GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niet te verzadigen ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet te verzadigen ?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bloedzuiger heeft twee dochters: eef, geef! Deze drie dingen worden niet verzadigd, ja, vier zeggen niet: et is genoeg; het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt en bet vuur zegt niet: et is genoeg. Spr. 30:15, 16.

Geef, geef!

Men behoeft in het nemende, eischende leven niet eens de ooren te spitsen, om dien roep te vernemen.

Geef, geef!

Ook de spreukendichter heeft hem vernomen; en hot dunkt hem wijsheid weer te geven, wat hij uit hem heelt verstaan.

Want de rauwe eisch: „geef, geef!" klinkt hem van twee zijden toe, en tusschen de beide uitersten, vanwaar die roep weerklinkt, staat hijzelf met al !; ijn lezers.

Ter eenerzijde is bet de g e b o o r t e s c h o o t, die zoo roept.

Aan den andoren kant klinkt uit den mond van het graf de eisch: geef, geef!

En daarin, dat is dus: in die beide, giert de bloedzuiger-lust.

Want de bloedzuiger — dat is het onverzadigde monster, dat is het maatlooze b'egeeren. Dat is wat zich voedt met het levensbloed van den ander, en wat • lüt zich niet zegt: genoeg.

Zóó zijn nu dochters van den bloedzuiger, dat is te zeggen, zóó hebben in zich diezelfde bloedzuigersnatum'; graf en — geboorteschoot.

Het graf — dat is de groote opslokker. Als de bloedzuiger, hecht het* zich aan de aardkost, waaruit wij genomen zijn en drinkt ons roode bloed. En het einde is nog niet gevonden,

„O aarde, bedek mijn bloed niet", zoo schreit Job in zijn ellende, als hij het graf zich ziet openen ter toesluiting over, ter bedekking van zijn bloed. Doch het graf verzadigt zich niet; en het bedekt toch wel Jobs bloed en zegt: geef, geef, nog niet genoeg!

En was dit graf nu maar het eenigO', dat begeert, het zoü toch éénmaal onbe^Tedigd en onverzadigd blijven, wanneer geen nieuw leven meer opstond om zich zijn donkerheid te .bieden ter verslinding.

Doch een andere macht nog is er, die óók begeert; en dat is de gesloten moederschoot. Ook deze roept om arbeid, en is in baren rusteloos; ontsluiten wil hij zich en het leven uit zichzelf begroeten. En ook die geboorteschoot houdt niet op met roepen, dat hij arbeiden wil. En deze groote wil tot het leven is wel •sterk als de dood, doch niet sterk' uit kracht van dien dood; ook komt hij' niet achter dezen aan. Immers, bij den roependen geboorteschoot, is toch altijd de lust tot het leven, dat g.-egeveji Wordt, meer dan een wraak over den last van het leven dat genomen wordt. Meerder is hij, want eerder is hij.

En dus — als er niet in den kringloop van dit leveri, dat baart voor den dood, wordt ingegrepen van hooger hand — dan is er geen ontko'men aan, dan zijn geboorteschoot en graf beide onverzadigbaar. Daar is voor hun begeeren noch relatief, noeh absoluut verzadiging.

Geef mij kinderen — óf ik sterf; dat roept Rachel. Of het een — óf het ander, dat is haar eerste wil; want de eerste begeerder geeft den tweeden begeerder niet toe.

Maar: geef mij^ kinderen — .è n ik sterf, dat is tenslotte toch de uiterste ervaring, de eindelijke werkelijkheid. Eerst het een, — en d a-n ook het ander; baren voor het graf en baren bij het graf; want de tweede begeerder geeft den 'eersten begeerder niét toe.

Zoo is dit dan 's leveiis cirkelgang. Er is iets als de angst van den rossen, heeten fabrieksbrand in: van boven wordt de brandstof in den oven geworpen en van onderen wordt dé asch verzameld; en stilstand is er niet, de vuren gaan niet uit, waar de arbeid zwoegt.

En wij, wij staan tusschen die twee begeerenden in, en zien het einde niet.

Want graf en baarmoeder — nemende en gevende, ontdekkende; en bedekkende-, bouwende en brekende 'm.acht, eikaars vijanden zijn ze, evenzeer als wafer en vuur het zijn.

Het water — neen, nog nooit is de aarde ervan ve]-zadigd geweest; de' bo-dem dien wij betreden, wordt van waterslurpen niet moe. En als alle dingen blijven, gelijk ze zijn, dan kan ook de aarde nooit tot het water zeggen; nu is het genoeg. Want tegenover het water staat het VuUr, dat weer het water opteert; het vuur, waaivoor het water zijn vorm verliest en in damp en nevel zich ontbindt, tot het zóóver het vuur en zijn gloed ontvloden is, dat het weer moet neervallen en weer het vuur en den gloed naderen en weer erdoor verteerd worden, en weer zijn wisseling ondergaan en weer en weer en weer ....

En al die dingen worden zeer .moede. En gelijk water en vuur elkaar bekampen, zonder dat ooit het ééne voor het andere wijken moet, zóó staan graf en geboorte tegenover elkander en strijden tegen elkander en strijden weder en geen van beide wil ooit zeggen: genoeg, en geen van die kan immer overwinnen of verslagen worden, verteren of verteerd worden uit zichzelf.

