GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIX.

En hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, hij die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat hij in alles de eerste zoude zijn. Col. 1:18.

Vat men nu de velerlei en zeer onderscheiden gegevens, die zich met het oog op^ wat - ||kerkelijk komende is, aan ons opdringen, saam, dan schijnt de keuze tusschen hetgeen het einde zou kunnen verhaasten of ook vertragen, niet moeilijk. Schier alles dringt naar het einde, ea moedgevende verschijnselen, die een nog verder gaande en gelukkiger ontwikkeling van het machtige drama konden doen vermoeden, dienen zich bijna niet aan. Voor overdrijving hebben we ons uiteraard te wachten. Altoos toch blijft de mogelijkheid bestaan, dat er geheel onverhoeds en plotseling onwederstandelijke gebeurtenissen intreden, die elke berekening tot een foutieve gissing zouden verlagen. Met wiskunstige zekerheid is de ophanden zijnde toekomst nimmer te profeteeren. Dit echter behoeft ons niet vreesachtig te maken, om onze verwachting omtrent hetgeen niet alleen komende, maar zelfs aanstaande is, met zekere vastheid van overtuiging in 't licht te stellen. Hier toch gaat de Schrift, en in die Schrift zoowel de Christus zelf als zijn geroepen tolken, ons voor. Waarschuwing na waarschuwing ging van Jden Christus zelven uit, om niet vliegensvlug over wat te komen stond heen te glijden. Duidelijk toch spreekt de Heere het uit, dat 't alles zijn tijd en duur moest hebben, en dat 't wegcijferen van de komende gebeurtenissen een schenden van Gods Raad zou zijn. Doch al stuit dit gedurig bijhet lezen van Jezus laatste getuigenissen de overhaasting, waarmede niet weinigen onzer naar het einde zouden overspringen, geen oogenblik toch moogt ge uit het oog verliezen, hoe de Heere gedurig, ook na de breedste vertolking van zijn verwachtin|; en, nooit nalaat plotseling naar het eind-drama als over te springen, en dan dit eind-drama steeds opnieuw als een ons reeds naderende gebeurtenis voorstelt. Van een [rekken der toekomende dingen is geen sprake, en nimmer moedigt de Christus ons aan, om voor 't verschiet, dat 't eind moet brengen, zijn Kerk zich in doellooze gissing te doen verliezen

Ook waar de Christus het verste verschiet ontsluit, daalt ten slotte zijn vooruitziende blik toch altoos weer in de verwachting neder van wat bij de Parousie van den Christus ons wachtende is. Hoe ver ook de eeuwen zich spreiden, nimmer spreekt in den toon, waarmede de Christus ons het verschiet ontsluit, een zich verliezen in een ongrijpbare toekomst. Er is nooit sprake van een zucht tot verschuiven of een neiging tot eindeloos uitstellen. Nadrukkelijk spreekt de Christus het uit, dat dag en ure van wat komen zou, alleen den Vader bekend was, maar over alle gebeurtenissen en door alle bijzonderheden heen, grijpt de Christus toch altoos weer naar het finale, dat de eindbeslissing brengen zal. Wat men thans, helaas, bij zoo tal van geloovige Christenen vindt, dat ze steeds met voorliefde gissen naar wat nog tot de vertraging van het einde zou kunnen leiden, en schier nimmer met innig zielsverlangen naar het einde als hunkerende zijn, spreekt zich in wat de Christus getuigt, zoo goed als nimmer uit. Hij bestrijdt de oppervlakkige overhaasting, waarmee enkelen allicht, over het heden heen, naar een steeds hun ontvluchtende toekomst grijpen. De Christus wil dat de neiging in ons profetisch vooruitzien juist omgekeerd van strekking zij. Als er teekenen zijn, die op het einde heenwijzen, moet onze houding nimmer wezen, dat we zeggen zouden : Ja, het einde zou wel kunnen naderen, maar we gaan toch veiligst met het naar verdere toekomst te verschuiven. Er zou toch nog o, zooveel tusschen beiden kunnen treden, dat tot verschuiving en uitstel noodzaakte. Meestal toch mag niet verheeld, dat zij wier neiging de verschuiving van het uitstel zoekt, een geheel andere houding aannemen, dan de Christus en de Apostelen hen als voorteekenen. In de Evangeliën is het telkens, of we een stuw ontvangen, om over vyat ons ophoudt heen naar het einde te grijpen, terwijl bij hen telkens de neiging uitkomt, om in verschuiving van het einde heil te zoeken. Er mag zeer zeker niet op de manier van de Latterday Saints als met een heilige siddering worden overgesprongen naar een ontbinding van het bestaande en een nederdalen van den Christus.

