GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE VRIJMAKING VAN DE TAAL DER KERK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRIJMAKING VAN DE TAAL DER KERK.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerkelijke taal deelt in de rechten der "oliristeliike vrijheïd", wanneer men dit woord maar recht verstaat. Inzonderheid het talen-wonder van hét Pinksterfeest bewijst, dat ook in deze dingen de beteekénis van de Nieuw-Testamentisohe „bodeeling" ligt. Losmaking van de kerkelijke taal uit gebondenheid kan dan ook bepleit worden met ©en beroep op Christus zelf, die zich van de gewone volkstaal bedient, in tegenstelling met de rabbünen, die. een aparte taal zoeken voor heilige dingen; en eveneens met een beroep op Paulus' Corintherbrieven, het karakter van het N. T.-Grieksch, en de 'preekmethode der eerste christelijke zendelingen.

III.

Dat de kerkelijfce taal, die voertuig' is van Gods gedachten, zicii vrij im'ag en Im'oet maten van alle rahbinistisohe, particularistische gebondenheid, is een, gedachte, welfce Wj toenigeen onmiddellijk' als argument tegien Rome zal in dienst treden. Rome, is dat niet de fcerk, die door het I a t ij n te behoiuden voor den «eredienst, eiken da; g voortgaat te zondigen t^gen de Nieuwtestamentische gedachte, die ook in de vrijmaking der taal zich aandient?

Wij denken er niet aan, dit te loochenen.

Maar wij zouden toch ook wel ziende blind moeten zijn, om; niet tevens te verstaan, dat juist datzelfde Rome, elastisclh, als altijd, ooik inzake dit vraagstuk getoond heeft, 'de uitersten te kunnen verbinden in die onbeigrijpelijke synthese, waardoor het altijd zichzelf overwint en daarbij de anderen. Dezelfde machtige Roomsche kerk, die haar „heilige" 'latijnsche taal {behoudt, weet ook anderzijds aan de kerkelijke taal de rechten te gunnen van haar vrijheid. Zij doet dat zelfs zóó, dat vrijheid meermialen in losbandigheid begint te ontaarden.

Wie heeft nooit (gehoord van de paters redemptoristen, van de jaarlijks weerkeerende boetepredikers, die met zeldzame welsprekendheid dag aan d.ag de kathedralen völ-preeken? D'e volkstaal spreken ze , als niet één. Een staaltje herinner ik me van een preekheer, die ouders, welke hUn Idnderen miaar laten loopen waar ze willen, om' dan, als het te laat is, over hun val in scih'ainde te klagen, vergeleek met een boer, die 'niets aan zijn land doet. Komt straks 't onkruid zijn akker bederven, dan zegje:

„maar m'an, dat is nou toch ook waarachtigi je eigen ' stomme schuld!!"

Waarlijk, dat is de kerk, waarran de leeraren Franciscus van Sales ten lAlphonsus de Ligorio nog discipelen hebben in Jiun optreden

„tegen al datgene, wat strijdt met de apostolische ©envoudig; lieid en duidelijkheid: tegen een hoogdravenden en ingewikkelden redetrant.... en .... HinkMank "

en welker redenaars trachten

„de attentie te wekken door schoonheid en welluidendheid van taai (wel te verstaan: met inaclit-• neming der eischen van den popuJairen redetrant)";

ja, dat is nu de kerk, die ondanks al haar taalversteening preeken weet te geven, welke den uitroep rechtvaardigen: Quoi de plus éternellement neuf, qu' un catécMsme éloquent? (Longhaye) ^).

Dat is dan ook de kerk, die op. een afstand k'an waardeeren den stijl fvan Dr [Kiiyper, in zijn Herautmeditaties b.v. Ook in Dr Kuyper p'roeft de Roomsche, klaarder dan menig inheemscb termenzweerder,

„de unctie, welke ten allen tqde van zgn lippen vloeit", , , j en waardeert hij, met voorbijgang toch' eigenlijk van veel andere taal-eigenaardigheden van Dr Kuyper, het taoderne, de prachtige 'victorie van het „ara, meesch" boven bet soms toch weer ingehaalde „hebreeuwsch". Hoor den Hoomschen lofzegger van de Heraut-meditaties:

