GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRONIEK.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Marce11us Emants

Emants is dood. Ongetwijfeld was hij, iemand van beteekenis. V.an Couperus jhiseft hij in meer dan één opzicht zeer verschild. En toch heeft hij met den schrijver v; aii „Noodlot" ook heel wat gemeen had. Zelf vertelt hij in een gesprek met E. d'Oliveira (De maimen van '80 aan hét woord, bl. 128 V.), van zijn ervaringen als onbezoldigd biechtvader in verband met zijn boek: „Een nagelat.en bekentenis". Ik laat hem zelf aan het woord: > ; •

„Laat ik nu eens vertellen van mijln boiek: „Een nagelaten bekentenis". Diat is de geschiedenis van een dégénéré, die eindigt met zijn vrO'UW te vermoorden. Het boek begint met de woorden: ik heb mijn VJ'OUW vermoord; en dan ointwifckelt hij zijn levensgeschiedenis: hoe hij tot die daad is gekomen.... Diat boek is, als je wilt, pessimistisch, ... Het is .... de man doorkeken toi in zijn binnenste: gekeken hoe hij' tot zoo'n ellendige daad komt. En nu kunt U niet weten, hoeveel brieven ik heb gekregen van menschen, die zeggen: ik ben net zoo. Nog geen drie maanden geleden kreeg ik een brief uit Amsterdam: U weet niet hoe dankbaar ik ben, 'dat ik dat boek heb gelezen. Ook kreeg ik een brief van een dame, dié had een neef, en die neef was oofe zoo. O'f ik een vereeniging wou stichten, die dergelijke dégénéré's onder haar hoede nam en door het leven - leidde. Diat was natuurlijk niets voor mijl.... Maar aan den anderen kant hoorde ik van een dame, die had daar haar eigen man in herkend, en die man had zichzelf herkend en nu kwamen al die zenu wve r s chijnselen weer bijl 'm terug. Tusschen twee haakjes: die man was heelemaal niet mijn model geweest. Maar dat ziet u nu wel in: van een eigenlijk bepaalde wterking van een boek kun je moeilijk spreken: dat hangt zooveel • af van je individuen ...."

Misschien, dat d'Oliveira het gezien heeft. Maar ieder ander ziet het nog niet. Wiant wie zal uitmaken, dat bij den laatsten man de zenuwversdhiijnselen terugkwamen en dat ze bij de anderen niet zijn opgekomen of uit hun sluimering o p-gewekt? Een uiting van dezen biechtvader lijkt zelf wal op een biecht, al gaat het niet van harte. En bij zulk een absolutie, door den biechtvader zichzelven toegezegd, blijft er plaats voor de vraag, of dichters als deze dan zóó weinig rekenen met een door hen zelf gegeven levensbeschouwing, lals wanneer b.v. Emants in „Lilith" Adam zeggen laat:

„Veikeere in haat des menschen koele vriendschap! Losse in een enklen snellen brand van driften: ' Het lange leven opi, en sterve 't lijf Waarin die gloed verdooft!"

Zoo raast de arkaan.

Dien eens der wellust blik, door haat geprikkeld, In 't week gemoed van d'eersten mensch ontstak. Uit Adams mond, en als hij zwijmeldronken Aan Eva's blanken boezem nederzijgt Valt op hun hoofden uit demooen-handen. Een regen neer van donkre violieren, De geurge bloemen aan den dood gewijd.

Want wie bedenkt, dat Adam, in dit gedidht, als hij Eva omhelst, meent de Andere te bezitten, die vindt de belijdenis van de „degeneratie" behalve op Emants' correspondenten ook op zijn niet-correspondenten toegepast. Ze wordt bij Emants algemeen, ze wordt tot noodlot. En in zulk een gedachtenreéks blijft voor Emants en de zijnen de vraag actueel, of het boek, als sociale daad niet in andere gevallen dan van Barbusse is te veroordeelen. Voor ons is in deze uitlating van den overleden auteur een bevestiging te meer van de diepe kloof tusschen hen en ons. Gedegenereerden wekken, en dan de geurige „bloemen uit demonenhanden" opvangen, en dan na de wellust-belijdenis in de schepping van een figuur als Lilith van een poging tot behoud zeggen tot wie ze vraagt: „dat is n a t u u r 1 ij k niets voor mij, " ., . het is wel symbolisch en het is helaas ook. typeerend voor onzen tijd en onzen modernen mensch.

Vrije Universiteit II.