En als menschen worden zeer moede. Ze baren voor het graf. Zij kunnen het leven niet stil zetten door den dood, noch den dood door het leven.

En als ze, zelf van begeeren de vrucht, de vrucht van hun begeeren zoeken, dan strekt reeds de andere begeerder zich naar hen uit; en dat het graf niet zegt: genoeg, en dat de'aarde van water - niet' verzadimi wordt, ze zien het welhaast met groote verschrikking „Zie, wij allen", zoo klagen ze dan, „wij allen zullen zijn als water, dat, op de aarde uitgestort, niet weder verzameld wordt." Zoo zullen wij den dood sterven (2 Sam. 14:14). En gaat de aaide water drinken, dan zegt ze niet genoeg; en „de wateren verloopen uit een meer en een rivier droogt uit en verdort; alzóó ligt de mensch neer\en staat niet op" (Job 14:11 on 12), En de kringloop sleurt ze allen, allen mee en het einde heeft niet één gezien, niet één.

Dat , is het levèri''en 'de'" ervaring, o mensöh.' En gij zult wel doen, ais gij u .daarvan diep doordringt.

Want dan weet gij ook, dat dit leven, dat de ervaring dat de natuur u niet troosten kan.

Dan zult ge ook, terugziende kan. op wat het Woord u predikte, weten dat vleesch en bloed u niet geopeiibaard heeft, wat .dai Woord u leert.

Zie toch, de getuigenis Gods weet gij.

God heeft in Zijn Woord ü gezegd, dat er een andere werkelijkheid nog is, dan die de ervarrng van.wat voor oogen is, u predikt. Wat gij niet ervaart, doch wel uit de openbaring u hoort verkondigen, het is dit: waf uit zichzelf niet te verzadigen is, zal toch eens niet meer vervuld zien zijn begeerte, en o n v e r z a d i g, d moeten b I ij v e n.

De kamp der gelijken is e.en eindelooze vermoeienis; doch als de derde daar tusschen komt, dan kan het einde vroolijk dagen, indien die derde de sterkste is.

En die Derde is er; Heere der heirsoharen is Zijn, , naam.

Hij zegt: genoeg, ook tot wie het niet hooren \rille

Hij zegt het tot het water.

Hij zegt het tot het vuur. "''"'

Hij zegt het tot het graf.

Hij zegt het tot den 'geboorteschoot.

Want, gelijk de wateren van den zondvloed de aarde gedrenkt hebben en van Gods gebod over die wateren: g e n o e g is gesproken, zoo' zal eens door vuur deze wereld heengaan en wederO'm zal Gods stem tot het laaiende vuur zeggen: genoeg. Water en vuur zullen niet eeuwig twisten.

En zoo zal ook niet eindeloos de sti-ijd zijn tusschen geboorteschoot en graf. De geb o ort es ch oiot heeft het wonder beleefd, dat de Eeuwige door hem is heengegaan en van hem is uitgegaan. Toen is hij ven^uld, verzadigd. ïoen is over hem gezegd: genoeg. Dat was Kerstfeest.

En het graf, het verslindende, het heeft óók op zijn beurt den Eeuwige in zich besloten naar zijn monschheid en toen dio Eeuwige er uit te voorschijn trad, toeiL na Kerstfeest Paaschfeest lichtte', toen moest ook het graf erkennen: genoeg.

Dat is, o Christen, uw groote vreugde. Wat uit .''lidizelf lüet te verzadigen en niet te stillen is, , dat is dooi God vej-x^uld en stil gezet.

Dat is de predikin, g van Kerstfeest en Paaschfeest, die sedert het Pinksterfeest O'ver de wereld is uit; ^' gegaan.

Zoo wete dan zeker het gansche huis Israels, dat dit Evangelie niet is uit de natuur, doch alleen uit den - eeuwigen Geest. Met de ervaring, doch ; dleen de o penb ar ing'heeft het ons bekend gemaakt. Do vermoeienis der eivaring kan alleen maar wijken voor de vertroosting van een Evangelie. En deze blijde, boodschap, dat leven en dood niet eindeloos elkander bekam, pen zullen zonder een oplossing in 't lest, wijt - ze vo'or ons niet uitvindbaar is, daarom, is ze ook onaannemelijk, t e n z ij voor wie zich God onderwerpt in Zijii openbaring. Want hetgeen' het oog in r u i s c h e n d e waterkolken en laaiend vuur niet heeft gezien, en het oor in geboortekreet en stervensgekreun niet heeft gehoord en het hart in den voortgang van de wisseling van begin en einde niet heeft bedacht, dat heeft op het feest van Christus' geboorte en verrijzenis God bereid dien 'die Hem liefhebbe'U.

K. SCHILDER.

Verbetering. In de vorige meditatie stond (kolom 2): „zich wond, zal werken." Lees zonder komma: „zich woird zal werken.”

Eveneens: inplaats van „Salomo'zelf zich en zija ouderdom": „Salomo zelf ziGhS'#iïi'|*zM> ïöffldSdte^'? ÉÏB

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Niet te verzadigen ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's