„.....Toch is zijii woord niet wat men genoemd heeft „do tale Kanaans". Wel vindt ge ook bij' hem liet zalige en zalvende woord van den 17de eeuwschen Calvinist, wel gjuurt hier en daar het stijve, onharmonische van den Statenbijbel door de Kuyperiaansche volzinnen, maar dit alles beschouwen wij meer als eene in zijne oog; en behagelijke letterdieverij, waardoor hij aan zijn woord een geestelijk cachet poogt te geven. Hij zou zijn persoon en zijn ambt te zeer moeten verloochenen, indien hij tot de zijnen sprak in hetjproza van Potgieter of Jacob Geel. Maar daarom heeft zijn stijl nog niet het dorre, stroeve en naargeestige der vrome vaderen. Zijn woord is altijd het aangrijpende Schriftuurwoord •— hoezeer ook naar de bijbelvertaling van 1626 — maar g; ehuld in een taiodem litterarisch gewaad.” 2)

Wij accepteeren, geloof ik, deze kritiek niet; maar wie zóó weet te oordeelen, hi'oet van unctie, zaMng, toch een lander begrip hebben dan menige, taai-vittende Gereformeerde, die niet buiten bepaalde algeleefde termen k'an.

En het is dan ook geen bluf, doch' voor ons beschamende werfcelijkbéidsvefkondiging, als een Roomsche de eenbeid, die z ij n kerk' in het heden bewaart met bet verleden, niet alleen kan zoeken in de continuïteit van het esoterische, het heilige afzonderings-taalgebruik van den latijnschen liturgiscben dienst, doch óók ze kan aantoon e n in de levendigheid en den p opulairen volkstrant van de prediking zijner kerk', als ze naar de taensoben'toe komt.

De hedendaagscbe Roomsche naissie-predikers èn ipater Brugman, — er ligt tusschen hen grooter tijdperk dan tusschen Schortinghuis en Kuyper. Toch kan ieen Roomscb' scribent ze naast elkaar plaatsen en met reciht; en hij k'an het punt vani vergelijMnig dan vinden in de levende taal van deze altijd merkwaardige kerk, die we om baar doode latijnscbe taal al baast zouden begraven hebben en die tocb baar eigen levenslied voortdurend opnieuw toiodern bijwerkt:

Eerst het beden:

„Laat u leiden door ('J'? vcorkeur van het volk, de vox populi, als er in een andere parochie „missie" is en ge zult te hooren krijigen een redenaar, die voor intellectueele ooren niet altijd even „fijn", maar die ontvdjfelbaar zeker imtaier frisch en prettig is

Kijlfc vooral ook naar de mannetjes en vrouwtjes 's Zondagö op de armen-bankjes gezeten — hoe ze .' ' met goedige, zoete, onbewuste hoofdknikjes en monkelende monden het door „huji" predikant gesprokene nog even onderstrèplen.....

Maar ook de verstoktste intellectueel, de hoogihartigste eischen-steller onttrekt zich niet aan de bekoring.... 't Is als een „vertooch" op een ouderwetsch draai-orgel, voor kinderen en volwassenen een gpnot van fantastische, romantische overpeinzing."

En nu bet verleden. DIaar is bij, de zoon van Rome, pater Brugman. Wie onzer zou zelfs willen „praten als Brugman"? Ik niet; en U ook niet. Maar de Roomschen bebben toch van hem! geleerd, want van hem naar de tegenwoordige missie-predikers is de weg wel lang, mIaar bij is er tocb'. En in 1922 • durft voor de tribiine des volks een gezaghebbende Roomsche, zijn jolijt aan Brugtaajn aldus beleven:

„Wat hebben de nonnekens blij: en gelukkig, ontroerd en geamuseerd geluisterd naar dat „tiep" van een pater, die haar de gemeenschap tusschen hemel en aarde zoo aardig voor oogen kan tooveren:

Mer g]hi, o meechden, als ghi syt ingegaen in die hemeliken slaepcamer des brudegoms ende syt daer suetliken te rusten comen ende suit ewelic gebruken synre sueter mynnen, omdat ghi u delven om synen wil verwonnen hebt, ende hem; dansende en singende naegaet, siet doch somwilen eens ten vensteren ut en segt: „Brugman, God gevet u guede dach!"

