GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De overzichtschrijver van het Kerknieuws

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De overzichtschrijver van het Kerknieuws

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De overzichtschrijver van het Kerknieuws in de Nieuwe Rotterdammer leest ons ditmaal vrij hardhandig de les, omdat we bij de bespreking van de Dordtsche tuchtzaak blijk gaven van verregaande onkunde in de Reglementen der Hervormde Kerk.

Nu willen we gaarne erkennen, dat we in den doolhof dezer reglementen niet zoo goed thuis zijn als de hoogwaardigheidsbekleeders der Hervormde Kerk, maar in dit geval was er niet van onkunde, maar van een vergissing sprake.

In een persbericht stond, dat de bekende uitspraak van het Classicaal Bestuur zich o.a. grondde op Art. 19 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs. Nu is dit blijkbaar een drukfout geweest, want het Bestuur had zich beroepen op Art. 39 van datyeglement, waar de vragen geformuleerd staan voor de bevestiging van de nieuwe ledematen. Dat deze drukfout niet door ons gemerkt werd, lag daaraan, dat In Art. 19 evenzeer gehandeld wordt over een verklaring en belofte, die moet afgelegd worden door hen, die de bevoegdheid zullen ontvangen om godsdienstonderwijs te geven, en juist uit deze verklaring veel duidelijker dan uit de vragen bij de aanneming van lidmaten bleek, dat de Hervormde Kerk officieel nog altoos zekeren band erkent aan de belijdenis. Vandaar dat we de woorden van dat artikel aanhaalden.

Een vergissing dus, maar die zeker niet onbegripelijk is.

De overzichtschr^ver, die ons artikel aanhaalt, laat er echter op volgen: „waar haalt dit blad al dat moois, tusschen aanhalingsteekens nog wel, vandaan? " en geeft daarmede aan zijn lezers den indruk, als hadden we dez: geheele verklaring uit onzen journalistieken duim gezogen.

Toch was de bron, waaruit we putten, niet zoo moelijk na te gaan, want de door ons aangehaalde woorden staan letterlgk aldus In het Reglement op het Godsdlenstotiderwijs, zooals dit Is afgedrukt in het Kerkelijk wetboek, de reglementen en verordeningen der NederUmdsch Hervormde Kerk, uitgegeven door J. Douwes en Mr. H. O. Feith, p. 168. De bedoelde verklaring luidt daar aldus:

„Wij ondergeteekenden, bij het classikaal bestuur van... (de Waalsche commissie), geëxamineerd en toegelaten tot het geven van godsdienstonderwijs, verklaren bij dezeopregtelijk dat wij, naar het grondbeginsel der christelijke kerk in het algemeen en der hervormde in het bijzonder, Gods heilig woord, ia de schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat, van ganscher harte aannemen en gelooven; dat wij derhalve des zins en willens zijn, aan den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche hervormde kerk begrepen is, getrouw te blijven; dat wij mitsdien den ganschen raad Gods, inzonderheid zijne genade in Jezus Christus, als den eenigen grond der zaligheid, ernstig en van harte aan onze leerlingen en de gemeente zullen onderwijzen; dat wij op de bevordering van godsdienstkennis en van christelijk geloof en leven ons met allen ijver zullen toeleggen, en orde en eendragt zullen voorstaan en aankweeken; en dat wij alzoo, onder inwachting van de hulp die van boven is, de belangen van Gods Koningrijk in het algemeen en van de Nederlandsche hervormde kerk in het bijzonder zorgvuldig zullen behartigen en naar vermogen aan de bevordering daarvan medewerken. Eindelijk beloven wij, ons overeenkomstig het reglement op bet godsdienstonderwijs in alles stiptelijk te zullen gedragen, ons onderwerpende aan het oordeel van het bevoegde kerkelijk bestuur, indien door ons tegen de kerkelijke verordeningen mogt worden gehandeld".

„Al dit moois", zooals de overzichtschr^ver het ietwat spottend noemt. Is dus in de Reglementen der Hervormde Kerk te vinden, en onze censor, die ons „onkunde" in de reglementen verwijt, zal ons de opmerking wel ten goede houden, dat de pot den ketel verweet, dat hij zwart was.

Van meer beteekenis echter is, dat de overzichtschr^ver thans met de Gereformeerde Kerk instemt, dat de „Hervormde Kerk niet bel^denisloos is", en zelfs verklaart in zooverre met de beslissing van het Classicaal Bestuur mee te gaan, dat het „berispelgk z^'n In de belijdenis" ook z. I. ais een gegrond bezwaar mag gelden tegen de toelating van verkozen kerkeraadsleden.

