GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aan het vaste fundament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan het vaste fundament

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 31 Januari 1919.

Aan het vaste fundament, dat voor de Kerk gelegd is in het Woord van God; aan den kostelijken schat, die door onze Vaderen uit dat Woord is opgedolven en in onze Belijdenis is neergelegd ; aan het Gereformeerd of Calvinistisch karakter, dat onze Kerken dragen, wenschen we zoo beslist mogelijk vast te houden. Elke poging om het gezag van Gods Woord, om de vaste lijnen in onze Belijdenis getrokken, om het Calvinistische karakter van onze Kerken te verzwakken ten einde meer in de gunst van den »tijdgeest" te komen, zullen we daarom met alle kracht wederstaan. Het verwijt van conservatisme deert ons daarbij in het minst niet. Het «bewaren van het pand ons toebetrouwd" is immers de roeping, door den Apostel zelf ons opgelegd.

Maar dezelfde Apostel vermaant ons ook, en dat mag evenmin worden vergeten, om tot de volmaaktheid voort te varen. Niet stil te staan, maar van kracht tot kracht voort te gaan, is het b^éld van den pelgrim naar Sion. Valsche behoudzucht, het zich krampachtig vastklemmen aan eiken overgeleverden vorm, het geen oog hebben voor de ontzaglijke vraagstukken, waarvoor God in onzen tijd ons plaatst en waarop ook het kerkelijk leven éen antwoord moet geven, zou een verzaken wezen van de heilige roeping ons opgelegd. In dat opzicht vindt de roepstem om naar nieuwe banen te zoeken, volkomen weerklank ook bij ons. Het Calvinisme is nooit conservatief in slechten zin geweest. Het heeft overal, waar het optrad, een nieuw tijdperk ingeluid, nieuwe vormen voor het leven der volkeren geschapen, en getoond de eischen van den nieuwen tijd te verstaan. Ook ons kerkelijk huis eischt daarom zeer zeker uitbreiding en uitbouwing om aan de behoeften van onzen tijd te voldoen. Hoeveel bewondering we ook mogen hebben voor de artistieke inrichting van onze oud-Hollandsche huizen, we wenschen dankbaar gebruik te maken van hetgeen de nieuwe tijd aan gemak en confort medebrengt; we gebruiken het electrische licht, we hebben moderne haarden, we wonen in ruimer en luchtiger gebouwde huizen, we laten lucht en zonnelicht beter doordringen; we zijii in dit opzicht kinderen van onzen tijd, die dankbaar aanvaarden het goede, wat ook deze tijd ons schenkt.

En zoo'hebben we ook op ons kerkelijk erf wel acht te geven op hetgeen deze nieuwe tijd van ons eischt. Een versteende orthodoxie is ten doode opgeschreven. Wat leeft, groeit en wast; alleen wat dood is blijft als petrefact zichzelf gelijk. Er moet ook in de Kerk van Christus een groeien en opwassen wezen, anders verschrompelt ze en verliest haar invloed op het volksleven om zich heen.

Natuurlijk kunnen we er niet aan denken deze nieuwe taak, die de Kerk wacht, in heel haar omvang te teekenen. Maar wel moge op enkele hoofdpunten gewezen worden.

