GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het tweede bezwaar,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tweede bezwaar,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 11 Mei 1919.

Het tweede bezwaar, dat men heeft tegen de revisie van de Belijdenisschriften óm deze uit te breiden en aan te vullen met het oog op de hedendaagsche ketterijen, is niet formeel, maar materieel. Een dergelijke uitbreiding en aanvulling van de Confessie der Kerk, zoo zegt men, kan zeer zeker geoorloofd en plichtmatig wezen, maar de historie der Kerk leert, dat dit dan alleen geschiedt, wanneer in den boezem der Kerk zelf geschil over een leerstuk ontstaan is en nu door den strijd over dit dogmatisch geschil de Kerk genoodzaakt is geworden om hare Belijdenis nader uit te werken. Zoo is aan het opkomen van de ketterij van Arius in de Kerk te danken, dat het Concilie van Nicea het Apostolisch geloofssymbool heeft uitgebreid om de Godheid van Christus vast te stellen, evenals de bestrijding van de Godheid van den Heilige Geest door de zoogenaamde Pneumatomachen, aan het volgende algemeene Concilie te Constantinopel aanleiding heeft gegeven om in het geloofssymbool de Godheid van den Heiligen Geest te belijden. Zoo heeft de strijd over de beide naturen van Christus en hun onderlinge verhouding geleid tot de dogmatische, beslissingen van het Concilie van Chalcedon. Evenzoo was het de strijd tusschen Augustinus en Pelagius gevoerd over de erfzonde en de genade, die de Afrikaansche Concilies bewoog over dit punt een uitspraak te doen. Niet één Concilie heeft de Geloofsbelijdenis herzien en uitgebreid met het doel om alle mogelijke ketterijen buiten de Kerk te veroordeelen, wat ook een onbegonnen werk zou wezen, maar het was telkens een worsteling in de Kerk zelf, die tot nadere fixeering van het dogma der Kerk leidde. En zoo is het ook^ in onze Gereformeerde Kerken geschied, want toen de Synode van Dordt in 1618/19 saamkwam om een nadere verklaring te geven van die Artikelen onzer Belijdenis, die over de predestinatie handelden, geschiedde dit nadat eerst in den boezem der Kerk zelf over dit punt strijd was ontstaan. Bestond thans ook in onze Kerken weer een dergelijke dogmatische strijd over verschillende stukken der waarheid, dan zou de Generale Synode zeker geroepen wezen om door uitbreiding van onze Geloofsbelijdenis aan deze geschillen een einde te maken; maar hiervan is gelukkig geen sprake. De ketterijen en afwijkende richtingen, waarop men het oog heeft, wanneer men voor een uitbreiding van de Confessie pleit, schuilen niet in onze Kerken, maar staan daarbuiten. Er kan daarom geen noodzaak voor onze Kerken wezen om met het oog daarop onze Confessie te herzien. Bovendien, al zijn deze ketterijen en afwijkende richtingen wat den vorm betreft nieuw, in haar wezen zijn ze zoo oud als de Christelijke Kerk zelve; en al worden zij in onze Belijdenisschriften niet uitdrukkelijk genoemd en veroordeeld, de positieve uiteenzetting van de waarheid, die onze Confessie geeft, is volkomen voldoende om deze ketterijen of ongeloofstheorieën te wederstaan. Leert onze Confessie niet duidelijk genoeg de Goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift en behoeft nog uitdrukkelijk te worden veroordeeld wat de moderne critiek aangaande de Schrift beweert? Belijden onze Confessie en Catechismus niet de Schepping aller dingen uit niets door de Almacht Gods en is een afzonderlijke bestrijding van de Evolutie-hypothese dus wel noodig?

