GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog belangrijker dan de wijzigingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog belangrijker dan de wijzigingen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 Juni 1912.

Nog belangrijker dan de wijzigingen door de Grondwetsherzieningcommissie voorgesteld inzake het onderwijs, zrjn voor ons kerkelgk leven de voorstellen tot wijziging van het hoofdstuk der Grondwet, dat handelt over den godsdienst.

Tot dusverre was dit hoofdstuk brj elke grondwetsherziening steeds het noH me tangere, het heilige huif je, waaraan niet geraakt mocht worden. Wel is bij de voorgaande Grondwetsherziening door Mr. A. F. de Savornin Lohman en enkele andere leden een voorstel gedaan om Artikel 171 te wqzigen en geschiedde dit evenzeer bg de mislukte Grondwetsherziening onder het Ministerie-de Meester door Prof. de Louter, maar dergelijke voorstellen konden geen meerderheid vinden noch brj de Commissie noch bij het Parlement en toonden alleen, hoe uiterst moeielijk de vraagstukken waren, die bij dit hoofdstuk aan de orde kwamen. Het is dus ongetwijfeld een feit van niet geringe beteekenis, dat de jongste Grondwetsherzieningcommissie wel voorstellen tot wijziging van Hoofdstuk VI heeft gedaan en daaruit spreekt een moed, waarvoor haar lof toekomt.