Het verband en de orde die dit verband met zich brengt, mag niet onvoorzichtiglijk en overhaast worden losgemaakt, maar wat wél als regel moet gelden is, dat we met een begeerig hart op het ^ einde turen blijven, en, ons altoos klaar en helder voorstellend, wat de wederkomst des Heeren zijn zal, daarnaar met heel ons hart uitgaan, 't Heil mag niet gezocht in wat 't einde nog uitstellen en verschuiven moet, doch al is 't ook dat de verschuiving elke voorstelling overtreft, 't zielsverlangen moet naar het onverwacht 'intreden van het einde hunkeren blijven. Het staat er zoo duidelijk, dat de Christus zelf de inkorting van het einde zeer stelliglijk heeft geprofeteerd. Van. wat nu in deze profetie school, mag de neiging die ons bezielt niet afwijken. Niet op een eindeloos verschuiven en altoos weer uitstellen, maar op een naderen van wat de twee op den akker scheiden zal, moet de zielsbegeerte in ons afgaan. Er wachten ons ontzettendheden. Van de ééne zijde zal 't heil ons zaligen, al ware het door het martelaarsschap, maar anderszijds bl'jft het getuigenis van den Christus onveranderlijk standhouden, dat in de toekomst die ons beidt, voor verreweg de meerderheid > weening en knersing der tanden < komende is. Aan valsche verwachtingen kan en mag zich niet overgeven, wie zijn verwachtingen op den Middelaar bouwt. Tegen tweeërlei zullen we alzoo op onze hoede zijn. We zullen eenerzij ds de beschikking over wat te komen staat, aan den Heiland niet uit handen nemen, maar ook anderzijds nimmer in het rekken van de eeuwen of in het verschuiven van den oordeelsdag heil zoeken. Steeds en onverpoosd zullen we de innige begeerte in de ziel doen opwaken, om den dag der Voleinding te zien intreden, en zulks onder geen andere beperking, dan die rechtstreeks voortvloeit uit de beschikking van God Almachtig over den gang van het leven op aarde en over de zoo vaak tegenovergestelde worstelingen, die daarbij intreden. Is nu wat ons omringt en op ons aandringt de aanduiding en profetie van een proces van langen duur dat inzet, dan hebben we onze verwachtingen daarnaar te regelen en onze handelingen daarnaar in te richten. Is het daarentegen, dat, gelijk nu, de geregelde lijn der ontwikkeling zichtbaar wordt afgebroken en een keer in den historischen gang komt, die op 't einde wijst en het einde als inroept, dan komen we hierdoor onder tweeërlei roeping. Naar de ééne zijde toch hebben we ons dan op de Voleinding voor te bereiden, en onze gelegenheden in verband hiermede te regelen, doch ook anderzijds om met heilige vreugde de eindontplooiing der gebeurtenissen tegen te gaan. Onze geestelijke gesteldheid zal dan deze zijn, dat we vastelijk het einde naderen zien en dat einde met heerlijke bezieling te ge? moet gaan, doch ook anderzijds dat we zelfs in de laatste periode, die de Voleinding inluidt, den historischen gang niet uit de hand des Heeren nemen, maar nauwkeurig toezien op de teekenen die zijn gang bepalen, en geheel onze eigen positie en die der onzen hiernaar buigen en voegen. Alle zucht naar uitstel en verschuiving van het einde zou in ons hart gemis aan het zielsverlangen naar de Voleinding verraden. Voorzoover het in 's Heeren bestel ligt, moet ook door ons alle uitstel van verschuiving aanvaard worden, doch die aanvaarding mag nimmer voortkomen uit onze zin en lust in het uitstel en de verschuiving. Het verlangen naar de spoedige intreding van de eind-catastrophe moet steeds geheel ons zielsleven beheerschen, en al wat het einde zou uitstellen of verschuiven, moest ons veeleer bedroeven, dan dat we het zouden toejuichen. Een iegelijk onzer heeft daarom ook thans zich zelf te onderzoeken. Naar het einde moet aller zielsverlangen uitgaan. Dat hiervoor zich geen afleidende