GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI WEGEN.

XX.

VERPLEEGSTER.

Veertien dagen gingen voorbij, waarin ik allerlei ervaringen opdeed.

De hEer Jansens beterde weinig of niet. OpL zijn gevorderden leeftijd ging de genezing langzaam. Zelfs hoorde ik van den dokter, dat het de vraag was of de zieke geheel zou herstellen. De val dien hij gedaan had, was blijkbaar hoogst ernstig.

Hem te verplegen kostte mij niet veel moeite. Volstrekte rust was hem voorgeschreven, en rusten kon hij gelukkig. Bezoek mocht hij niet hebben; misschien was het wel daarom dat mevrouw slechts tweemaal daags in haars mans kamer verscheen. Zij bleef dan echter maar kort om hem niet te storen. Tegenover mij was zij koel beleefd, maar toch kon ik duidelijk bespeuren, dat zij liever een ander bij het ziekbed had gezien. De verdere huisgenooten en vrienden hielden zich ook stipt aan des dokters voorschrift en kwamen heel zelden.

Zoo was ik veeltijds met den zieke alleen, en daar hij toch niet altijd slapen kon, kwam ik op de gedachte om te doen als in Afrika. Ik vroeg den heer Jansens, of hij goedvond dat ik hem weer wat voorlas.

»Ga gerust uw gang", zei hij, »ik kan toch niet anders doen dan stil liggen en mij vervelen."

»Maar uit welk boek? " .

»Dat is mij eenerlei. Er zijn hier genoeg boeken in huis."

»Dus u laat het aan mij over? "

»Zeker", " antwoordde hij mij aanziende als wilde hij zeggen : Ik begrijp waar gij heen wilt.

En dat was ook zoo. Ik had gedacht aan mijn Bijbel, waarin ik toch dezer dagen veel las. Bovendien vreesde ik, als ik om een boek vroeg, er een te krijgen dat mijns inziens minder dienstig was. Ik kwam liever met de huisgenooten weinig in aanraking, die mij toch al vermeden. Slechts nam een hunner mijn plaats in tijdens mijn lessen die ik voortzette op uitdrukkelijk verlangen'van mijnheer.

Had ik in zekeren zin gedacht hem te verschalken, dat mislukte geheel. Hij had een fijnen neus voor fijne boeken. Mijn zakbijbel leek uiterlijk in het minst niet op den grooten Statenbijbel, dien ik aan de Kaap had gebruikt. Toch, dat begreep ik later, vatte hij dadeüjk met welk boek ik kwam. Doch hij zeide niets, en hoorde rustig toe, terwijl ik het eerste hoofdstuk van Daniël begon. Zoover ik kon oor^ deelen hoorde hij met aandacht tot het einde toe. Toen ik een oogenblik zweeg, zei hij glimlachend :

»Ze wisten het in dien ouden tijd ook wel. Wat wordt er tegenwoordig al niet getwist over de vraag, of vleesch eten goed is, en of het Ook beter is zich alleen met planten te voeden. Onlangs werd mij verteld van een - vergadeiing van planteters of vegetariërs, zooals de heeren zichzelf het liefst noemen. Ik heb nog altijd iets onthouden van een vers dat daaf-werd voorgedragen; Zeker wijl het zoo gek is, is het mij bijgebleven. Hebt gij er wel eens van gehoord ? "

Hij moest eerlijk erkennen van niet, en mijnheer ging voort:

»Nu dan moet ik u de acht regels, die ik er van ken, toch eens opzeggen":

Toen 'k nog van koe-en schaapsvleesch

[leefde.

Was ik als een sprichtig riet, dat beefde.

Maar sints ik ging naar 't groentenhuis

Barstte ik van welstand uit mijn buis.

O, vrienden, ziet mij en wilt hooren:

Dat komt van groenten en van koren. ^

Of gij 't gelooft of niet, 't is waar.

Elk centnaars ooft eet ik per jaar.

