GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Staatskerk, heerschende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Staatskerk, heerschende

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 November 1912.

Een Staatskerk, heerschende Kerk, bevoorrechte Kerk of hoe men het noemen wil, bestaat in Nederland niet.

De grondwet wijst dit uit.

In Artikel 168 wordt verklaard, dat aan alle kerkgenootschappen in het Rijk gelijke bescherming wordt verleend.

Er staat niet „bescherming", maar „gel^ke bescherming", d.w.'^. dat de Overheid alle Kerkgenootschappen op den voet van gelijkheid heeft te behandelen en aan het eene Kerkgenootschap als zoodanig geen offlcieele voorkeur mag geven boven het rx andere. Vroeger, in de dagen der Republiek, beschermde en handhaafde de Overheid alleen de publieke Kerk, en de niet publieke Kerken of secten werden alleen „getolereerd". Aan deze bevoorrechting van één bepaalde Kerk heeft de Grondwet voor goed een einde willen maken door voor te schrijven, dat bescherming, en wel gelijke beschermin|[, aan alle Kerkgenootschappen moet worden verleend.

En om eiken schijn weg te nemen, alsof wel niet aan een bepaald kerkgenootschap als zoodanig, maar dan toch aan de leden van een bepaald kerkgenootschap zekere privilegiën zouden toekomen, bepaalde de Grondwet In Artikel 169, dat de beladers der onderscheidene godsdiensten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten genieten tn gelijke aanspraak hebben op het bekteeden van waardigheden, ambten en bedieningen, die de Regeering te begeven heeft.

Ook dit artikel keert zich rechtstreeks tegen den toestand in onze Republiek, toen alleen de belijders van de publieke religie In het volle g^^ot v/aret? hunner burgerschapsrechten en zg alleen benoemd konden worden tot Staatsambten en waardigheden, terw^l de aanhangers van andere godsdiensten als een soort heloten werden beschouwd. Aan deze bevoorrechting van de leden eener bepaalde Kerk heeft de Grondwet evenzeer een einde willen maken als aan de bevoorrechting van die Kerk zelf. Daarom bepaalde de Grondwet, dat alle burgers, onverschillig welken godsdienst ze belijden, dezelfde burgerschapsrechten zullen genieten. Ja nog sterker, dat ze niet alleen volle burgerschapsrechten zouden hebben, maar dat ze ook gelijke aanspraak zouden hebben op Staatsambten en bedieningen. De gelijkheid mocht niet alleen gelden voor de gewone rechten van het burgerschap van den'^'Staat, terwijl dan toch aan de leden eener bepaalde Kerk weer de voorkeur moest gegeven worden, zoodra het om de staatsambten, waardigheden en bedieningen ging. De gelijkheid werd doorgetrokken over heel het gebied van het staatsieven; zelfs de eenige uitzondering, die de Grondwet oorspronkelgk nog over hield, dat de Koning van den Hervormden godsdienst moest z^n, werd later weggenomen. Er is geen enkel ambt of waardigheid, dat door de Regeering alleen aan de leden eener bepaalde Kerk mag worden geschonken.

Zoo schrift de Grondwet het voor, en zoolang deze Grondwet niet gewijzigd is, heeft de Regeering zich stipt aan deze voorschriften te houden. Eenig principieel bezwaar tegen deze grondbeginselen van onze Grondwet voor de verhouding van den Staat en de Religie hebben we dan ook niet. Den toestand van onze Republiek met zijn heerschende Kerk in den Staat, wat maar al te vaak tot gevolg had, dat de Staat de heerschende macht werd in de Kerk, wenschen we waarlijk niet terug. Al is de geheele omwenteling, die in dit opzicht ons Staatsieven heeft doorgemaakt, niet aan de calvinisten, maar aan de patriotten te danken, we aanvaarden zonder eenige aarzeling het nieuwe standpunt, omdat dit voor de Kerk zelf geen verlies maar winste is. Niet In de Goliath's wapenrusting van de Staatskerk, maar als David met den slinger en den steen van Gods Woord gewapend, staat de Kerk het sterkst in den strijd onzer dagen. In de historie der omwenteling erkennen we, trots al het menschelijk verkeerde, dat er zich in mengde, de leiding Gods, en aan repristinatie voelen we geen de minste behoefte. Het tijdperk, dat onze Gereformeerde Kerk in Nederland de bevoorrechte en heerschende Kerk was, n begeeren we niet terug,

Maar waar de Grondwet deze bevoorrechting van de aloude Gereformeerde Kerk voor goed afschafte, hebben we dan ook het recht om te elschen, dat deze bevoorrechting niet practisch langs een achterdeur toch weer aan een bepaalde Kerk worde geschonden. Het standpunt van neutraliteit, dat de Staat Inneemt, aanvaarden we, mits het dan ook consequent worde doorgevoerd. Het is deze eisch, dien Groen van Prinsterer telkens weer gesteld heeft, waarvan ook wij niet mogen aflaten.