De meeste dezer wijzigingen zijn emendaties waarover weinig verschil van meening bestaan zal, omdat ze metterdaad verbeteringen zijn. Zoo wordt voorgesteld den tekst, die nu luidt van den godsdienst en den indruk zou kunnen geven, alsof de Grondwet den godsdienst zelf regelde, te vervangen door van de vrijheid van godsdienst, gezindheden en openbare godsdienstoefeningen, waardoor de inhoud van dit hoofdstuk zeker juister wordt weergegeven. De nieuwe formulecring van het eerste artikel (artikel 167) dient om nog duidel^ker de bedoeling van de Grondwet te doen uitkomen, dat ieder vrij is in het belijden zijner godsdienstige overtuigingen, mits hrj daaraan niet op zoodanige wijze uiting geeft, dat de strafwet overtreden wordt; dezs wijziging zal wel ieders goedkeuring wegdragen. Evenzoo is het een z: er gelukkige emendatie, dat de Commissie voorstelt in Artikel 168 en vervolgens het woord „Kerkgenootschappen" te vervangen door „godsdienstige gezindheden". Niet alleen toch, dat het woord kerkgenootschap de onjuiste gedachte opwekt, alsof de kerken een soort „genootschap" zijn, waarvan ieder door persoonlijke toetreding lid wordt, maar dit woord past ook niet op godsdienstige gezindheden, die geen Christelgk karakter dragen zoos h bijv. de Joodsche Synagoge. Wel vindt men telkens gesproken van het Israëlitisch Kerkgenootschap en wordt het woord Kerk door sommige nieuwe schrijvers zelfs toegepast op de Mohammedanen en Boedhisten, maar etymologisch en historisch is dit stellig onjuist en het kan kwalijk ontkend, dat de bedoeling hier achter schuilt, om het gansch eigenaardige karakter, dat de Christelrjke Kerk heeft, te ontkennen en uit te wisschen. Al mag de afleiding van het woord Kerk niet geheel vaststaan, volgens de meest algemeen aangenomen meening komt het af van kyriake en beteekent het: het huis des Heeren, d.w.z. vaö Christus en kan het daarom niet gegeven worden aan een godsdienstige vereeniging of genootschap, die den Christus beslist verwerpt. Ook historisch is het woord Kerk altoos voor de Christelijke gemeente gebruikt en al hebben onze Statenvertalers uit zekeren afkeer van e Roomsche Kerkidee het woord Kerk et opzet gemeden en overal door gemeente e vervangen, terwQl ze het woord Kerk alken gebruiken in verband met de heidcnsche religie (Hand. 19, 35), in de practijk bleef het woord Kerk de specifieke aanduiding voor de gemeente van Christus en het klinkt schier profaan, wanneer men van de Joodsche Kerk, de Mohammedaansche Kerk of de Boedhistische Kerk spreekt. Het woord „godsdienstige gezindheid" verdient dus op zich zelf zeker de voorkeur, wanneer men onder dat woord ook de niet-Christelijke religteuse gemeenschappen wil saamvatten. Toch verheele men zich niet, dat ook aan dit nieuwe woord geen geringe bezwaren kleven. Dat het woord „godsdienstige gezindheid" oudtijds gebruikt werd om de secten aan te duiden in tegenstelling met de „ware Kerk" is ons hoofdbezwaar niet, want dit spraakgebruik ging reeds lang te loor. Maar wel heeft Groen van Frinsterer aan het woord „godsdienstige gezindheid" een andere beteekenis gegeven, die bij ons volk nog altoos naleeft. Hij verstond onder de „Gereformeerde gezindheid" allen, die de Gereformeerde belijdenis waren toegedaan, en handhaafde juist op dien grond, dat niet alleen de „Hervormde Kerk" maar ook de „Afgescheidenen" tot de „Gereformeerde gezindheid" behoorden. Zoo omvatte de „Luthersche gezindheid" niet alleen de Evangelisch Lutherschen, maar ook de Hersteld Lutherschen. Volgens de Grondwetsherzieningcommissie zou het woord „godsdienstige gezindheid" daarentegen de verschillende Kerken aanduiden en de Hervormde Kerk een afz3nderliike godsdienstige gezindheid naast de Gereformeerde Kerken en de Christelijk Gereformeerde Kerk vormen. Dat er trots het verschil in Kerkformatie toch eenheid kan bestaan in „godsdienstige gezindheid", wordt dus feitelijk ontkend. En nog ernstiger bezwaar levert o. i. de terminologie op in Artikel 171, waar het woord „godsdienstige gezindheid" toegepast wordt ook op de plaatselijke Kerk en gesproken wordt van een „groep van godsdienstige gezindheden", om daarmede aan te duiden een groep van plaatselijke kerken, die in synodaal verband leven. Ook hier eeren we de bedoeling van de Grondwetsherzieningcommissie, die gepoogd heeft een einde te maken aan het onrecht, dat onze Kerken door de Grondwet beschouwd werden als een Kerkgenootschap, zooals de Hervormde Kerk is, en rekening heeft willen houden met het feit, dat er ook Kerken zijn, die niet één genootschap vormen over heel het land, maar die uitgaan van de plaatselijke Kerk en deze plaatselijke Kerken in Synodaal verband laten optreden. Ongetwijfeld is daardoor kerkrechtelijk de formuleering veel juister geworden. Ons bezwaar geldt dan ook alleen het woord godsdienstige gezindheid, dat ons In dit verband minder juist toeschijnt. Een „groep van Godsdienstige gezindheden" om daarmede aan te duiden een kerkengroep als de Gereformeerde Kerken, schijnt ons niet In overeenstemming met ons taaieigen, waarmede ook onze Grondwetgever toch rekening heeft te houden. In de practijk zal dit woord dan ook zeker geen Ingang vinden en de „officieele taal" zal wel lijnrecht tegenover de volkstaal blijven staan. Toch stemmen we toe, dat het uiterst moeilijk valt In de Grondwet een woord te zetten, dat op de gansch verschillende vormenvan het religieuze gemeenschapsleven past en alles onder een hoedjs vangt. En het woord Godsdienstige gezindheid heeft althans voor, dat het beter is dan het thans gebruikelijke Kerkgenootschap, dat van een collegialistische opvatting uitgaat, die In strijd Is met den aard onzer Kerken.

Ook de verdere wijzigingen in Artikel 169 en 170 aangebracht, zijn metterdaad verbeteringen. Artikel 169 bepaalde dusver, dat de belijders der onderscheidene godsdiensten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten genieten en gel^ke aanspraak hebben op het bakleeden van waardigheden, ambten en bedieningen. De nieuwe redactie, door de Grondwetsherzieningcommissie voorgesteld, dient om buiten twijfel te stellen, dat dit artikel ook geldt voor hen, die niet tot een godsdienstige gezindte behooren. Op zichzelf is deze wijziging bedroevend, want ze geschiedt blijkbaar met het oog op het feit, dat het aantal dergenen, die met elke kerk gebroken hebben, in de laatste jaren zoo beduidend is gestegen, dat de Grondwet hiermede wel rekening moet houden. Maar al betreuren we de aanleiding tot deze wijziging, dat de Staat de burgerlijke rechten niet kan verbinden aan het behooren tot een kerk of godsdienstige gezindheid Is een beginsel, dat onder ons wel geen tegenspraak zal vinden. Trouwens In de practijk was dit reeds lang het geval en zal de Grondwet dus alleen hetgeen gewoonterecht is, codifïceeren.