Nijmegen is nu ook zijn (Roomsdh-e) Vrije Uni-versiteit rijk geworden. D.e Roomscihen hebben de zaak natuurlijk goed voor elkaar. En er zijn hieel wat goede, vriendelijke, troostelijfcé woorden gesproken bij de opening. Ja; , 't is waar, de Roomschen hebben, in het stuk van die vriendelij'fc'e woorden 't heel wat beter dan Dr Kuyper en de zijnen, toen zij Vrije Universiteit no I stichtten. Maar we kunnen er wel tegen en zijn heelemaal niet jaJoersch. Want de druk gecomplimenteerde' Roomschen willen 't zelf wel weten, dat ze de eer van een uit eigen beginsel opkomende universiteit niet anders kunnen accepteeren, dan door gelijktijdige eAenning dat Dr Kuypier hun is vóórgeweest. Heeft niet 'n veertien dagen vóór de monumentale poort van Nijmegen's Vrije Universiteit openging, een van de achter die poort doceerende professoren de Vrije Universiteit van óns betiteld met den naam: „een monumentale poort vüor de nieuwe periode"? ^). Zoo was de V. LT. van Dr Kuyper een heel „jonge" en heel „nieuwe" daad. En als op het Róomsche feest Rome in de bloemen gezet wordt, ook door gereformeerden-schuwen, nu, dan krijgen wij toch ook een brokje van den feestdisoh mee. D© buigingen van de verlichte heeren voor Di Kuyper kwamen wel wat laat, maar we hebben ze toch beleefd. Alle wegen leiden naar Rome, allo; maar er loopt ook een paadje van Nijmegen naar Amsterdam. En dat paadje, het is bewandeld door vele verlichten, in den jare 1923, zijnde het jaar, dat vele redenaars gekweekt heeft die in de sdhaduw van de niet-vrije universiteiten den volke kond doen de boodschap, dat-Rome is het Beest. Ook van dat critisch paadje zal wel een zijtakje loopen naar Amsterdam voor de bestokers van Nijmegen, als ze zich opmaken tot den strijd met... hum-humkogels. En'het zal zijn als in de dagen Van het weekblad Sem, Cham en Japhet. Toen aldaar in no 11 „Sem" betoogde, dat vrijheid wat anders is dan dat iedereen zijn gang maar kan gaan, toen brulde „Cham" (ik kan 't niet helpen, lezer, dat 't wat raar klinkt): „Hou je bek, daar zie je wat Antirevolutionaire Principes die kerel heeft!" Let op', dat de projectielen dan tegelijkertijd naar Nijmegen en naar Amsterdam zullen vliegen. Maar toch: Japhet zal wonen in de tent van Sem. En Cham blijft met Kanaan alleen. Niets nieuws onder de zon.

Het was voor Dr Kuyper's gedachtenis een goede week.

Bollandismen en meer.

Ik weet, dat niemand onder ons met Bolland in zee zou willen gaan. D^aarvoor was hem de kerk veel te weinig in tel. De legende, die hem een tijd lang in Leiden in de G-ereformeerde Kerk een plaatsje toedicht aan den voet van een kansel, waarop een prediker stond, die zichzelf evenmin o p dien kansel houden kon, als Bolland er onder, kan toch niets afnemen van het feit, dat Bolland een Gereformeerde Kerk nog minder vond dan een joodschen tempel. Wa, nt de tempel van Israël „was een slachthuis en geen leerhuis", volgens zijn „zuivere rede". En de Geref. Kerk is wel geen abattoir, maar ze is ook geen leerfiuis. „Wie, — aldus Bolland — wie zijn biefstuk eet en zijn glaasje wijn drinkt, is niet de ware godsdienstige".

Maar toch geloof ik, dat heel wat van onze menschen graag eens een college van Bolland zouden bezocht hebben. En, da, t wou ik nu even zeggen: daarvoor is nu de gelegenheid. Dezer dagen kwam uit: „Wijsbegeerte van den Godsdienst, bewerkt naar dictaten, geschriften en brieven van G. J. P. J. Bolland door G. W. Wolthuis. (Leiden, A. H. Adriani). Neen ik zal niet het voorbeeld van mijn vriend Dx Waterink volgen, die vroeger in het Geref. Th. Tijdsahr. gezellige, maiair tegenwoordig d e g e 1 ij k e kronieken geeft. Want dan vermindert ook mijn kans opi belangstelling. Ik wil alleen maar herinneren, dat we hier met den onvervalschten Bolland kunnen kennis maken. Hoor maar eens enkele van zijn hier gegeven „Bollandismen": Allereerst een, dat tegen mij gekeerd is (en tegen U, die dit mocht lezen): We zien op allerlei gebied een uitwendigheid van beschaving, een zelfprostitutie van de élite, die zich overgeeft aan kran-

