GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het tweede punt, dat op de

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tweede punt, dat op de

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 27 Februari 1914.

Het tweede punt, dat op de Generale Synode ter sprake zal komen en dat evenzeer met de studenten in de Theologie in nauw verband staat, raakt de vraag, of aan de Theologische school in het vervolg het recht zal worden toegekend om het Doctoraat in de Theologie te verleenen.

Ook dit vraagstuk is niet nieuw. Een dergelijk voorstel kwam reeds in 1908 en in 1911 ter Synodale tafel, en beide malen heeft de Synode op grond van practische overwegingen besloten, op dit voorstel niet in te gaan. Gedachtig aan het bekende spreekwoord, dat de aanhouder wint, heeft de classis Groningen besloten dit voorstel ten derden male bij de Generale Synode aanhangig te maken, terwijl ook de classis Zwolle daarmede haar instemming heeft betuigd.

Wat nu de zaak zelve betreft, zij in de eerste plaats opgemerkt, dat van een sterken aandrang, die van de Kerken zelve zou zijn uitgegaan om aan haar Theologische school het jus promovendi te schenken, tot dusver geen sprake is geweest. Uitbreiding en versterking van het professorenaantal aan de Theologische School, opdat het onderwijs daar een hooger peil mocht bereiken, was ongetwijfeld een wensch van vele Kerken, en deze wensch stond met het doel, waartoe de Theologische School opgericht werd, in zeer nauw verband. De groote offervaardigheid, die de Kerken getoond hebben, toen de uitbreiding van het professorenaantal afstuitte op finantieele bezwaren, heeft dan ook wel bewezen, hoe deze zaak leefde in het hart van het volk. Een Kerk, die een Theologische kweekschool voor de opleiding van haar a. s. predikanten in stand houdt, heeft te zorgen, dat deze school van behoorlijke leerkrachten voorzien wordt, anders zou de opleiding harer dienaren daardoor schade lijden en de Kerken zelve daarvan de du pen worden. Het was daarom volkomen juist gezien, dat de Synode van Zwolle besloot, dat zoodra de finantieele positie der schoolkas dit toeliet, tot uitbreiding van het getal der hoogleeraren zou worden overgegaan. Dat de Theologische School, ook doordat enkele harer hoogleeraren op zeer hoogen leeftijd waren gekomen, dringend versterking noodig had, werd door ieder erkend. Hier ging het dus om een rechtstreeksch belang der Kerken zelve.

Geheel anders daarentegen sta^t het met het thans weer opgedoken voorstel, om aan de School het recht te verleenen den doctorstitel toe te kennen. In vollen ernst te beweren, dat dit een wensch is, die uit den boezem der Kerken zelf is voortgekomen, zal wel niemand. Trouwens, de historie zelve getuigt van het tegendeel. Het waren de Hoogleeraren der Theologische School, die vóór de Synode van Amsterdam in 1908 bij Curatoren dit voorstel aanhangig hebben gemaakt, ten einde voor de studenten aan hun school den weg gemakkelijker te maken om den doctorsgraad te verkrijgen, en Curatoren, die de Kerken benoemd hadden en die wel het best wisten, wat in den boezem der Kerken omging, hebben zich tegen dit voorstel verklaard. Op de S}'node van Arnsterdam werd dit voorstel dan ook alleen door één classis ingediend, nl. de classis Groningen, die daarbij gesteund werd door de Kerk van Hoorn. Volkomen terecht kon de Synode van Amsterdam deswege verklaren, dat »de urgentie dezer zaak in de Kerken niet leeft" en daarom dit voorstel van de hand wijzen. Gesteld toch, dat de Synode be^ voegd en gerechtigd was om aan haar School het jus promovendi te verleenen — een vraag, die de Synode in het midden liet — dan zou toch zeker een dergelijk gewichtig besluit alleen dan mogen woxden genomen, wanneer metterdaad bleek, dat de overgroote meerderheid der Kerken dit promotierecht voor hare school wen schelijk en noodzakelijk keurde. Ook op de volgende Synode, te Zwolle in 1911 gehouden, bleek hiervan echter niets. Wel was wederom door de Hoogleeraren der Theologische School de zaak bij Curatoren aanhangig gemaakt, maar Curatoren oordeelden opnieuw, op dit voorstel niet te moeten ingaan. En hoewel de Hoogleeraren toen dit voorstel bij de Synode zelve hebben ingediend, vond het bij de Kerken blijkbaar weinig steun, want alleen de particuliere Synode van Overijssel nam het over, terwijl de classis Koevorden voorwaardelijk haar adhaesie er aan betuigde.