Met name gold dit twee punten, waarin de Regeering, ten deele door de Grondwet zelf daartoe gedwongen, nog altoos aan een bepaalde Kerk een geprivligieerde positie schenkt. In de eerste plaats de subsidiën die de Regeering aan sommige kerkgenootschappen uitkeerde, aan andere niet. Indien deze subsidie alleen een vergoeding was aan een bepaald Kerkgenootschap voor de goederen van de Kerk, die de Staat vroeger onder zijn beheer genomen had, dan zou, daargelaten de vraag welk kerkgenootschap als wettige erfgenaam van deze goederen mocht beschouwd worden, hiertegen geen principieel bezwaar bestaan. Een privilegie voor een bepaalde Kerk is het niet, wanneer de Staat de renten van een geconfisqueerd kapitaal aan deze Kerk uitbetaalt. Maar zoo staat de zaak niet De Staat betaalt tractementen en pensioenen aan verschillende kerkgenootschappen, het Luthersche, Reiiionstrantsche, Doopsgezinde en zoogenaatnd Israëlitische Kerkgenootschap, zonder dat deze Kerkgenootschappen historisch het minste reeht kunnen doen gelden, dus uit gunst, en dë/.elfde tractementen en ensioenen onthoudt h^ aan andere Kerk­ A genootschappen zooals de Gereformeerde w erken. Van een gelijke bescherming door e de Regeering aan alle Kerkgenootschappen h e verleenen volgens artikel 168 is derhalve „ een sprake. En is een stuitende bevoor­ d rechting van het eene Kerkgenootschap s boven het andere. De een ontvangt alles, h de ander niets.

Hoe aan deze onbillijkheid een einde kan b gemaakt worden, is een politiek vraagstuk, g waarmede we ons thans niet willen inlaten. Het kan op verschillende wijze geschieden, door deze geheele subsidie van den Staat o in te trekken en aan geen enkel kerkgenootschap tractementeq of pensioenen meer uit te keeren. Het kan door de subsidie aan alle Kerkgenootschappen uit te keeren, pro rato van het getal harer leden. Het kan ook, doordat de Staat de subsidies kapitaliseert en nu elk Kerkgenootschap het recht geeft om te bewijzen op welk deel van dit kapitaal het aanspraak kan maken. Maar welk dezer drie wegen men ook wil inslaan, het rechtsgevoel van de Regeering moet haar dwingen de bestaande ongelijkheid weg te nemen. Daarom hebben we het voorstel van de Grondwetshet zlenlng-commissie gewaardeerd, dat ten doel had om door een wijziging van Art. 171 de subsidie naar vasten maatstaf voor alle Kerkgenootschappen beschikbaar te stellen. Ideaal is deze oplossing ons niet. Tegen de subsidieer ing van de Kerk door den Staat hebben we zeer ernstige bezwaren. We waren dankbaar, dat dusverre onze Eerken bewaard bleven voor de verzoeking, die in deze Stsatssubsidie steekt. En we vreezen, dat wanneer het voorstel der Commissie wet worit, de vraag of onze Kerken van deze subsidie gebruik zullen maken, tot een bitteren strijd aankiding zal geven. Maar afgezien van deze bezwaren, waardeeren we het, dat de Grondwetsherzieningscommissie gelijk recht voor alle Kerkgenootschappen wilde en dit ook in Artikel 171 tot uiting wilde doen komen. Het beginsel, waarvan onze Grondwet uitgaat, werd daardoor consequent toegepast in een Artikel, waar dit nog niet was geschied.