„Dien weg kenden die Daniël en zijn vrinden ook al. Daar is toch niets nieuws onder de zon. Er staan toch aardige dingen in die oude boeken*".

Het kwam mij voor dat de Bijbel ons toch tot een ander doel was gegeven dan voor het maken van zulke opmerkingen. Ik kon daarom niet nalaten te zeggen:

„Wat beter is weet ik niet, maar wel dat het hier iets bijzonders was. Gods zegen rustte op die jongelingen omdat zij trouw waren aan de wet des Heeren".

»Daarover kunnen de gedachten verschillen", antwoordde mijnheer droogjes.

Hiermee brak het gesprek over dit onderwerp af. De zieke wilde wat slapen. Misschien ook praatte hij liever niet over de wet des Heeren. Doch - er kwamen nog meer dagen, zelfs weken — want rusten en liggen was al wat hij kon. En zoo nu en dan raakte men toch over het gelezene in gesprek. _^

Sommige gedeelten schenen den hoorder bizonder te treffen. Zoo b. v. wat ik las over de krankzinnigheid van koning Nebucadnezar. Daarover raakten wij weer in gesprek en praatten lang. Het werd ons toen, geloof ik, beiden duidelijk dat er een verschil bestond 't welk telkens uitkwam. Mijnheer Jansenslocht gehjk Nebukadnezar van Babel, het heil bij zich zelf, en roemde gaarne in eigen grootheid en heerlijkheid, Gode de eer te geven kwam niet bij hem op. Aan Gods bestuur geloofde hij waar-» schijnlijk volstrekt niet. Misschien liet zelfs de vraag of er wel een God was hem tamelijk onverschillig.

Dat het bij mij anders gesteld was behoeft gelukkig niemand te betwijfelen. Mijnheer beweerde, dat ook de beste mensch krankzinnig kan worden, en dat men het te ver trok zoo men de waanzinnigheid van den koning van Babylonie beschouwde als een straf. Want zei mijnheer, Babel was toch werkelijk door Nebucadnezar tot een groote, prachtige stad gemaakt. Ik daarentegen hield vol dat de koning door zijn hoovaardij en trots de straf verdiend had, die over hem kwam.

„U kunt dat gelooven", zei mijnheer Jansens „het is u zeker zoo geleerd door den dominé. Die soort menschen overdrijven altijd schrikkelijk".

Maar Nebukadnezar zelf zegt dat hij de straf kreeg, omdat hij God niet de eer had gegeven.

„Zoo, waar staat.dat"? vroeg de zieke.

Ik las hem de verzen voor. Hij luisterde aandachtig en zei toen:

„Dat verandert. Maar toch als iemand pas van krankzinnigheid is genezen, kan men op zijn woorden nog niet te veel vertrouwen. Dat zult ge mij toegeven".

Zoo gingen eenige weken voorbij. Ik merkte op dat mijnheer allengs meer oplettend luisterde. Hij sprak ook meer, schoon niet over de dingen van Gods Koninkrijk.

Een paar malen was mevrouw binnengekomen, juist toen wij over het gelezene uit den Bijbel bezig waren. Ik zag duidelijk dat het haar hinderde, al zeide zij niets. Later vernam ik dat zij er met de huisgenooten over, gesproken had, hoe ontmoedigend en-gevaarlijk het was met een zieke over zulke dingen te praten. Zelfs werd er de dokter in betrokken opdat hij het zou verbieden. Maar deze weigerde en zei: Als het den zieke goed doet mag het gerust. En de zieke op zijn beurt verklaarde:

„Ik laat jufirouw Betjc vrij mij voor te lezen wat zij wil. Het is. ten minste geen flauwe kost, en geeft nog wel eens een aardig gesprek."

BRIEFWISSELING.

B. en D. enK. te L. Dank voor de toezending. Ik hoop u bij de eerstkomende gelegenheid de aandacht op te vestigen. Maar waarom het niet eer gezondep ? Dan ware de vergissing niet voorgekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's