Het is onder deze omstandigheden wel begrijpelijk, dat de beide bedoelde Synodes principieel op de vraag niet zijn ingegaan en zelfs elk debat op de Synode ontbroken heeft over de vraag, of de Kerken het recht hebben aan de Theologische School het jus promovendi toe te kennen. De Synode heeft eenvoudig beide malen zich er toe beperkt op dit voorstel niet in te gaan op gronden van practischen aard; te Amsterdam sprak de Synode uit, dat ze »om-rederen van praktischen aard de toekenning van het promotierecht niet gewenscht achtte", en te Zwolle, dat «aangezien de Synode niet besloten had tot de benoeming van een vijfden hoogleeraar over te gaan, zij daarom het voorstel van de particuliere Synode van Overijssel en de classis Koevorden en het verzoek van de Hooglêeraren der Theologische School thans niet in behandeling kan nemen". In dit laatste.besluit lag echter geenszins opgesloten, dat de S)'node in het ontbreken van een vijfden hoogleeraar het eenige beletsel zag, om aan het ingediende voorstel te voldoen. De S3'node verklaarde alleen, dat dit feit op zich zelf reeds voldoende inotief was om dit voorstel niet eens in behandeling te nemen. De zaak was toch deze, dat de voorstellers zelf uitdrukkelijk hadden uitgesproken, dat de Synode, na eerst de Theologische School weer op behoorlijk peil te hebben gebracht, door het aantal professoren tot vijf uit te breiden, haar het promotierecht zou schenken. Waar de Synode nu om finantieele redenen oordeelde, dat de aanstelling van een vijfden hoogleeraar onmogelijk was, volgde hieruit van zelf, dat ook het tweede voorstel niet voor behandeling vatbaar was. Over de vraag, of er behalve dit uitdrukkelijk genoemde motief niet nog andere redenen waren aan te voeren, waarom de Synode op de behandeling van dit voorstel niet is ingegaan, heeft ze zich niet uitgelaten. Dit ééne motief was reeds zoo afdoende, dat heel de Synode zich daarmede vereenigde, en daarom naast dit motief geen ander behoefde genoemd te worden. Had de Synode nog andere motieven willen aanvoeren, waarom ze dit voorstel voor behandeling vatbaar achtte, dan had ze er bijv. ook op kunnen wijzen, dat deze zaak reeds op de voorgaande Synode afgehandeld was, gelijk dan ook in de Commissie, die in deze zaak de Synode van advies te dienen had, terecht werd opgemerkt. Het gaat toch niet aan, wanneer een Sj'node na ernstig en rijp beraad een voorstel verworpen heeft, dat dan precies hetzelfde voorstel op een volgende Synode weder wordt ingediend. Oudtijds gold dan ook de regel, dat de Kerken bij het inzenden van gravamina of voorstellen omtrent eenige zaak, vooraf hadden na te gaan, of een voorgaande Synode deze zaak reeds behandeld en afgedaan had, omdat het geen pas gaf, de Synode telkens met dezelfde voorstellen lastig te vallen. Natuurlijk kan men, wanneer men zich niet vereenigen kan met een gevallen beslissing, een volgende Sj-node x^zoeken op dit besluit terug te komen, maar dan dienen er ook zeer ernstige en gewichtige gronden te worden aangevoerd, waarom men de genomen beslissing onjuist acht; gronden, die de voorgaande Synode nog niet overwogen had. Houdt men zich niet aan dezen regel, dan zou men voor het gevaar komen te staan, dat alle Kerken die voorstellen hadden ingediend, welke niet waren aangenomen, bij elke volgende Synode deze voorstellen weder aanhangig maakten; wat zeker niet gewenscht zou wezen.

Toch zouden we, nu de zaak opnieuw aan de orde is gesteld en zeker ook wel op de Synode gebracht zal worden, het in dit speciale geyal niet raadzaam achten, dat de Synode alleen op dezen formeelen grond dit voorstel terzijde legde. Wel is het waar. dat nieuwe argumenten in deze zaak niet ter sprake zijn gebracht, want al wat voor het verleenen van 't promotierecht aan de Theologische School kon gezegd worden, is reeds in het eerste voorstel van de Hoogleeraren, dat aan de leden der Synode te Amsterdam meegedeeld is, op uitnemende wijze uiteengezet. Had de Synode van Amsterdam dan ook een principiëele beslissing genomen, dan kon de zaak als een lis judicata beschouwd worden, en zou het een kinderachtig spel zijn, op elke volgende Synode weer een voorstel van gelijke strekking in te dienen, in de hoop dat er dan wellicht een toevallige meerderheid zou gevonden worden, die aan dit voorstel een meer willig oor leende. De fout ligt echter hierin, dat de beide Synodes, die zich met dit onderwerp bezig hielden, zulk een principiëele beslissing dusver vermeden hebben En al is dit nu wel te verklaren, omdat het nemen van zulk een principiëele beslissing niet zoo gemakkelijk is en veel moeite en strijd kost, toch wreekt het zich altoos, wanneer men uit zekere gemakzucht zulk een principiëele beslissing vermijdt. Een beslissing in zulk een zaak geno men alleen op practische gronden, zooals dusver zijn aangevoerd, bevredigt ten slotte niemand en is oorzaak, dat straks weer opnieuw een actie op touw wordt gezet, waardoor ons kerkelijk leven dan weer wordt verontrust.

Het is daarom dat we van harte hopen, dat de Synode ditmaal den moed zal hebben, zich nu eens niet met practische jpverwegingen van de eigenlijke quaestie af te maken, maar het principiëele vraagstuk flink onder de oogen zal zien. Daartoe is het echter noodig, dat de Kerken weten, waarom het gaat. Vandaar dat we op, de zaak zelve in een volgend artikel terugkomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Het tweede punt, dat op de

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's