zijweg meer opent, staat voor ons vast, en is ons geen oorzaak van droefheid, maar van vreugde. Het > Kom, Heere Jezus, ja, kom haastiglijkl" moet de grondtoon blijven van wat innerlijk onze ziel in actie brengt. Vooral de zoo stellige verklaring van den Heiland, dat het verloop verkort zal worden, rechtvaardigt onze begeerte, die hiernaar uitgaat. Ónder het hooge bestel Gods kan verlenging van den inleidenden gang der dingen intreden, en openbaart zich zulk een proces, dan mogen we ons hiertegen niet alleen niet' verzetten, maar hebben wfe er in te berusten. Voorzoover echter de keuze tusschen twee mogelijkheden staat, de ééne die door verschuiving rekt en uitstelt, en de andere die door afbreking van het proces het einde, en hiermee de Voleinding, verhaast, moet het geloof steeds op *t laatste doelen. Wat op de laatste bladzijde der Schrift in 't »Kom Heere Jezus, ja kom haastelijk! < wordt uitgeroepen, moet steeds den grondtoon van ons zielsbesef wedergeven.

Nu kan er op dit oogenblik geen verschil van gevoelen heerschen over de vraag, aan wiens zijde de actie is, aan den kant der Christenheid, dan wel aan de zijde der ons vijandige wereldbeweging. Zelfs is verschil van gevoelen buitengesloten, zoo men de vraag beperkt, en uitsluitend op de Protéstantsche Kerkbeweging het oog richt, in onderscheid van en in tegenstelling met die van het Vaticaan en van de Grieksch-Russische actie. Waar men vroeger vaak in de stille verwachting verkeerde, dat de antithese tusschen de drie groote golvingen in het Christelijk leven, die der Protéstantsche, die der Roomsche en die der Grieksch-Russische actie, ons in heiligen ernst het gewichtig probleem bleef stellen, hoe en op wat wijs deze drie vormen van Christelijke religie tot elkander zouden zijn te brengen, is thans de vraag hiernaar ter nauwernood meer naar voren te schuiven. Het irenisch tot elkaar brengen van de drie groote Christelijke fractiën is nog wel kortgeleden als een alleszins oplosbaar vraagstuk naar voren geschoven, en onder de leiding van Dr, Cramer uit 's Gravenhage, is in onze Residentie de groep Irenisten uit Amerika en Europa, immers nog altoos met goede hope op succes saamgekomen, maar ook ditmaal bracht de uitkomst niet dan bittere teleurstelling. Zelfs onze Koningin had men tot op zekere hoogte in de worsteling om dit hoog ernstig probleem pogen te lokken, en Hare Majesteit heeft de heeren uit Engeland en Amerika sser gracieuselijk zelfs ten paleize ontvangen, doch ook thans weer liep geheel dit pogen op niets dan bittere teleurstelling uit. De afwijkende tegenstellingen tusschen de onderscheidene Christelijke Kerken in Europa, Amerika en Afrika zijn wel tot meerdere saamwerking te brengen, doch dan moet juist omge keerd op afscheiding en uitbreiding van het wereldsche element uit de Christelijke actie worden aangedrongen. Niet uit het altoos weer saamvoegen van de Christelijke met de wereldsche elementen kan het heil komen, maar veeleer vlak omgekeerd eeniglijk uit het afscheiden van de onchristelijke elementen uit onze Kerken, De staat van zaken op religieus gebied, gelijk die zich thans nog steeds in de onderscheiden werelddeelen, doch vooral in Europa aandient, poogt formeel nog altoos de geheele volken van het Zuiden tot het Noorden en van het Oosten tot het Westen als Christelijke natiën te verstaan, en geheel hun bevolking als van Christelijke belijdenis te eerbiedigen. Alleen in Amerika, voor wat de Vereenigde Staten betreft, is men ten slotte dan toch tot afsnijding van deze verwarring geraakt. Nog niet geheel, maar dan toch op zeer belangrijke wijze. In Europa daarentegen en in 't overige Amerika en Canada is 't alles nog geheel anders, In al deze streken zit de oude historische toestand nog steeds vastgeroest, en dient volk na volk zich nog steeds als geheel van Christelijken huize door de Staatkundige volkstelling aan. Dit nu toont op voldingende wijze, dat de dusgenaamde Christenvolken, die zich nog altoos langs dezen doolweg blijven voortbewegen, in een valsche positie verkeeren, zonder dat er ook maar aan gedacht wordt, op wat wijze men hoe eer hoe beter aan dezen geheel vervalschten toestand een einde zal maken,