En dan dsené in de eerste plaats wel, de vraag onder de te oogen worden gezien, of de Kerk met haar belijdenis, die' zé nu drie eeuwen bezat, wel volstaan kan. De ontwikkelingsgang der Kerk zelf toont, hoe ze haar belijdenis nooit heeft beschouwd als een voltooid ^iets, maar telkens, naarmate nieuwe vraagstukken aan de orde kwamen, het licht uit Gods Woord heeft opgevangeh, om daarmede opkomende dwalingen te wederstaan. Ze is begonnen met de Apostolische Geloofsbelijdenis; ze heeft die in de 4e eeuw uitgebreid op het Concilie van Nicea om tegenover Arius de Godheid van Christus vast te stellen; ze heeft op elk volgend oecumeensch concilie die belijdenis nog scherper en nauwkeuriger gedefinieerd, en het is altoos de strijd geweest met een nieuw opkomende ketterij, die haar dwong om de waarheid Gods nog zuiverder te vertolken en haar dogma nog scherper te belijnen. Zoo is het evenzeer geschied, toen de Kerk tegenover het Pelagianisme te handhaveri had de Schriftuurlijke leer omtrent de zonde en de genade. Zoo is het geschied in de periode der Reformatie, toen de Kerk niet alleen tegenover de dwalingen der Roomsche Kerk, niaar evenzeer tegenover de afwijkingen van Mennonieten en Socinianen zich te verdedigen had. En zoo is bet laatst geschied op onze beroemde Synode Nationaal van Dordrecht, toen de leer van Gods rijke genade zoo heerlijk gehandhaafd is tegenover de Arminianen. Telkens heeft de Kerk haar roeping verstaan om tegen alle nieuw opkomende - richting haar credo weer uit te spreken daardoor meer vastigheid aan haar eigen ker'jelijk leven te verleenen en haar leden voor het gevaar, dat in die dwalingen school, te bewaren. Ze heeft daarbij nooit prijsgegeven, wat door de leiding des Heiligen Geestes haar reeds geschonken was. Haar eigen geloofsbelijdenis spreekt uitdrukkelijk uit, dat zij de drie geloofssommen der algemeene Christelijke Kerk van harte aanvaardt en belijdt. Het was geen revisie van de bestaande belijdenis om deze te veranderen, te plooien of te schikken naar den geest van den tijd. Maar het was steeds een voortbouwen op hetgelegde fundament, om nog klaarderen duidelijker de waarheid Gods te handhaven. Alleen, daarna zonk deze belijdeniskracht der Kerk in. De Luthersche Kerk gaf haar laatste Geloofssymbool in de Formula Co.ncordiae, de Engelsche Kerk in de Westminstersche Geloofsbelijdenis, die niet anders was dan een resumtie en saamvatting van wat in de Gereformeerde Kerken reeds beleden was. Maar welke nieuwe vraagstukken sinds dien zich voordeden ; al maakten van alle kanten nieuwe richtingen zich op om de Kerk, nu in haar diepste wezen, aan te tasten en te schokken ; al ging het niet meer om vragen als deze, of de predestinatie rustte op een vooruitgezieri geloof of op het welbehagen Gods, maar of de Schrift het Woord Gods was, of de wereld door God was geschapen, dan wel van zelf door evolutie aldus geworden was; of de mensch wel zondig was en een Verlosser behoefde; of Christus wel iets meer was dan een gewoon mensch; of er wel een God bestond; de Kerk bewaarde het stilzwijgen en sprak niet. Voor een deel nu mag dit daaruit te verklaren zijn, dat deze vraagstukken ongetwijfeld in de Belijdenis, althans van onze Gereformeerde Kerken, wel een antwoord vinden ; maar men mag daarbij toch niet vergeten, dat deze nieuwe richtingen de vraagstukken op een geheel andere wijze aan de orde stelden, dan dit vroeger ooit het geval is geweest en onze Belijdenis daarop niet kon ingaan. Neem, om slechts een voorbeeld te noemen, het zoo diep ingrijpende vraagstuk van het gezag der Heilige Schrift. In de dagen van onze Vaderen werd dit gezag door niemand betwist. Er was strijd met de Roomsche Kerk over den omvang der Schrift, over haar volkomenheid als kenbron des geloofs, over haar absoluut gezag als eenigen geloofsregel, over de vraag of dit gezag rustte op het getuigenis der Kerk of het getuigenis des Heiligen Geestes in onze haiten, maar dat de Bijbel Gods Woord was nam ieder aan. Vandaar dat in onzen Catechismus heel dit vraagstuk niet eens genoemd wordt, en dat alleen in onze Confessie er over gehandeld wordt. Nu mag onze Confessie een uitnemende schat wezen, waarop onze Kerk trotsch mag zijp, maar het leerboek, dat de opkomende jeugd gebruikt, is niet de Confessie, die althans dit vraagstuk nog behandelt, maar de Catechismus. En wanneer in dit leerboek nu Zondag op Zondag gewijd is aan eene al te breede uiteenzetting van de Sacramenten, maar over het Woord Gods niets wordt geleerd, voelt men dan niet, dat hier een gebrek is, dat zeer ernstig de toekomst onzer Kerk bedreigt. Is het daarom niet volkomen terecht, wanneer geklaagd wordt, dat onze Belijdenisschriften zich uitspreekt over allerlei dwalingen, zooals van de Doopsgezinden die de waarachtigheid van Christus' geboorte uit Maria loochenden, maar niet zich uitspreekt over de dwalingen van onzen tijd, die zooveel dieper in het Christelijk leven ingrijpen en waartegen geen tegenstand meer geboden wordt. Het feit, dat allerlei secten als paddestoelen uit den grond verrijzen, dat ze als parasieten leven op onze Kerken en dat ze telkens proselieten maken, wijst er reeds op, hoe de Kerk, door tegenover deze secten zich niet uit te spreken, haar leden weerloos laat staan. Er mag in allerlei vlugschriften tegen deze secten gewaarschuwd worden, maar zulk een vlugschrift, hoe uitnemend ook, heeft toch nooit dezelfde waarde en beteekenis, als wanneer de Kerk zelve in haar Belijdenis uitspraak doet. En wat is het kwaad, dat deze secten stichten, nog vergeleken bij de geestelijke schade, die wordt aangericht door de moderne denkbeelden en richtingen, welke niet in een sectarischen vorm zich voordoen, maar die in de Kerk zelf de zwakken verleiden en bekoren en ze van het Woord Gods afvallig maken.

Natuurlijk ontkennen we niet de groote moeilijkheid, die zich bij de vraag voordoet, hoe de Kerk in onze dagen tot zulk een uitbreiding van haar Belijdenis komen zal. Moet de belijdenis zelve herzien of moet daarnaast een nieuwe Belijdenis gesteld worden ? Zal men onzen Catechismus veranderen kunnen, zonder aan^ de eenheid van dit kostelijk leerboek schade te doen? Past onze nieuwe taal en nieuwe wijze van uitdrukking wel in dit geschrift van zoo ouden datum? Bovenal, kunnen onze Kerken, 'die zoo klein zijn in getal, wel zulk een revisie ondernemen, zoolang niet alle Gereformeerden in ons vaderland daaraan medewerken ? En diende eigenlijk niet een wereldconcilie van alle Gereformeerde Kerken saam te komen, om zoo reusachtige taak op zich te nemen? Maar al zijn dit moeilijkheden, waarop schijnbaar geen goed antwoord is te vinden, de Kerk mag den ernst .van dit vraagstuk daarom toch geen oogenblik zich ontveinzen. Er'moet naar een oplossing gezocht worden. En het zou reeds veel waard ^ij", wanneer uit onze Kerken zelf naar de eerstkomende Synode een roepstem uitging om dit vraagstuk in overweging te nemen en daarover ook met de andere Gereformeerde Kerken buiten ons land in correspondentie te treden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Aan het vaste fundament

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's