O neen, Bruigm'an zou ónze man iriet zijn; we zeggen hem graag, béél graag, „guede dach"; maar we herinneren ons toch even de machteloosheid van onze vaderen die van de slaapkameren Christi en de zoetheid der hiinne in 't wezen niet anders dan een ééntonig lied konden zingen; die voor de levende liefde, welke de donkerheden der persoonlijkste ziele-diepten ontdekt, niet anders hadden dan termen, die gemeengoed waren voor allen; en wij zien, dat deze mensch bet liefdelied althans in persoonlijke beleving zingt; er is indiyidueele expressie van de heilige, katholieke, christelijke emotie. Daarin is bij onzen vaderen ver vooruit. En als hij ook op andere punten met onze (vaderen vergeleken wordt, dan komen we, precies (als bij ben, zoo ook bij Brugman weer

„voor dingen te staan, die voor veel twintigsteeeuwers monsterachtig onkiesch en schaamteloos, profaneerend zullen schijnen."

Zoo bijv. dit in een preek voor nonnen:

„Mijn alreliefste, en g'aedi niet al avent met Jhesu te bedde en of (= als) gijt duet, waerom' wildi dan eenen overspeelre behagen? Ie segge u in der waerheit, jst dat Jhesus comt endje| vint dat een ander sijn stede becommert heeft (= beslag heeft gelegd op zijn plaats), hi sal hem (= zich) rechtevoert mit grooter onweerden van u keren ende gaen ewech, of ghi moet sijnen. wedersaec (= tegenstander) van u verdriven, endemaken hem een stede, want dat beddeken uwesherten wilt hi tot sijnre ghenuechten alleen gebruken".

Of ook:

„Salomon hadde voel vrindynnen, mer onder hen allen hadde hy een moerynneken (Moorinnetje) die om alreliefste was. Desgelikes hevet onse lyeve Here een moerynneken ende een bruneelliken ende noch voel meer bruneellikens. Geesteliken te verstaen, soe is dat moerynneken die mienschelikeni natuer ende dat bruneelliken is die heilige kerke, ende die voel bruneellikens dat zyn die geloevige sielen."

Een ander voorbeeld:

„Hij weet dromtoels g'oed, hoe gaarne zij'ne luidjes ' lekker eten en drinken".... en hij vertelt weer van den hemel:

„Daer (in de eetzaal I) binist (sleinipt) men endé brast men, daer werscapt (giastr-eert) men endei hoveert (viert feest) men, zonder onderlaet (opihouden). Jhesus was (is) daer koek ende krouwel (koksmaat), opgheschort ende voerbi lijdende (gaande) diende hi."

Op innige in, anier schetst bij aldus bet verlangen der ziel naar Christus:

„Want alsoe edel ende verweent (= kieskeurig) is die edel siele: ist dat men haer vraegjht, of si eten wil roggenbroet of terwenbroet, si seecht: neen, mer si wil vleis eten. Vraeght men hoer of si eten wil ossenvleis, versche lamsvleis, of hoenrevleisken, si seecht: neen. Ende wat sal dan 'eten dese verweende? Ende si seecht: ie wil eten dat. vleysche des reynen onbevlecten ende onnoeselen lemkens: Jhesus ende niet een deel daervan, mer geheel en al wil si hemi opeten." s)'

Wij zullen 't er wel over eens zijn, dat deze citaten soms igladweg lafscbuwelijfc zijn; maax in de eeuw van onze Gereformeerde inzinking bad men dezelfde platbeden en gedurfdbeden, doch dan zonder de persoonlijke schittering van eigen spattend vernuft, al is 't dan ook valscb vernuft. De een leende ze den ander; en dat maakte reglementair, wat bier zuiver-individueele vernuftvon-

ken zijn. Het 'gaat er maar om, te bewijzen, dat wij, die zeggen geen doode taal te hebben, met al onze levende-taal-pretenties niet zoo léven durven als deze al te levendige pater Brugman; noch ook ? , oo uit onzen stijven slof durven schieten als de 'latijnsche missen zingende zoon van Rome, die in 1922 hier dit woord „drommels" druklten laat. Ik vecht niet voor termen als „drommels"; ik ben alleen maar een beetje jaloersch op de elasticiteit van de kerk, die in doode talen missen celebreert, doch die .het leven nog nooit is kwijtgeraakt, ook in haar taal niet.