Ook de nieuwe redactie van Artikel 170, waarin gehandeld wordt over de openbare godsdienstoefeningen, zal wel geen bezwaar ontmoeten. In plaats van de thans geldende bepaling : alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en gesloten plaatsen wordt toegelaten, stelt de Commissie voor te lezen: is vrij, waardoor zeker duidelijker uitkomt, dat de Grondwet deze openbare godsdienstoefeningen niet toelaat, wat zeker een zeer ongelukkige en krenkende uitdrukking is, maar de vrijheid der Kerken om zulke openbare godsdienstoefeningen te houden erkent. En evenzoo is de tweede alinea van dit artikel, waar over de openbare godsdienstoefeningen „buiten de gebouwen en besloten plaatsen" gehandeld wordt, ruimer gemaakt. Thans worden deze soort godsdienstoefeningen alleen „geoorloofd" geacht, waar „zij naar de wetten en reglementen toegelaten zijn" en moet er dus bepaald een reglement of wet zgn, waarop men zich beroepen kan. Deze hinderlijke bepaling is door de Grondwetscommissie geschrapt n ze stelt voor in plaats daarvan te lezen „openbsre godsdienstoefeningen bulten ge­ w m bouwen in besloten vorni is geoorloofd, behalve ingeval naar aanleiding daarvan de openbare orde en rust dreigt verstoord te worden". Hetzelfde beginsel wordt hier dus toegepast als In de eerste alinea van dit artikel, dat alleen wanneer de openbare orde en rust gevaar ioopen, de Overheid tegen het houden van openbare godsdienstoefeningen buiten de kerkgebouwen kan optreden. Feitelijk was dit reeds het geval, maar het Is goed, dat de Grondwet dit recht ook uitdrukkelgk erkent.

Al grijpen de hier besproken wijzigingen ook niet diep in het kerkelijke leven in en al zal, wanneer deze wijzigingen worden aangenomen, in den feitelijken toestand wel niet veel veranderen, toch zijn ze daarom zeker niet van beteekenis ontbloot. Ze zijn meer dan tekst-emendaties, want bet doel der Commissie is blijkbaar geweest, om in de Grondwet duidelijk te doen uitkomen, dat de Overheid het zelfstandig recht van het religieuse leven erkent en dit in geen enkel opzicht aan banden wil leggen. Al heeft de bestaande Grondwet feitelijk dit reeds gedaan, toch geschiedde het In een vorm, die voor het religieuse leven min of meer krenkend was en den Indruk wekte, alsof toch eigenlek de openbaring van het religieuse leven allerlei gevaren voor den Staat medebracht. Het sterkst blijkt dit wel, wanneer men daarnaast stelt de be palingen in de Grondwet, waarbij de vr^heid van drukpers en vereeniging wordt erkend. In Art. 8 wordt gezegd: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te open baren behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet". Leg hier nu naast Artikel 167 „Ieder belijdt zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet" en men voelt het verschil in toonaard. En evenzoo is het met Art. 9 „Het recht der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkend., De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der openbare orde" en Art. 170 „Alle openbare godsdienstoefening binnen geboa wen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter ver zekering der openbare orde en rust". Ook hier geldt: c'est Ie ton qui fait la musique en men behoeft de uitdrukkingen in beide reeksen van artikelen maar te vergeleken, om te voelen, hoe verschillend die toon Is. Reeds daarom stellen we den arbeid der Grondwetsherzieningcommissie op prijs, maar niet minder, omdat ze door het woord kerkgenootschap uit de Grondwet weg te nemen en dit door godsdienstige gezindheid te vervangen, gebroken heeft met de coUegialis tische opvatting van de Kerk, die thans door de Grondwet wordt gehuldigd.

Toch vormen deze emendaties, hoe belangrgk ze ook zijn mogen, niet het zwaartepunt bq Hoofdstuk VI. Veel ingrqpender Is de wijziging, die de Commissie heeft voorgesteld bij Artikel 171, waarin gehandeld wordt over de predikantstracte men ten. Het is deze wijziging, die dan ook het meest de aandacht heeft getrokken en waarop we in een volgend artikel nog nader zullen terugkomen. Hier toch gaat het niet om verbetering van minder juiste uitdi^ukklngen, maar om een nieuwe regeling in het leven te roepen van de ünantieele verhouding tusschen Staat en Kerk. Het voorstel der Commissie zal feitelgk voor onze Kerken een geheel nieuwen toestand scheppen en hier moet dus bovenal onderzocht worden, in hoeverre deze regeling In het belang onzer Kerken Is of niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Nog belangrijker dan de wijzigingen

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's