GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik heb u uit het stof verheven”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik heb u uit het stof verheven”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom, dat Ik u uit het stof verhe en, en u tot eenen voorganger over mijn volk Israel gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg vanJerobeaiM en mijn volK Israel hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hunne zonden. I Koningen 16 : 2^

Het uitgangspunt voor ons bestaan hier op aarde stelt de Heilige Schrift steeds in het stof.

Onze geestelijke existentie wordt natuurlijk aan veel hooger en uit den scheppenden geest des Heeren ontleend, maar van ons aardsche bestaan heet 't in 't verhaal zelf der Schepping: »En de Heere God had den mensch geformeerd uit het stof der aarde, ' en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens, en alzoo werd de mensch tot een levende ziel.

Hierop nu'slaat ook terug, wat de Heere tot Jehu, Israels Koning, sprak: »Ik ben het die u uit het stof heb verheven, en u tot een voorganger over Israel heb gesteld*. De verdere beteekenis van Jehu zij nu ter zijde gelaten.

Eeniglijk zij er de aandacht op gericht, dat aan een geëerbiedigden Koning wordt betuigd, hoe hij uit stof en niets dan stof is opgekomen. En wat aan Jehu betuigd werd, vinde nu zijn toepassing op een iegelijk onzer. Hoe laag of hoe hoog ook allengs onze positie in deze wereld moge worden, steeds blijft 't uitgangspunt, dat we uit het stof als ons eerste beginsel zijn opgekomen, en dat al 'tgeen waartoe we allengs uit het stof verheven werden, een vrijmachtige beschikking en een genadegifc van onzen God was.

De geheele Schepping is Godes en Godes alleen, en aan elk onzer is in die Schepping een bestemming, een roeping aangewezen, maar nooit anders dan doordien 't aldus door God over ons beschikt werd. Voor ons persoonlijk ligt het uitgangspunt nooit anders dan in de stof, 'waarin we onze existentie ontvingen. Zelfs dat stof hebben we nooit uit ons zelve. Ook dat stof is een gave die ons van onzen Schepper toekomt.

Maar aan dit stof, waarin het begin van ons aanzijn wortelt, voelt en merkt dan toch ieder onzer, hoe onbeteekenend, hoe nietig, hoe gering ons eerste opkomen uit het niet was.

Het stof in zijn eerste opkomen mist nog alle gestalte, alle hoogere formatie, alle rijkere ontwikkeling. Het' stol zonder meer, het stof zonder nadere bewerking, diende nog niet anders dan een begin van aanzijn aan. En zoo nu zelfs die stof, waarin het begin van onze eerste wording spreekt, niet ons eigen bezit en niet uit ons zelf, maar een gifte onzes Gods is, dan zegt heel ons menschelijk beslaan ons aan, hoe al wat we als louter stoffelijke wezens van onzen God ontvingen, niets dan vrijmachtige schenking uit genade is ; waarvoor niet ons, noch aan den mensch, maar Gode alleen de dank en de lofverheffing, toekomt.

Nu valt er bij Jehu de volle aandacht op, dat 't God was die hem had verheven.

In zijn oorspronkelijke verschijning op deze aarde was ook Jehu niets dan stof, en stond hierin met den minsten dkglooner gelijk. Doch hierin lag nu de levensbeschikking van zijn God, dat het Jehova behaagd had, hem wel als louter stof tot aanzijn te roepen, maar dan ook 't daarbij niet te laten, doch straks uit dat louter stof hem tot hooger op te heffen, en die opheffing zoo stelselmatig en voorbedacht door te zetten, dat hij ten slotte uit enkel stof verheven werd tot een Vorst over Israel en tot Koning over zijn volk.

Was nu destijds vooral Koning te zijn het hoogste, waartoe men reiken kon, dan moest hier klaarlij k worden uitgedrukt, dat niet hij zelf zich uit het stof tot het dragen van de Kroon had opgewerkt. Veeleer in geheel omgekeerden zin moest hij verstaan, dat geheel deze opheffing uit het eerst zoo nietige stof tot de hooge eer om drager van de Kroon te zijn, een beschikking van zijn God over zijn persoon was geweest. Zoo toch staat 't er: > Daarom dat Ik u uit het stof verheven heb, en tot een voorganger over mijn volk Israel heb gesteld fin gij nochtans de eere mijns nfiams gehoond hebt, daarom zal mijn oordeel u ter neder werpen".

