GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wandelt als kinderen des lichts”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wandelt als kinderen des lichts”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts. Efeze V: 8.

De apostel schrijft naar Efeze niet: «Wandelt steeds in het licht", maar heel anders: Laat uw wandel zóó zijn, gelijk dit kinderen des lichts betaamt. „Wandelt als kinderen des lichts."

Op zich zelf is het volstrekt niet mogelijk, om aldoor nooit anders dan in het licht te wandelen. In de mijnen der aarde heeft de Almachtige onnoemelijke schatten verborgen, en daaronder niet weinige die we voor ons gewone leven niet missen kunnen. Denk maar aan de metalen, denk aan de onmetelijke kolenvoorraden, denk aan de petroleumzee, en aan zooveel meer, dat uit het donkere der.aarde in het licht moet worden gebracht.

Voorts, wie kan den nacht wegdoezelen. En vele malen moge het wegsleepend schoone maanlicht ons van het nachteSjk donker berooven, maar als

regel geldt ’t toch dat de nacht ons met de duisternis omnevelt.

Op dat alles kan derhalve het vermaan van den apostel niet doelen. Wat hij op 't oog heeft is eeniglijk die duisternis en die donkerheid, die dezon^ge mensch zich schept of opzettelijk opzoekt, om hetgeen zondigs in zijn hart woelt, tot uitwerking te brengen. De dief zoekt de duisternis op, dat hij niet ontdekt en gevat worde bij de uitvoering van zijn booze plannen. Ongerechtigheid van allerlei aard zoekt de donkerheid op, om niet ontdekt of gezien te worden. En zoo nu gaat 't met alle werk der boosheid door. Wie 't kwade voor heeft, sluit zich in de geheimzinnige donkerheid op en mijdt het gezien of beluisterd worden. Satan kunnen we ons niet in een verbhndenden lichtgloed, en daartegenover onzen God niet in de schaduwen der donkerheid voorstellen. Het heilige en het in duisternis wegsluipende past niet op elkaar, maar staat diametraal tegen elkander over. En dit nu is de oorzaak, waarom ook de apostelen ons gedurig oproepen, om uit wat duister is en zich verbergt, toch over te gaan in wat door den glans van het licht beschenen wordt.

Wat zich aan het licht onttrekt, is schuw voor het licht, om in 't verborgen der donkerheid zijn zondigen lust te kunnen botvieren.

Eerst was er geen licht in Gods schepping, en eerst toen God sprak: „Daar zij licht", - en het licht begon uit te stralen, ontsloot zich de wereld van het geschapen schoon. En zoo nu is 't ook geestelijk. Eerst als 't licht uit God ons in de ziel straalt, begint zich een hooger leven in ons innerlijk bestaan te openbaren.

Wie zich in 't onheilige verliest, mint de donkerheid, en daarentegen wie zijn God mint en zoekt, voelt zich zoo onweerstandelijk naar het licht dat uit God is, heengetrokken, dat hij als „een kind van 't licht" er op uit is, om eeniglijk in het licht te wandelen.

Het is de tegenstelling tusschen het bestaan der heidenen in Efeze en den wandel der Christenen in dezelfde stad, die zich in dit beeld bij Paulus aandient.

Het heidensche leven had toen, en heeft nog, een behagen in wat zich verbergen laat en in 't verborgene tiert en jubelt. Datzelfde heidenleven zet zich ook nu nog in 't Christenland onder de halfgeloovigen en ongeloovigen voort. En wie de mysteriën, de geheimnissen van onze groote wereldsteden naspeurt en onder woorden zoekt te brengen, stuit nog altoos op geheel hetzelfde kwaad, wat in Efeze de groote schare der inwoners vergiftigde. De onheiligen zochten toen niet, en ze zoeken ook nu nog niet, het klare, glanzende leven in het volle.licht, maar veeleer omgekeerd wat achter de gesloten deuren zich laat afspelen, in de donkerheid zich zelf behaagt, en meer in den nacht, dan bij het volle goiilicht zich ontplooien kan.

Het kan natuurlijk nóg boozer worden, en er zijn nog ver afgelegen stammen en volken in de Heidenw: ereld, waar de schaamteloosheid zoover ging en gaat, dat men zijn onheiligen zin zelfs niet meer verbergt, maar in het volle daglicht heerschen laat. Zoo echter was 't in Efeze nog niet. En vandaar dat de apostel aan de tegenstelling tusschen het licht en de verborgenheid der donderheden zijn vermaan kan ontkenen. Ook de Christenen in Efeze nu hadden, eer ze bekeerd werden, in dat woelen der zonde meegezondigd. Thans waren ze uit die schuilhoeken der zonde uitgetrokken. Ze wandelden nu bij het volle daglicht, zoodat een ieder hun gang en weg bespieden kon.