Niet alleen echter in deze subsidiequaestie, maar evenzeer in de bezetting van de Theologische faculteit onzer R^ksuniverslteiten bleek tot dusverre nog steeds, hoe met dit Grondwettig beginsel geen ernst werd gemaakt. Reeds het bestaan van zulk een Theologische faculteit is in een neutralen Staat een onding, en Groen van Prinsterer had volkomen recht, toen hij als consequentie van het beginsel: scheiding van Staat en Kerk, de opheüfiag der Theologische faculteit vroeg. Indien ^toch, volgens Art. 169 der belijders der onderscheidene godsdiensten gelijke aanspraak hebben op het b& kleeden van waardigheden en ambten, dan zou hieruit volgen — want ook het hoogleeraarschap aan de Theologische faculteit eener Rgksuniversiteit is een «zw^/door den Staat verleend — dat de Regeering in zulk een faculteit mannen van onderscheidene godsdiensten had moeten benoemen. Joden, Roomschen, Lutherschen, Mennisten, Hervormden en Gereformeerden hadden gel^ke aanspraken ook op dit ambt. En waar Artikel 169 gelijke bescherming van alle Kerkgenootschappen toezei, zou hieruit volgen, dat deze Faculteit, door den Staat in stand gehouden voor de vorming van theologen, ook voor al deze Kerkgenootschappen dienst had moeten doen. Natuurlijk is dit practisch niet uitvoerbaar; zulk een Theologische faculteit is niet bestaanbaar ; en vandaar dat er maar één oplossing was, gel^k ook Minister Heemskerk 't in 1876 voorstelde, om de theologische faculteit aan de Rijksuniversiteit te laten vervallen. Intusschen is dit voorstel niet aangenomen; b^ de herziening van het Hooger onderwas werd de Theologische faculteit gehandhaafd, en wel in haar zoogenaamd neutraal karakter. Feitelijk heeft deze Theologische faculteit echter alleen dienst gedaan als kweekschool voor de Hervormde Kerk en werden door de Regeering alleen mannen van de Hervormde Kerk als haar hoogleeraren benoemd. Een toestand, die l^nrecht indrulschte tegen het beginsel van onze Grondwet en door geen beroep op de wetenschappelijke qualiteiten dezer hoogleeraren Is goed te praten. Het was daarom zeker te prijzen, dat de Regeering met deze practgk brak en voor de eerste maal aan de Theologische faculteit een Gereformeerde benoemde, op wiens wetenschappelijke kundigheid niets aan te merken viel. Een privilegie van een bepaalde Kerk om alleen de hoogleeraren dezer Staatsfacultelt op te mogen leveren, bestaat er niet; zulk een privilegie zou zelfs lijnrecht In strijd z^n met onze Grondwet. Ook hier zeggen we niet, dat dit de meest gewenschté oplossing van dit vraagstuk is. Voor de gevaren aan dezen weg verbonden, zijn we niet blind. We beschikken in onzen kring niet over zooveel voor het professoraat bekwame mannen, dat we gaarne aan de R^ksunlversiteit een deel kunnen afstaan. Bovendien zou de consequentie van het beginsel elschen, dat de Regeering haar Theologische faculteiten zoo inrichtte, dat ze voor elke Kerk bruikbaar waren, wat alleen zou kunnen door facultatieve splitsing in te voeren. Maar ook hier moest toch ieder, die op het standpunt van de Grondwet zich stelt, de daad van de Regeering als volkomen wettig en als strikt rechtvaardig loven.

Toch Is juist tengevolge van beide daden een storm opgestoken, die tot een orkaan dreigt aan te groeien en reeds bij de verkiezing te Ommen deed zien, waartoe kerkelijke passie leiden kan. Openl^k wordt uitgesproken, dat de Coalitie tusschen de Christelijke partijen verbroken moet worden, wanneer de Hervormde Kerk niet haar bevoorrechte positie behoudt èn ten opzichte van de subsidie èn ten opzichte van de Theologische faculteit. Dat Is de conditio sine qua non, waarvoor de Roomsche «jn IJIllll»MI»IMIII«imil' Vl llij^.^^a ntirevolutionaire part^ gesteld moeten orden. En wat in heel dezen strijd het rgerlijkst is, is dat de liberale partij, die et sterkst voor de afschaffing van de heerschende Kerk" gestreden heeft en iüi e Grondwet het beginsel van gelijke becherming van alle kerkgenootschappen eeft vastgelegd, thans lijnrecht tegen hasr igen beginsel in, alleen uit politiek winstejag, met deze Chrlstel^k-historische fractie emeene zaak maakt en het voor de bevoorrechting der Hervormde Kerk opneem!!

Welk gevolg dit gevaarlijk spel voor nze Christelijke Regeering hebben kan, behoeft hier niet besproken te worden. Op politiek gebied begeven we ons niet. Maar wel raakt deze politieke quaestie te nauw het kerkelijk leven, dan dat in een kerkelijk blad hierover geheel zou mogen gezweg& n worden.