't Begin van ons aanzijn uit het stof, is niet onze smaad. Vefleer is de groote Goddelijke daad, waaraan we ons aanzijn danken, het uitgangspunt voor heel ons verder bestaan. Doch tevens hing 't hiermede saam, dat al wat ons van lieverlede meer dan dit stof ten deel was gevallen, en geheel de hooge positie die we allengs in onzen levenskring hadden gewonnen, niet ons doen was, maar een genadige beschikking, die van Godswege over ons uit was gegaan, zoodat op ons de verantwoording zou rusten, om aan deze hooge gunste en genade door een leven te beantwoorden, dat Gods doel met ons verwezenUjkte, en ons onszelf in de eerbiediging van Gods almachtige beschikking verhezen deed.

Gods heilig doen hierin is uiteenloopend en telkens verschillend.

Uit het stof der aarde zijn we allen geschapen, en zoo kernachtig zingt de psalmist in Psalm 103, dat we-, allen steeds indachtig zullen zijn dat we stof zijn. Eenerzijds om diep onze afhankelijkheid te beseffen, maar ook anderzijds om steeds opnieuw te gevoelen, hoe geheel ons leven, mét al onze levenskrachten, er steeds op gericht moet zijn, om trouw te worden bevonden in de levenstaak, die onze God voor ons beschikt heeft.

Het opgekomen zijn uit het stof, is ons allen gemeen, maar 'hetgeen waartoe we verheven zullen worden, als een Goddelijke werking dit stof bezielen gaat, is zoo uiteenloopend.

Bij tienduizenden reikt het levensdoel, waarmee God ze tot aanzijn riep, niet verder dan 't gewone menschelijk bestaan. Niet alsof ook in dat gewone menschelijke aanzijn niet een heilige roeping ons zou kunnen wenken. Reeds wat in 't gezin een moeder voor haar kind is, kan zoo lijk zijn, en ook in 't stille huiselijk leven kan zoo verreikende kracht van den gewonen getoovige uitgaan.

Doch hoe hoog men dit ook waardeere, een feit blijft het niettemin, dat 't Gode steeds beliefde, enkele zijner menschenkinderen tot hooger roeping op te heffen, gelijk dit in eiken profeet, in eiken priester en in eiken vorst uitkwam.

Juist echter in da: t hooger opgeheven worden, school 't gevaar. Zij 't al dat de kleine man onder de kinderen der menschen liiets liever deed dan zich naar Gods bestel voegen, juist de hooger verhevene stond zoo, bijna natuurlijk, aan de verleiding bloot, om grootheid in zich zelf te zoeken, en het zich buigen voor zijn God te verkeren.

Vooral in de dagen, di& wij thans doorleven, merkt ge het gedurig, hoe 't juist de hoogst ontwikkelden, de rijkst beschaafden en de meest met macht bekléeden zijn, die van hun God geheel afdolen, hun koninkUjk geloof verzaakten, en ten slotte in stuitende eigengerechtigheid en zelfverheffing van hun God en van zijn Koninkrijk afzwerven.

Aan dit gevaar nu stond, ook destijds reeds de door zonde - vergiftigde mensch bloot. Ook Jehu viel er door. Het is uit het wezen der zonde dat de booze neiging, om zijn van God ontvangen gaven tegen zijn God te keeren, ook in hen opkwam. En juist daarom is het nu zoo noodig, dat de Schrift ons gedurig weder toj de ziel komt roepen: In u zelf zijt ge niets dan stof.

Wat ge als kind van 't stof in deze wereld erlangd hebt, aan macht en denkkracht en kunde, hebt ge niet uit u zelf, maar als een gave van uw God ontvangen. Hij, en Hij alleen, is 't die u uit het stof tot zoo hooge roeping verheven heeft. En daarom dool van uw God niet af, zoek in de u verleende gaven niet den toegang tot eigen grootheid, .oiaar zoek telkens uzelven inniger ervan te doordringen, dat 't uw God is, die u uit 't stof tot zoo hooge positie verheven heeft, en geef er Hem de eere van.

De kans staat zoo hachlijk.

Uit het stof zijn we allen opgekomen, maar is u een hooger talent, een rijker' macht, een meer verheven positie in 't leven toebedeeld, dan is 't juist dié hooge positie die u tot de hoogste eere kan brengen, maar die u ook op de meest bedenkelijke wijze - van uw God kan doen afdolen.

Wie met zulke rijke gaven bedeeld, dicht nabij zijn God blijft, en zich met al zijn gaven aan zijn God toewijdt, ziet zich ten slotte den rijksten ingang in het Vaderhuis daar boven ontsloten.

Maar dan ook omgekeerd, wie eens rijk bedeeld, zich met den schat zijner rijke gaven van zijn God afkeert, zich tegen zijn God stelt, en niets dan eigen eere zoekt'in wat zijn God hem toebetrouwde, die haalt 't onherroepelijk oordeel over zich zelf, en verlaat straks deze wereld, niet slechts arm in geestesontwikkeling, maar verzinkend onder den vloek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik heb u uit het stof verheven”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1918

De Heraut | 4 Pagina's