tenartikels: onder de streep-(5). • En dan voorts de volgende: De schrijver der Openbaring ziet in keizer Domitianus een theosophische reïncarnatie van Nero (18; maar dit is ook wijsheid zoo van. „onder de streep", K. S.). — Het groote publiek is het slechte publiek (23). — We zien tegenwoordig aan het werk de straffelooze misdadigheid der-boosaardige gezwellen genaamd vakvereenigingen, kankergezwellen... (24). — Als de wijsheid zoo algemeen werd ajs bakk'en en brouwen, zou de wereld te gronde gaan: wijs worden is ontgoocheld worden (32). — Tot Jan Alleman heeft Jezus in vertellingen gesproken, maar met de leerlingen alleen, ' heeft hij aJles uitgelegd omtrent de eigenlijke leer. Want de taal van zuivere rede kan geen menigte stichten, die veel voelt en slecht begrijpt (35). — De theologie, die de wetenschap moet toepassen op' de verbeelding, is daardoor voorbeschikt om zichzelf weg te praten (37). — Het is straatjongens-taal te smalen: „zijn dit nu de resultaten van zooveel eeuwen Chiristendom!" (39). — Juist in de vrouwen sdhiuilt allereerst een duivelin, die door de mannen moet worden ingehouden, terwijl de man een bruut is door zijn natuurlijk donkeren achtergrond, welke zich moet veredelen aan de vrouw (39). — Pervers is een natie, die zich niet meer laat bekeeren tot Jezus Christus en Zijn Vader (39). — De echt godsdienstige mensch is altijd fanaticus (45). —

In Zuid-Italië kan men ezeltjes zien met een stok tusschen de ooren, waaraan naar voren uitgestoken, een bos hooi hangt. En 'zoo'n ezeltje loopt dan maar al dat hooi achterna... Z.ulke ezeltjes zijn wij allen (46). — Bekoorlijke wijsheid komt niet voor; men lette maar eens op de bezoeksters van een philosophie-college! (47). — Volgens Schopenha.uer behoort tot de groote hoop! steeds één meer dan een ieder (ook Bolland? ? ? K. S.) gelooft (48). — De christelijke leer houdt het ware in op de wijze der ondoordachte voorstelling; zij is de malheid van de eeuwige waarheid (189). — De preek over den Heiligen Geest blijft de e ierendans voor den predikant (335). •

Zooveel woorden, zooveel twistpunten. 'Volkomen waar. Zelfs is er veel oppervlakkigheid in Bolland's vergelijkingen tusschen christelijke en andere religieuze motieven, en dan meestal nog wat gevaarlijker dan zijn vergissing, dat de Heid. Cat. Rome de hoer van Babel noemt. — Maar Bolland is nu eenmaal met al zijn vergissingen een man van grooten stijl. Aan het sterfbed van een dame, die nooit veel aan de waafheid schijnt „gedaan" te hebben, staat hij en spreekt: „Mevrouw, God de Vader bestendigt, wat het bestendigen waard is. Wat God doet, is welgedaan" (54).

En toen eens enkele hoorders grinnikten om zijn niet a, l te zuivere uitspraak van het Grieksch, zei hjj: „Ja, , kinderen, je lacht. .. Als Plato mij hier kon hooren, dan zou hij zeggen: Heb ikl daarvoor zoo aesthetisch geschreven ? Maar als hij jullie hoorde, dan zouden jullie onbestraft blijven, want P'lato zou heelemaal niet merken, datje Grieksch sprak" (335).

Voor onze ontwikkelde lezers, die de levende stem van een groote, die tegen zich had, dat hij in een klein landje woonde, willen hooren, is deze uitgave een mooi bezit. Voor een theoloog staat het vol onzin, vol dwaze comhinatie's pn onder-de-streep-gelheologiseer. Maar — op elke bladzij is een genie aan 't woord. En wie in Bolland's werk leest met zijn geloof in de ziel, die zal dankbaar zijn, dat hij de vermoedelijlke zinspeling op' een overigens niet goed begrepen tekst uit de profetie (Zach. 14:7) niet behoeft te aanvaarden, als het heet: De uil van Minerva vliegt uit in den avondstond; om den avond zal het licht zijn". Al is dezie opmerking van Hegel, de man van geloof zal, juist als hij Bolland worstelen ziet, danken, dat niet de filosofische uil hem den lichten avond, doch het profetisch woord hem het licht zelf doet opgaan, het licht, dat schijnt in 'de duisternis, ... totdat de dag aa.nlicht en de morgenster opgaat in het hart. De uil is er in den a.vond (bl. XI, 22). Maar de morgenster is er in den dageraad.


1) Dr Gerard Brom, De Omkeer in 't Studenteleven, bl. 94.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's