vroedvrouw te hulp geroepen en dan wordt ook van dezen pro testant verlangd, dat hij den doop zal beditnen. Zelfs wordt met het oog daarop door sommige professoren aan onze Universiteiten aan de studenten geleerd, hoe de doop volgens de Roomsche Kerk moet plaats vinden, opdat aan de geldigheid niet getwijfeld zou kunnen worden. De Roomsche Kerk eiicht toch, dat de formule letterlijk zal worden uitgesproken, gelijk deze door haar is vastgesteld, en zelfs het weglaten van het woordje en zou den doop ongeldig maken. Het is daarom wel noodig, dat de vraag publiek behandeld wordt, of een Protestantsche doctor aan dezen eisch mag voldoen? Vooral nu in den laatsten tijd het aantal onzer Gereformeerde doctoren belangrijk toeneemt, is deze vraag ook voor onze E rken van actueel belang.

Het antwoord op deze vraag nu kan niet moeilijk wezen. Voor ons hangt de zaligheid van het kind niet van den doop af en kan er dus geen sprake van wezen, dat uit dien hoofde de doop zou moeten bediend worden door een doctor of wien ook, wanneer het kind in levensgevaar verkeert. Heel deze Roomsche opvatting van den do.^p is door onze Gereformeerde Kerken dan ook als een superstitie veroordeeld, en reeds uit dien hoofde kan het voor een Gereformeerde nooit geoorloofd wezen om tot zulk een superstitieuze handeling mede te werken.

Nog te meer klemt dit, waar onze Kerken op grond van Gods Woord het recht om te doopen aan niemand anders toekennen dan aan den wettig daartoe geroepen Dienaar, d.w.z. den predikant. Vaneen doop door een gewoon gemeentelid is in de Schrift nergens sprake, zooals zelfs de Roomsche Kerk erkennen moet. Christus heeft het doopen opgedragen aan de Apostelen en in hen aan de bedienaren des Woords, waar hij sprak: Gaat heen, onderwijst alle volkeren, hen doopende. Den eenigen grond voor dezen leekendoop vindt de Roomsche Kerk dan ook in At traditie, hoewel de traditie op dit punt zeer onvast is en zelfs een Augustinus nog aarzelt, of de doop door een leek wel geoorloofd is. Een doctor die geen bedienaar des Woords is, heeft dus geen recht om den doop te bedienen, en hij mag dit ook niet ter wille van zijn Roomsche patiënten doen.

Zeker kan dit principieele standpunt in Lde praetijk tot moeilijkheden aanleiding geven, omdat Roomsche patiënten niet licht een doctor te hulp zuUen roepen, waarvan ze weten, dat hij eventueel weigeren zou, deze doopshandeling te verrichten. Maar dit practische bezwaar mag zeker niet den doorslag geven, waar toegeven aan der Roomschen eisch met een verloochening van ons protestantsch beginsel zou gelgk staan.

Ook de uitvlucht, dat een protestantsch doctor in zulk een geval niét bedoelt het sacrament van den doop te bedienen, maar zich alleen schikt naar een Roomsche usantie, gelijk hij ook in een Joodsch gezin rekenen zal met de rabbinistische voorschriften, al hebben ze voor. hem zelf geen gezag, gaat niet op. Vooreerst eischt de Roomsche Kerk, zal de handeling geldig wezen, dat de doctor de latentie hebh«s a a moet, op dat oogenblik te doen wat de Kerk doet, d. i. te doopen. En ten tweede laat de sacramenteele formule, die men gebruikt, geen den minsten twgfel over, of wat hier geschiedt, is als doop bedoeld, Nieuw is deze quaestie nafuurlijk niet. Ze kwam reeds van de eerste dagen der Reformatie af voor. En onze Kerken hebben steeds en eenparig geoordeeld, dat een doctor of vroedvrouw £ulk een nooddoop, gelijk men het noemt, niet bedienen mag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

De Roomsche doopspractijk

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's