Met allen ernst wenschen we daarom tegen dat drijven te protesteeren, en we hopen, dat de Antirevolutionnaire partij, zelfs al kostte het haar nog zooveel zetels, aan dat drijven niet zal toageven. Het is beter met eere voor een beginsel strijdende te vallen, dan een overwinning te behalen, die alleen gekocht zou kunnen worden door beginselverzaking. Men vatte ons hierbij wel. Er is geen sprake van, dat we als Gereformeerde Kerk uit zekeren naijver gaarne de positie der Hervormde Kerk verzwakt zagen. Zelfs het subsidie-vraagstuk is voor ons van bijkomstig belang. Dat we zelf geen subsidie ontvangen en de Hervormde Kerk wel, is voor onze Kerken nooit een reden geweest om zich deswege bij de regeering te beklagen. Indien de Hervormde Kerk, omdat ze zelf niet in staat is voor haar predikanten te zorgen en met schrik ziende, hoe door het klein getal harer predikanten de massale volksleerken in de groote steden steeds meer ontkerstend worden, op vermeerdering der subsidie aandringt, ten einde meer predikanten te kunnen beroepen, zullen we het haar heusch niet misgunnen, wanneer de Regeering deze subsidie haar verleenen wil. En evennün denken we er aan, de Theologische faculteiten aan de Rijkshoogescholen, waarvan alleen de Hervormde Kerk gebruik maakt voor de opleiding harer predikanten, op te elschen voor onze Gereformeerde Kerken. We hebben aan onze Theologische School en aan de Theologische faculteit onzer Vrije Univcrsit'e'tt gelegenheid te over om voor de opleiding onzer eigen dienaren te zorgen. Met historisch geworden toestanden willen we gaarne rekening houden, en In de practijk kunnen we inschikkelijk genoeg wezen. Maar zoodra men van Hervormde zijde principieel voor de Hervormde Kerk de positievan etn gepriviligieerde Kerk opeischt, moeten we ons wel verzetten. Verzetten, omdat dit in fiagranten strijd zou zijn met de beginselen van onze Grondwet. Verzetten, omdat we als Gereformeerden deze pretentie aan de Hervormde Kerk niet toe kunnen geven zonder ons eigen recht prijs te geven. En verzetten bovenal, omdat daarmede een beginsel in het staatsieven zou worden Ingevoerd, dat voor de toekomst van ons volk uiterst bedenkelp zou wezen.

Het is daarom, dat we harte hopen, dat de Christel^k-Historische partij door dit drijven zich niet zal laten meeslepen. Een verbreking der Coalitie zou daarvan wel het gevolg moeten zijn, want noch de Roomschen noch de Gereformeerden zouden ooit er toe kunnen medewerken om dit beginsel van de gepriviligieerde positie der Hervormde Kerk te steunen. En wanneer door het verbreken der Coalitie het Liberalisme en Socialisme de regeermacht weer in handen krijgt, zou de Hervormde Kerk hiervan In de eerste plaats de dupe worden. Het Liberalisme mag in deze dagen op roerende wijze getuigen van zign liefde voor de „vaderlandsche kerk", wat heeft het aan deze Kerk anders dan nadeel toegebracht? Het is aan dit Liberalisme te wijten, dat de Hervormde Kerk een organisatie bezit, waartegen de Chrlstelijk-HIstorischen het meest protesteeren. Aan dit Liberalisme, dat de Theologische faculteit Is omgezet In een kleurlooze faculteit van godsdienstwetenschap, waarin zelfs voor de Dogmatiek geen plaats meer Is. Aan dit Liberalisme, dat jarenlang In deze Faculteit schier uitsluitend mannen zi^n benoemd, die lijnrecht tegen de bel^denis der Kerk ingingen en door hun Invloed op de a. s. predikanten het anticonfessionalisme in de Kerk hebben ingebracht. Zelfs politieke couranten als de Nieuwe Rotterdammer toonen in de Kerkberlchten die ze opnemen telkens, hoe ze van de Confessioneelen niets willen weten en met alle macht ijveren voor de „moderne godsdienstige denkbeelden", zooals in de Hervorming dezer dagen met dankbaarheid geconstateerd werd. Van dit Liberalisme steun te verwachten voor de Hervormde Kerk zou daarom al te dwaas wezen. Heeft de historie dat niet voldoende geleerd?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Een Staatskerk, heerschende

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's