In ons land is er ten deze op kleine schaal een niet ongezegende actie in de Afgescheidenen en Doleerenden opgedoken, maar ook ten onzent volhardt nog de overgroote massa der bevolking in de aloude routine. Of het gelukken zal hieraan thans een einde te maken, heeft men af te wachten. En wat aangaat de opzijzetting van het Kerkelijk leven in Frankrijk, daar was het niet de religie-keur, maar de nawerking van het ongeloof van 1789 die den grooten ommekeer doorzette en tot stand bracht, zij 't al dat men thans zelfs in Frankrijk min of meer opzijn eenzijdig dringen terugkwam, en zelfs met het Vaticaan weer officieele betrekkingen aanknoopte. Doch welke kleine schakeeringen zich ten deze ook mogen voordoen, het droeve feit blijft, dat in Europa de aloude historische vermenging van geloovige en ongeloovige elementen nog steeds aanhoudt. Van alle zijden hoort men en erkent men zelf ten opzichte van anderen, dat de onjuiste theorie van een geheel Christelijk volk aan de feiten niet meer beantwoordt. Zonder overdrijving mag reeds de vreeze uitgesproken, dat bij nauwkeurige schifting in niet één land de meer­ derheid der bevolking nog blijken zou van Christelijken huize te zijn. Stelt men een ernstig onderzoek in en tast men bij dat onderzoek tot op den wortel der zaak veerkrachtig door, dan blijkt al spoedig op de meest overtuigende wijze, dat in alle Europeesche landen, zonder onderscheid, slechts een betrekkelijk klein deel van de bevolking zich nog aan het gezag der Heilige Schrift gewonnen geeft, en voor de autoriteit van Gods Woord zwicht. Alleen zoo men ook de modernen en afvalligen nog altoos onder de Christenen mee bleef tellen, kon er sprake van zijn, dat de Christenheid in grooten getale optrade. Gaat men daarentegen op het gezag van Gods Woord terug en onderwerpt men zich in stil-gelooven aan wat de Schrift ons voorhoudt, dan is b.v, ook in ons land de kring van hen, die zich aan onze belijdenis vastklemmen, ter nauwernood nog één tiende deel van de bevolking, en staat hier in elk volk negen tienden als van andere, zeer afwijkende overtuiging tegenover. Hieruit vloeit vanzelf voort, dat de Regeeringen in alle deze landen met dezen feitelijken toestand te rekenen hebben, en aan de ongeloovige elementen gelijke burgerrechten hebben toe te kennen als aan de geloovigen, en zulks soms zelfs in zulk een verhouding, dat de oprecht geloovige elementen met een zwakkere positie op staatkundig terrein zich vergenoegen moeten. Resultaat van de beschouwing van den actueelen toestand kan dan ook geen ander zijn, dan dat de onderscheidene Christelijke groepen in haar aloude verdeeldheid blijven voorttobben; dat ze, in stee van haar verdeeldheid in hoogere eenheid op te lossen, haar zelfverzwakking eer steeds nog verder doen doorgaan. En waar dit reeds bedenkelijk en gevaarlijk genoeg is, wordt deze booze kant van onzen huldigen toestand nog op zeer bedenkelijke wijze verergerd door het zoo zeldzaam krachtig opkomen van der Socialisten en Communisten ongeloof, die niet rusten kunnen en niet rusten willen, eer het hun saam gelukt is, om de beschikking over het geld voor het onderwijs en de armbedeeling aan de Kerk en aan hen die van de Kerk zijn, te ontnemen, en geheel eenzijdig in de machtsbeschikking van het ongeloovige element over te leiden.