Maar toch belette dit niet, , dat de zonde van weleer nog soms nawerkte. Ze werden daartoe verlokt door vroegere vrienden. Hett gevaar van weer uitglijden bleef daarom steeds bestaan. En daartegen nu is het, dat de apostel zijn geloovige broeders en zusters omstandiglijk waarschuwt.

Uw oude vrienden, en in die vrienden Satan, zullen altoos - weer pogen u te verlokken. Wees daarom op uw hoede. Laat u niet in de donkerheden der zonde teruglokken. Wandelt niet meer, gelijk gij eertijds deedt, maar "wandelt thans als kinderen des lichts op heilige paden, en zij Christus de herder dien ge volgt op uw levenspad.

Uiteraard mag dit niet zoo verstaan, alsof alle intimiteit in het leven voor den Christen zou zijn uitgesloten. Eer integendeel houdt het Christelijk geloof veelszins van de straat af, om in 't stille en ten deele opgesloten huwelijksleven inniger verkwikking te vinden. Ge ziet 't omgekeerde thans al meer uitkomen in de publieke lokalen. Met name in onze groote steden zijn de herbergen en sociëteiten en cafe's en zanglokalen ihans, bij voor een halve eeuw Vergeleken, reeds tot het drievoud uitgezet. Het huis waarin men woont, krimpt al in. Daar kan men zijn avonden niet meer in slijten. En gevolg hiervan is, dat men veelal zijn toevlucht neemt tot wat publiek zich aandient. Dit is ten onzent nogwellangnietzooverals te Parijs enelders, maar ' het kwaad verergert zich toch gestadig, en door niets wordt deze bedenkelijke ommekeer in 't publieke leven gestuit.

Hier onderscheide men dus wel.

Er is een mijden en ontwijken van het volle daglicht, om zich de kans te verruimen van het volvoeren van zijn zonde en het doorzetten van zijn schuldige plannen. Maar er is ook een zich terugtrekken uit de publieke levenswereld, die ten slotte niets meer ontziet en in 't einde alles aandurft. En tusschen deze beide in, tusschen dit schuilen in het zondige en donkere en dat afleggen van alle schaamte in het publieke leven, ligt als derde dat wandelen als kinderen des hchts, dat de apostel reeds dikwijls achtte aan de Christenen op het hart te moeten binden, en dat thans nog veelmeer dan destijds, ons 't leven beheerschen moet.

Er is tweeërlei licht, ook in het gewone leven. Er is eenerzij ds de gewone ontsteking van het licht als de avond gedaald is, om in onze vertrekken te kunnen nederzitten, en door onze gangen ons te kunnen bewegen.

Maar er is ook een enkel maal voor het publiek een extra-ontsteking van het licht, dat niet verlicht maar veeleer verblindt, en dit ziet men bij 't grbote festijn, bij de serenade, en bij den hoogen volksjubel.

Tusschen die twee uitglanzingen van het licht moet nu voor ons dé keuze staan. En waar nu de kinderen der wereld als hunkeren njiar dat extra, naar dat niet verhelderende, maar verbKndende licht, moet 't voor den Christen als regel blijven gelden, dat de helderheid van het gewone licht hem boeie en aantrekke, en dat hij daarentegen alle onnatuurlijk flikkeren en glanzen van het kunstlicht eer mijdt.

En zoo nu als 't met 't ontsteken van 't licht staat, zoo en niet anders bevinden we het in de wereld van het geestelijk en zedelijk leven.

De zeloot zoekt zijn kracht in het luide en opzienbarende, het kind van God daarentegen' in het stille leven voor Gods aangezicht, door het licht, dat van Gods aangezicht uitstraalt, innerlijk verrijkt.

Drieëerlei wordt dit leven.

Er is in 't leven van den Christen niet weinig, waarom hij de verborgenheid opzoekt. Eensdeels voor het te intieme en schaamte-verwekkende en dan voor 't eenzame, zielsinnige gebed.

Dan in de tweede plaats kiest hij den wandel als kind in 't licht, waar hij al wat in het verborgen op zedelijken zelfmoord uitloopt, mijdt, en a Izoo wandelt, dat 't oog van God en mensch op hem rusten moge.

En dan in de derde plaats kent ook het geloof het hooger glanzend licht, gelijk het op den Sinaï en op den Thabor gekend is, en zooals 't een enkel maal nu nog zijn mag voor wie zijn oogen straks sluiten gaat, maar toch vóór zijn sterven nog even in mag leven in hemelsche glorie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Wandelt als kinderen des lichts”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's