En ik' zie, dat die Roomsche kerk zichzelf de eeuweii door getrouw 'blijft. Ik lees, dat Voltaire te vroeg gespot heeft, toen hij de taal van Rome van de middeleeuwen af tot dicht naar zijn tijd toe een macaronisch saamTa, apsel schold van monsterachtig mengsel, h.alf fransch-latijn of duitschlatijn*). Want de H. Eligius (f 659) preeld; in „boerentaal"; de Synode van Rheims decreteert zelfs, dat men de e i g e n a a rd i g e s p r e e k w ij z e der volkstaal heeft aan te wenden. Dat was toch wel groote barmhartigheid van de latijn-sprèkende kerk, vooral in een tijd, waarin de volkstaal voor de geletterden ruw klonk en bonkig hard; een tijd, waarin het am'en der boeren krast in de üoren van Berthold van Regensburg:

„Pfi dich: glittiger, wie erklinget din amen vor gotes oren alse de hundes bellen!";

een tijd, waarin het latijn van de mis bij de jnenschen zóó er in gestampt zat, dat men het va, nzelf als stopwoord oplepelde, zelfs in een Hollandsch' (dietsch) liedje:

„Nu ruofet in innecllchen aii, swanne sin muoter in an uns man, daz er uns ellenden sine helfe geruoche sondon unt sine engelische schar, diu uns leite unde bewar und uns bring!e an die slat ubi cum patre regnat et spiritu paraclitö, daz unser stimme vil fró müesze singen imimer mê gloria tibe dominê!" 5)

En als ik dan bedenk, dat diezelfde Roomsche kerk de lenigheid van de Yolk'staal heeft gelegd in de smijdige woorden van Ruusbroec, a I^ml^is, Hendrik 'Mande, die spreekt:

De Heer zegt niet: loopt hier en daar pslgrimage of vaart over die zee, m.aar hij zeg: t: Keert in tot uwe harten, daar zult gij mijl vinden.

Want zoo waar do zon geen-gat noch spleet en vindt, daar en komt zij: niet in|. Alzoo is het met de eeuwige zon der rechtvaardigheid, onzen lieven Heer"; 6)

en daarbij me herinner, dat de Roomsche mystiek uit den tijd van Thomas a Kempis zich ook tot taak stelde, den opbloei der Dietsche taal, die dan straks op haar beurt aan de mystiek weer nieuwe kleurige, bloemige woorden leende, - dan kan ik niet anders dan belijden, dat de kerk|, die in zooveel opzichten naar het particularistische van het O. T. teruggaat, in de vrijmaking der taal beter dan wij heeft gegrepen den zegen van het N. T. en van de Pinkstergedaohte der uitbreiding, der expansieve kracht, ook in de taaigeboorte. Ook in deze dingen ligt stof voo-r meditatie over onzen „staat, weg, en toestand".

En als wij het soms nog niet gelooven willen, dan zal de ibiritenwacht het ons wel vertellen! 'Nietwaar, Pinksterfeest en Pinkstertaai zoekt immers die buitenwacht? Welnu — de historie heeft gesproken; en-haar sp'reken is veroordeelend voor ons geweest.

Onze calvinistische vaderen hebben de eloquen-. 'tie der simpele eenvoudigheid van het middeleeuwsch© Roomsche sermoen niet gewild. Een heel enkelen preeker vindt men in hun tijd, b.v. [Jtenb'Cigaert, die

„in zijn preeken nog iets van dien eenvoud en die natuurlijkheid vertoont, ook (die neiging om' uit het dagelijksch leven en de omgangstaal te putten, die aan de middeleeuwsche sermoenen eigen zijn: h iji is niet bang voor een uitdrukking als „van een '\''liegh een Elephant maecken"; voor figuurlijke zegswijzen en voor beeldspraak als de volgende: „wy sitten hier in 't Landt als in onzer Moeders schoot, maecken (soo men seydt) pijpkens in 't riet"; „die dat doet en hasardeert niet, hy en loopt gheen resicque, soo de kooplieden spreecken"; „Evenwel vleyt ende lievekoost men daermede het slechte volck, 't welck dickwils anders niet en spreecM, dan of wy zeghel ende brieven hadden, dattet alteydt in ons zeyl wayen sal";

maar Utenbqgaert is dan ook Utenbogaert „m'aar" d.w.z. een door Maurits afgedankte hofprediker, een remonstrant. Doch voor het overige moet men erkennen: irï-; !iif': ; -'

„De natuurlijkheid en eenvoud, de kleurige taal van het d a g e 1 ij k s c h leven hier en daar, de letterkundige schoonheid, ongewild(!) of bestreefd, die men in het middeleeuwsche sermoen niet zelden aantrof — men zoekt ze in verreweg de m'eeste zeventiend' eeuwsche preeken te vergeefs."')