Gelijk op elk gebied, zoo wordt ook hier de toekomstige ontwikkeling van den strijd tusschen deze twee met elkaar strijdige elementen, bepaald door de actiefste van de twee partijen. Staan gelijk van oudsher ook hier het geloovig en het ongeloovig element in strijd tegenover elkander, dan wordt de richting der komende ontwikkeling van zelf bepaald door de sterkste van de twee. Beschikt de Kerk in het normale leven over hoogere macht en zeggenschap dan het ongeloovig Humanisme, dan schikt het Humanisme zich naar den Kerkelijken eisch, en leent er zich desnoods zelfs toe, om in geloovigen vorm op te treden, gelijk men dit zag bij Erasmus en zijn aanhang. Staan de beide invloeden van Kerk en geloofsverval op gelijke hoogte, dan wordt er van zelf tusschen beiden een strijd zonder eind gevoerd, en blijft nu eens aan de Kerk en dan weer aan het ongeloof de overwinning, Doch komt 't tenslotte zóó te staan, dat de Kerk haar natuurlijke veerkracht inboet, een onevenredige positie inneemt, en in 't gegeven oogenblik, als de worsteling uitbreekt, ten eenenmale verzuimt om zich naar den nieuwgeboren toestand te voegen, dan kan het niet anders, of de Kerk, die dan niet meer op de hoogte van haar tijd is, verliest haar zeggenschap, boet haar invloed in, ^en moet 't ten slotte lijdelijk aanzien, dat de haar vijandige machten van het Socialisme en Communisme rusteloos haar krachten inspannen, om de Kerk terug te dringen, uit haar eens veroverde macht te zetten, en ten slotte zelfs aan de propaganda van het ongeloof dienstbaar te maken. Mist nu de Kerk den moed en de bezieling om tegen deze actie van het ongeloof rechtstreeks op te treden, dan wordt ze eerst misbruikt, en dan met smaad en schande overladen in den hoek geduwd. Ze wordt dan misbruikt, gelijk nu nog zelfs in Zweden, om het ongeloof op steeds breeder schaal te dulden en ten slotte zelfs te ijken. Van aanval op zulk een ontaarde Kerk ziet het ongeloof dan af, naardien zulk een Kerk feitelijk ten slotte niets anders doet, dan aan het ongeloof de hand reiken en het onder valschen titel propageeren. Doch duurzaam karakter kan zoo onnatuurlijke toestand niet dragen, en het geheel eigenaardige van onze huidige periode is juist, dat het ongeloof het kerkelijk gewaad niet meer van noode heeft, om zijn gif rusteloos te laten doorwerken. De periode waarin 't zóó toe moest gaan, is voorbij. De ongeloofstheorie won dermate veld, dat men er voor past, om zich nog langer in onwaren vorm aan te dienen. Het ongeloof, d. i. de Satanische actie die alle geloof poogt te ondermijnen, begint zich veel te sterk te gevoelen voor het langer innemen van zoo halfslachtige positie. Evenals men dit in ons eigen land bespeurt, begint het zich ook elders te vertoonen. Het ongeloof, gedreven door zijn Satanische aandrift, schudt allen halfkerkelijken vorm ten slotte geheel af, en stelt er zijn eere in, om zonder sparen of verbloemen, liefst zelfs op ruwe wijze, het geloof, en dus ook de geloovige Kerk, tot zijn openbaren vijand te verklaren, en het geloof zoo duchtig te bestrijden, dat het ten slotte uit geheele kringen blijkt uitgeroeid te zijn.