Ook dit argument nu, dat tegen de revisie der Belijdenisschriften wordt ingebracht, is niet afdoende. Vooreerst is het iet juist, dat de Kerk in haar Belijdenis ich alleen heeft uitgesproken over gechillen, die in haar eigen boezem zijn onttaan; ze heeft wel degelijk ook haar oordeel itgesproken-over dwaalleeringen, die buiten aar waren opgekomen, wanneer deze waalleeringen gevaar opleverden voor haar igen leven. Al kan de Kerk geen oordeel itspreken over personen die buiten hïar emeenschap staan, ze kan wel geroepen orden om de leerstellingen van deze ersonen in haar belijdenis te weerspeken op grond van Gods Woord. Zoo hebben de Protestantsche Kerken wel degelijk de leerstellingen der Roomsche Kerk bestreden en veroordeeld in hun Belijdenisschriften ; zoo vindt men in onze eigen Confessie meer dan eenmaal een uitvoerige bestrijding en weerlegging van de dwaalleeringen der Anabaptisten; en zoo zijn er ook in de symbolen der Protestantsche Kerken genoeg uitdrukkingen, die tegen het Socianisme gericht zijn, hoewel èn de Roomsche Kerk èn de Anabaptisten èn de Socinianen buiten onze Kerken stonden en het volstrekt niet een geschil was in eigen boezem, dat tot de verwerping van hun dwaalleer noopte. De Kerk heeft de Waarheid Gods te belijden niet alleen voor ihaar eigen kring, maar ook tegenover de wereld om haar heen. Ze staat niet geïsoleerd; ze mag zich niet in haar eigen tente terugtrekken; zij heeft de wacht te betrekken en te getuigen, wanneer nieuwe ketterijen en dolingen geesten verleiden. En opkomen en de dit is te meer ping, omdat de haar plicht en roeleden der Kerk anders ongewapend tegenover de verleiding staan, die van zulke nieuw opkomende ketterijen uitgaat. Wat baat het of onze Confessie en onze Catechismus al zeer uitvoerig vraagstukken behandelen als den wederdoop, de opvatting van het Avondmaal van de Luthersche en Roomsche Kerk, de al of niet geoorloofdheid om den eed af te leggen, wanneer het opgroeiend geslacht toch minstens evenzeer moet gewapend worden tegen de nieuwere ketterijen en dwaalleeringen, die thans de geesten bekoren? De Roomsche Kerk heeft dan ook veel beter dan de Protestantsche Kerken hare roeping begrepen. Terwijl niet één Protestantsche Kerk haar belijdenis heeft uitgebreid om te getuigen tegen deze nieuwe ketterijen, is het de Paus van Rome geweest, die in tal van Encyclieken deze nieuwe gevaarlijke ketterijen heeft aangetast en daarover zijn oordeel heeft uitgesproken. Ligt daarin geen diep beschamend voorbeeld voor de Protestantsche Kerken?

En evenzoo gaat het niet aan, te zeggen, dat onze Confessie, door positief de groote waarheden der Schrift te belijden, reeds tegenweer genoeg biedt tegenover deze nieuwere geestesrichtingen. Reeds vroeger is er door ons op gewezen, dat onze Catechismus, die dan toch het leerboek is voor de jeugd en die de stof levert voor de telken jaren terugkeerende Catechismusprediking, het leerstuk van de Heilige Schrift, dat thans wel een der voornaamste strijdpunten is, geheel onbesproken laat. Toen onze Catechismus opgesteld werd, was er niemand die aan het gezag der' Schrift twijfelde. Het was daarom niet noodig dit punt bij het catechetisch onderwijs en in de Catechismusprediking op den voorgrond te schuiven. Maar gaat het aan, thans wel uitvoerig een bestrijding te leveren van de Paapsche Mis, wel den beeldendienst der Roomsche Kerk te bestrijden, wel te handelen over de ubiquiteit van Christus lichaam, maar een zoo cardinaal en alles beheerschend punt als de autoriteit der Schrift in den Catechismus der Kerk onvermeld te laten ? Is de Kerk zelf aldus geen oorzaak, wanneer allerlei dwaalbegrippen over de Schrift in de gemeente binnensluipen ? En ook al is het waar, dat ten opzichte van andere vraagstukken zeker in onze Confessie en Catechismus wel enkele uitspraken te vinden zijn, waarmede de nieuweredwalingen bestreden kunnen worden, — heeft de Kerk dan geen roeping om juist met het oog opden nieuwen vorm, waarin deze dwalingen zich voordoen, haar waarschuwende stem te laten hooren ? Er wordt geklaagd over verslapping van het dogmatische bewustzijn, over allerlei verkeerde invloeden, die vooral bij het opkomend geslacht zich gelden doen. Ligt niet een der oorzaken van dit kwaad daarin, dat de Kerk stil blijft staan bij een Belijdenis, die wel zich uitspreekt over de dogmatische vraagstukken, welke drie eeuwen geleden aan de orde waren, maar geen beslissend antwoord geeft op de groote vragen, die het leven van dezen tijd aan de orde stelt ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Het tweede bezwaar,

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's