Dit vonnis is welverdiend; o neen, niet door alle personen, doch wel in de overheersche|nde stroomingen, die op den duur de overhand behielden. Wel mocht b.v. Borstius de volkstaal aanwenden, soms te plat, soms ook zeer treffend, ook mochten wel vele Veetianen eveneens zich van de , , gemeyne" volkstaal bedienen, wel mocht zelfs hier en daar de humor boven den preekstoelrand even uitkomen glunderen en het schilderachtige van den stijl, navolging van Sterne of Scott, aan de levendigheid der voorstelliiig bevorderlijk zijn, toqh is ook in die dingen telkens de valsche smaak al te vaak te herkennen en op den duur wijkt frischheid en levendigheid voor uniformiteit en wansmakelijkheid 8).

En nu het vonnis? De historiestem? De proef op de som?

Naar de 'mystieke geschriften van onze v a: deren kijkt bijna niemand meer om onder hen, die buiten zijn; maar veel meer anderen dan enkel Roomschen grijpen met graige handen naar de mystieke groot-en kleen-geschriften van het Rome van vroeger en later tijd. Dat heeft niet alleen de mystiek gedaan; dat heeft óók de - TAAL bewerkt. Wij hebben de theorie op Rome gewonnen ; maar in de p r a c t ij k', die zich bij Rome èn bij ons naast de theorie ontwikkelde, hebben wij het afgelegd. Dat is on/ vonnis; en wie de kerk liefheeft en ze wil uit-zetten zóóver als God het wil, die kan^ niet anders dan boete doen over de zonden van de kerk tegen de van Godswege vrijgemaakte doch door haar weer ingebonden taal. En als op 15 Aug. 1676 Jodocus van Lodensteyn in , Utrechts Domkerk ialdus te keer gaat tegen de booze wereld:

„Gij hebt mensèhen/'die vyanden zijn van de m o r t i f i c a t i e en bespotten de v r o o m e n die daarvan hun werk maken/en haar daar toe ook vermaanden/die daar op G e d i g t j e s makèn/en seggen/w i 1 d g y me de w^ reld afsterven 'en een klopje worden? "^)

dan zeggen we allemaal: gelijk hebt ge, oom' Jo^docus. Maar het verzet van die mensch'en tegen de mortificatie kón wel eens meê zijn oorzaak hebben in de sortificatie, in de kaste-wellustigheid van de taal onzer vaderen. Het „klopje" is een al te guitig mal; grif |seven we het toe. Maar..... wie toont ons, hoeveel van de spotters niet zouden grinneken, als de mortificatie oftewel doodinge niet in de taal der langzame mortificatie, doch in levende, schriftuurlijke taal was voorgedragen? O gij „volk, dat de getrouwigheden bewaa.rt", hebt gij de getrouwigheid der Pinkstertaai bewaard ?

„Daer was een ridder ende was seer onreyn van leven. Mer hi plach alle dagjhe te lesen voor den eten vijftich Ave Marien der moeder gods te eren. Op een tijt hadde hi dat vergheten ende het was macltijt. Ende doe hijt dochte doe ghine hi inder kerken ende hi begonde te lesen Ave maria.' Ende in dat lesen so wort hi ontslape. Doe openbaerde haer maria onse lieve vrouwe. Ejide brochte hem costelike gjpise in een onreyn vat. Ende si seide totten ridder „eet!". Die ridder seide: „ie en machs niet eten overmits die onreynicheit des vates". Doe seide maria onze lieve vrouwe, „Mi hadde oec seer wel behaghet die vijftich Ave marien ' mer OHÏ die onreynicheit des vates so en ist mi niet ontfanckelic."