Stond nu het geloovige element in Christus Kerk hier cordaat en kloek tegenover, en nam het evenals in de dagen der Reformatie een geheel nieuwen vorm aan, die op de geheel nieuwe positie berekend was, zoo zou 't kloeke beginselstrijd over en weer blijven. De Kerk zou taai en onverbiddelijk voor haar heiligen schat blijven opkomen, en dit dan doen in een vorm, die geheel paste bij den nieuw geschapen toestand, en beide geloof en ongeloof zouden met volle wapenrusting en met gelijken moed den nieuw opkomenden strijd in geheel nieuwen vorm aanbinden. Juist hiertoe echter is de Kerk in schier niet één land meer te bewegen. In de Vereenigde Staten is de geldschroef weggevallen, en beweegt zich elke Kerk geldelijk geheel vrij, maar wat den geestelijken levenswortel der Kerk betreft, bleef de Kerk ook in de Vereenigde Staten bij het oude, en was ook daar van een krachtige wedergeboorte van verre geen sprake. Eer zelfs kan geklaagd, dat men rok in Amerika de inschikkelijkheid te ver dreef.

Het staat derhalve zóó, dat indien ooit, de Kerken der Reformatie in dit l? ange tijdsgewricht eeniglijk door het aanvaarden van een nieuwe positie te redden en tot hooger luister op te voeren waren geweest. Had men thans de roeping gevoeld en den hoogen moed bezeten, om een tweede Reformatie van geestelijken aard aan te durven, van niet minder beteekenis dan zulks in de 16e eeuw het gelukkig lot van Noord-Europa was, zoo zou er actie tegenover actie zijn komen te staan, en zou de kans op een tweede overwinning, evenals in de 16e eeuw, denkbaar zijn gebleven. Hiervan echter viel geen ernstig spoor meer te ontdekken. Wat Roomsch was bleef Roomsch, wat Grieksch heette bleef Grieksch, en het Protestantsch Kerkelijk wezen bleek alle besef van naderenden ondergang te missen, en in geen enkel opzicht op levens vernieuwing bedacht te zijn. Zonder overdrijving mag derhalve gezegd, dat er aan de zijde van de Socialistische, Communistische en Sovjetachtige groepen, in schier alle land een niets ontziende, krachtige actie, deels reeds opkwam en doorbrak, en anderdeels aan het opkomen is. Het alle geloof bestrijdend publiek weigert nog langer een deels afhankelijke, deels reageerende positie in te nemen. Voorheen beet 't van zich af, als 't werd aangevallen, en hield zich overigens stil. Nu daarentegen wordt het innerlijk van doodelijke vijandschap tegen alle religie, maar bovenal tegen de religie van den Christus verteerd. Wat het ook dulde, het weigert om nog langer het geloof quasi als eêre-belijdenis, zij 't dan ook zonder geldelijke Staats-inkomsten, te ontzien en te dulden. Het ongeloof in zijn Satanischen vorm van optreden is er thans aan toe, om al wat van Christelijke herkomst is, met tak en wortel uit te roeien. En om dat doel te bereiken, werpt het zich op de school en op de verzorging van het Pauperisme en op de kranken. Wat men der Kerk ook overlate, alle geldelijke invloed moet haar ontnomen worden. Van een school naar ieders aard en zin verschillend, mag niet langer sprake zijn, en evenmin mag de neutrale school de heerschappij erlangen. De Staat kan en mag alleen de Staatsschool dulden, en op de Staatsschool mogen geen andere lieden aan het woord komen, dan die alle Christelijke religie uitbannen, en alle heil voor de onkundigen of armen of kranken eeniglijk en alleen aan de bezieling en de wilskracht van de verwerpers van alle religie en met name van alle Christelijk element ontleenen.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's