Indien men hieruit echter af zou leiden, dat deze overzichtschrgver dus metterdaad voor leertucht in de Hervormie Kerk Is en achter dezen anonymus een orthodoxe schuilt, zou men zich vergissen. Want al verklaart h^, dat formeel het Classicaal Bestuur het recht aan zijne zijde heeft, hij laat er terstond op volgen, dat h^ materieel weer niet met het Classicaal Bestuur medegaat. Instemming met de belgdenis der Hervormde Kerk wordt immers alleen geëischt voor den geest en de hoofdzaak\ dier bel^'denis, en bij acht, dat noch het Classicaal Bestuur nocheenig ander bevoegd Is uit te maken, wat „geest en hoofdzaak" der bel^denis is.

Zoo krijgt men de volgende wonderlijke conclusie. Formeel en reglementair is ieder ambtsdrager der Hervormde Kerk strafbaar, wanneer hij berispel^k Is In de belijdenis. Materieel echter kan geen enkel bestuur uitmaken, of hij berlspeligk is, daar niemand kan zeggen, wat geest en hoofdzaak der bel^denis is. De berispei^ke wordt dus niet berispt en de schuldige gaat vrij uit. Wat zou men zeggen van een staatswet, die aldus werd geïnterpreteerd?

Veel consequenter Is dan Dr. Nieme^er, die verklaart, dat alleen de modernen den geest en de hoofdzaak der bel^denls hebben. De overzichtschrijver, die met groote waardeering het artikel van Dr. Niemeijer bespreekt, geeft den Inhoud aldus weer:

In een uitnemend opstel over deze zaak geeft Dr. Niemeyer in het Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden aireede een andere opvatting; en verklaart wat hij en zijn geestverwanten als „hoofdtaak" van deze belijdenis beschouwen. Naar dogmenhistorifchen maatstaf, aldus Dr. Niemeyer, hebben wij in de drievuldigheidsleer te zien een belichamfaig van het geloof in God, den diepsten grond der dingen, die zich in de verhouding tot de menschen openbaart als liefde (Vader); die in menschen en in 't bizonder in Jezus werkzaam is (Zoon); en die in gansch den loop der dingen zich uit als de drang naar heiUgheid (Heilige Geest). Dr. Niemeyer zegt ten slotte:

„En deze drie, het geloof in den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, ze zijn wel drie, maar ook ééo, omdat ze uit het geloof in God, als den diepsten grond aller dingen, voortvloeien en daarin hun eenheid vinden. Uitgedrukt in de taal van onzen tijd is dit drievoudige geloof, naar ^ons oordeel tevens het wezen van Jezus' godsdienst, geloof in de liefde van God, geloof in 's menschen adel en waarde als kind van God, en geloof in den vooruitgang.

„Het is duidelijk, dat in den loop der tijden velen van dit geloof zijn afgeweken, en dat ook de meeste orthodoxen onder ons dit doen. In plaats van God te prediken als den Vader, stellen zij Hem voor als een heerscher, wiens toorn verzoend moet worden door een bloedig offer. Ia plaats van den mensch te eeren als een kind van Gods geslacht, noemen zij hem geheel bedorven, onrein en doemwaardig. En in plaats van te gelooven in den vooruitgang, zijn ü] bevreesd voor iets nieuws, klemmen zij zich vast aan het verleden, dat zij verheerlijken, en doen zij, alsof Gods heilige geest sedert eenige eeuwen niet meer werkte in bet geestelijk leven der menschheid. Zij mogen instemmen met de letter van de leer der (£ie-eenheid, van den geest daarvan zijn zij verre afgeweken. „Wij vrijzinnigen daarentegen verwerpen de letter, den versteenden vorm, dien de leer ten slotte heeft aangenomen. Maar den geest, het wezen ervan beamen wij van ganscher harte. Die vertegenwoordigt voor ons de samenvatting van ons godsdienstig geloof. Met volkomen vrijmoedigheid, met een gerust geweten, ook met een gerust wetenschappelijk geweten, verklaren wij daarom, van harte te aanvaarden den geest en de hoofdzaak van de belijdenis, vervat in de meer genoemde vraag."

Is deze redeneering juist, dan volgt hier uit, dat de modernen alleen recht hebben om In de Hervormde Kerk op te treden, want zg alleen z'^n het met 6ea geest tnAe hoofdzaak der belijdenis eens. De orthodoxen daarentegen, die aan de letter zich vastklemmen, hooren eigenlgk in de Hervormde Kerk ^niet thuis. Ze zijn, zooals Dr. Niemeger het kras uitdrukte, „van het geloof afgeweken". Eigeiriijk moesten dus niet de modernen, maar juist de orthodoxen als berispelijk in de bel^denls onder de tucht worden gesteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

De overzichtschrijver van het Kerknieuws

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's