Misschien zou de man, ' die dit geschreven heeft niets hebben tegen de opme-rking, dat een spijze behalve door de lonreinheid van het vat, ook door gebrek aan zout, óf door gebruik van zulk zout, dat smakeloos geworden is, wansmakelijk worden kan. In dat geval zou zijn parabel ook van beteefcenis zijn voor hen, die in de kerk wat anders 'hebben te doen, dan „Ave Maria's" bidden. Wajit ook wij dragen dezen schat in aarden vaten. Het vfat is van aarde, maar de schat niet. Hij is hemelsch.


1) Zie A. N. Mutsaers, in: De KathoHek, Deel CXI, 1897, bl. 146—149.

2) M. A. Thompson, in De Katholiek, id. bl. 11, 22, 23.

3) Ik ontleen deze citaten aan P. A. KJerstens, ait.' „Praten als Brugman", Opgang, geïU. weekbl. voor godsd. wetensch., kunst, staatk., econ., techn., landb., handelj industrie. 1 April 1922.

4) Les sermons de Méiiot et do Maillard étaient prouoncés nioitié ex mauvais lutin, moitié en mauvais fr, an< ; ; ais. De co mélange monstruoiix naquit Ie style macaronique: c'est Ie chef-d'-ocuvi-e de la barbarie. Cette e-3péce d' eloquence, digne des B!urons et des Iroquois , s' est maintenue jusqu' a Louis XIII".

5) 'W. A. J. Blaisse, In welke taal werd er in de middeleeuwen gepredikt? Do Katholiek, dool CXI, 1897, bl. 252, , v.v^ ' ^)

6) P. A. Kerstens, art. Geert Groote en zijn broederschap, Hendrik Mande. Opgang, 11' Maart 1922.

7) G. Kalö, Gesch. der Ned. Lett. Geoii., J. B. M'olters, 1910. V, 30, 27.-

8) Zie o.m. Schotel-Rogge, De Openb. Eered. der N. H. Kerk in de 16e, 17e, 18e eeuw ^ Leiden, bl. 352-361, die ook litteratuur-, vermeldt. Een typeerend staal van Borstius geeft o.m. De Katholiek, jrg. 1848, 14e deel, bl. 194: Proeven van Predikstijl uit het midden der 17e eeuw (vgl. Schotel, Kerkelijk Dordrecht). Zelfs als de heeren aan 't scheiden slaan en dus de taal nogal wint aan originaliteit en levendigheid, komt nog de gemaaktheid om den hoek gluren en het gepronk met mythologie en latijn; zoo . b.v. in den tijd van den strijd tegen 't lange „hair", toen de leeraars vochten tegen „.hangende locken ende blessen, als peeits-'manen ende geschoren leewkens, tegen meta morphosin van menschen en beosten"(!). 'Doch ondanks zulke „Sielbetuygende vermaningen" klinkt de klacht ran den verhaler: „m-: ier 't volck verdadigde er riyet af, en hoe ernstig Becius, Balthazar Lydius . en Westenburgïus en later Borstius en Staphorst ook de praelsucht en hovaerdy bestraften, 't ging toch zijn gangh en 't was al frustra"(!) Wat dunkt u van 't volgende citaat u'it een preek, enkele jaren vóór Borstius in Dordt gehouden: „Steeckt uw besmeerde aensichten in den stof, ja in den asch van mijn afgeb'rande w i 1 g e, gy geblanckette Isebels .... En gy verwyfde mannen (als soo een heydensch poëet Askaen, van de i; " h r y g i a n e n s p r e ke n d e, invoert) ... langlockte satyrs ell opgetoyde moyaerts die daer gestrickt en beployt, bepoeyert en bestovten uyttreedt ofje vers uit Cypris, of liever uyt den meel-molen quaemt; anders moght liet schynen of ick je voor een hoop lichte vogels aensagh, (; a u in .maegschap met de Cyprische Venus wilde verbinden. Reef in, dat liooge topseyl, ja laet et geheel sacken, eaw 't u lop een' duystere klip-, of ook 'in den grondt' jage". Nietwaar, tale Kanaans . is dat niet; maar de gem-aaktheid en pronkeriglieid ligt er duimen dik op. Profeten-schelden-anders, beter.

9) Bet 'vervalle Christendom, Herdruk. Utrecht, 1875, bl. 435.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

DE VRIJMAKING VAN DE TAAL DER KERK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1922

De Reformatie | 8 Pagina's