GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 111

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 111

Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

110 categorieën rechtspersoon en juridischen wil te redden, door ze in een noodwendige relatie tot het Gesammt-Ich der levende, reëele persoonlijkheid te stellen (S. 116). Dit "Ich" is dan niet zelve een "EinzelerJebnis" of een relatie, maar een "Erlebnismittelpunkt", dat achter alle psychologische relaties als "Bedingung ihres Gedachtwerdens" staat (S. 89). Dit ik-begrip draagt een dialectisch karakter. Want zijne analyse voert over de gansche linie in de antinomie, (vgl. Kant's paralogismen der rationeele psychologie I). Het is de dialectische" verzoening" van alle tegenstrijdigheden, die door de psychologische analyse ontstaan (S. 90). Het psychologisch "ik" en het rechtssubject staan niet als Substanz en relatie tot elkander, maar in het rechtssubject moet een "substantielIes Künstlichwerden des im spezifis~hen psychologisch en Sinne funktionalen Ich" worden gezien. Want het juridisch relevante handelen is niet in den totalen bewustzijnsstroom opgenomen, maar heeft een geïsoleerde, kunstmatige en starre beteekenis verkregen. De rechtspersoon is een "VerdingIichung" van het eigenlijk reëele "ik" (S. 113/ 14). Zoo wil Marck ook aan het oorspronkelijk zuiver sociologische begrip van de macht en heerschappij van den staat, toch een juridische beteekenis toekennen, niet als fundamenteel element in de bepaling van het staatsbegrip, maar bij de bepaling van de taak, die de staat heeft als het in en onder de rechtsorde staande allesomvattende verband der rechtsgenooten. Het is n.1. de wezenlijke taak van ieder "verband" zijn eigen verbandsnormen te doen eerbiedigen en als het ware "te leven". Daartoe moet het geheel der rechtsgenooten zich als macht ter handhaving van het recht organiseeren (S. 145). Zoo kan ook het onderscheid tusschen pub I i eken p r i v a a t recht, zij 't al niet in den formeel en, dan toch in de materieele inhoudssfeer van het recht worden gehandhaafd (S. 146). Tegen deze geheele uiteenzetting gelden dezelfde principieele bezwaren, die tegen alle humanistisch denken moeten worden ingebracht, inzooverre het de souvereiniteit in eigen kring niet eerbiedigt. Het voert noodwendig tot antinomieën. Hoe kan zonder gevaar voor antinomieën het substantieel element in de rechtspersoonlijkheid worden gered door een theoretische relatie tot de functioneele . "i kheid" der moderne "Akt-psychologie"? En hoe kan het sociologisc h verband- en machtsbegrip binnen de juridische sfeer worden gered door een relatie tot het doel van den staat? Marck blijft staan op het neo-kantiaansche z.g: "kritisch" standpunt, dat vorm en inhoud van het recht streng scheidt. Zoo kan het verband met de om den rechtskring heen gelegde kringen bij hem ook nimmer in de formeele, maar alleen in de materieele rechtssfeer worden gehandhaafd. Daarmede verwikkelt zich Marck in de bekende antinomieën van het vorm-inhoudprobleem, die we in de geheele neo-kantiaansche rechtsleer moesten constateeren. Wie de Calvinistische wetsidee als uitgangspunt zijner rechtsleer aanvaardt, moet reeds in de rechtsmoda/iteit zelve de complexiteit ontdekken en de analogieën der omgelegerde wetskringen daarin nasporen. 4) Dit is de juiste kern in Gierke's begrip der "Gesammtperson" en der "Gesammtwille", ook al bezondigt zich ook deze groote jurist bij de ontwikkeling zijner theorie herhaaldelijk aan een schending van de souvereiniteit in eigen kring. Anderzijds toont Bekker's bekende personificatie-theorie, waartoe de humanistische rechtsleer moet komen, wanneer zij de substraten van den rechtskring negeert en in haar abstractiezucht, het recht als een geheel geisooleerde sfeer soekt te begrijpen. Zoo worden bij Bekker ook "zaken" m.n. de order- en toonderpapieren tot rechtssubject gepromoveerd, 't geen natuurlijk alleen mogelijk is bij een totale ontzieling van het juridisch persoonsbegrip. (Zie Bekker's studie in het "jahrbuch des gemeinen Deutschen Rechts", 1857, S. 266 fig.: Die Geldpapiere.) 5) Dezen gedachtengang heb ik het eerst concreet trachten door te voeren in mijn artikelen over de Medezeggenschap in "A.R. Staatkunde". Zie ook mijn artikelen in "Ned. en Oranje": De band met het beginsel (1926). 6) Zie mijn Calvinisme en Natuurrecht, blz. 18 vlg. Zoo verklaart zich ook Ca1vijn's opkomen voor een wetmatigen en institutairen grondslag van het overheidsgezag. Zie Corpus Reform. 57, 554/5 : " Denique ut populos regibus subditos esse oportet, ita vicissim reges legibus parere et subiici oportet, ne sibi quidvis licere persuadeant, sed constitutos populorum commoda sua omnia consilia vertant". Voorts vooral C. R. 57, 636,

I

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 111

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's