GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog eens artikel 40.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog eens artikel 40.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van hetgeen ik over art. 40 schreef, en daarop gevoerde discussie met den heer Guijt, kreeg ik zooveel brieven, dat ik mij wel genoodzaakt zie even de beschouwing over de Bedrijfsorganisatie af te breken, en voor ditmaal weer de aandacht voor het niet-onvermaard geworden artikel te vragen. Eerst geef ik! gaarne plaats aan een artikel, waarin op; rustigen toon de wordingsgeschiedenis van de gewraakte regeéringsbelofte wordt uitgezet. Dit stuk luidt aldus:

Mijnheer de Redacteur,

Bij dezen verzoek ik u beleefd mij in de gelegenheid te stellen in „de Reformatie" eenige bemei kingen te - willen plaatsen in verband met de piublicatie van Br Diijk over art.. 40 van het Bezoldigingsbesluit,

Z. W. Eerw. Z. Gel. verklaart, dat hij omtrent den oorsprong en historie dezer belofte in het duister tast. De kennis omtrent de omstandigheid waaronder een bepaalde gelofte gedaan werd is voor een jaiste taxatie dezer taszegging evenwel een onmisbaar element, zoqdat Dr Dijk dan ook niet meer gaf dan een abstracte beschouwing, waarbij do ethische kant van deze quaestie eenigszins nader werd belicht. Een dergelijke beschouwing mag academisch© waarde bezitten, bij' een vraagstuk, waarin men met feite'.ijkheden te doen heeft, leidt zij menigmaal tot eenzijdige, ja zielfs onjuiste conclusies, wijl zij geen rekening houdt met de werkelijkheid, i.e. de omstandigheid waaronder deze belofte werd gegaven en de weeën waaruit deze waarborg is geboren.

Mijnheer de Redacteur, het zij mij' vergund van deze zijde de quaestie te belichten.

Waar Dr Dij'k het uitspireekt, dat het hem eigenlijk een raadsel is, hoe de regeering zulk een bindende bepaling kon maken, Ugt bet toch voor de hand, dat er wel degelijilc een reden aanwezig was. Ieder onbevooroordeeld mensch zal dan ook, na kennisname van den lijdensweg der ambtenaarssalarissen, in dit O'pizicht niet langer in raadselen wandelen.

In het rampjaar 1914 waren de wedden der ambtenaren beneden het peU der salarissen in het viijo bedrijf. Dit was niet alleen het gevoelen der ambtenaren, maar evenzeer de meening van aJle ter zake kundige p^articrdieren, terwijl ook de commissie-Stork, na ampele studie, tot geen andere conclusie kwam. Toen volgden de jaren waarin de prijzen der levensbehoeften tot ongekende hoogte werden opgevoerd. Deze jaren liggen nog versch in het geheugen, weshalve het niet noodig is den economischen nood dier dagen te releveeren. Hoe was na in die jaren de loonpiolitiek der regeering ? Het antwoord op die vraag kan zelfs bij mUde beoordeeling niet anders dan een ver­oordeeling inhouden. De, in die jaren gevolgde loonpiditiek, absoluut gespeend aan eenig systeem, was niets anders dan een'armzalig gepruts met de bezoldiging van, plm. 70.000 Staatsdienaren. Zelfs waar do regeering, na het verleenen van eenige zeer onvoldoende partieele verhoogingen, overging tot het geven van toeslagen, kon slechts in den hoogsten nood worden voorzien. De toestand was te vergelijken met een vuurtje, dat brandend© werd gehouden door op het uiterste oogenblik een minimum brandstof toe te voegen.

Het ambtenaarsgezin werd voor ondergang behoed, door op het critieke moment een toeslag te ontvangen opi het salaris, dat in 1914 reeds onvoldoende werd geacht.

Uit dezen noodtoestand, welke zes jaren duurde, werd in 1920, onder Minister de Vries, het Bezoldigingsbesluit en het bewuste artikel 40 geboren.

Het langdurig gepleegde onrecht en de daardoor geleden armoede in de ambtenaarsgezinnen, zij'n de gebooiteweeön van art. 40.

De door veel leed en strijd verkregen rechten mochten niet op losse schroeven staan. Alzoó werd het door de regeering en de ambtenaarsorganisaties gevoeld. Hierdoor ontstond de behoefte aan garantie, welke dan ook door de regeering werd gegeven. Deze waarborg moest in een coinoreten worm worden vastgelegd en zoO' ontstond art. 40, dat helaas meer beloofde dan van meetaf was bedoeld en begeerd.

Het voornemen cm den ambtenaar in de naderende crisis niet wederom te slachtofferen was de opizet, de eeuwigdurende g'arantie werd 't gevolg, de intrekking is het slot.

Dat aan deze uiterst • moeilijk te regelen materie niet meerdere zorg is besteed, mag echter geen aanleiding zijn om het wezen der gegeven belofte te verkrachten. Met de intrekking van art. 40 is de regeering nog niet van haar belofte ontslagen.

Aangezien de considerans van dit artikel m.i. met de redactie in conflict is, zal de intrekldng wel noodwendig zijn, evenwel blijft volgens de wetten der moraliteit de overweging, i.e. de belofte, onverzwafct van kracht. De regeering neemt echter het standpunt in, ' dat zij door intrekking van art. 40 van haar belofte ontslagen is. Dit is de moraliteit geweld aan doen en de rechtsorde oerkrachten.

Ten slotte wil ik er Dr Dijk noig op attendeeren, dat de termijn 1 Juli 1922 in het oorspronkelijk© artikel niet werd gevonden, zooiat de oogelijikheid tusschen ambtenaren die op dien datum in dienst waren en degenen die later zijn aangenomen in oorsprong niet bestond. Deze 'verandering werd in 1922 door de regeering aangebracht ten faveure der in dienst zijnde ambtenaren, (dus zij die de oorlogsjaren geheel of gedeeltelijk meemaakten) waarmede de slordige redactie van dit artikel nog eens duidelijk werd geïllustreerd.

Deze beschouwing dér (Tuaestie, IMijnheer de Redacteur, kan allerminst öp''Volledigheid 'aanspraak maken en is tegen juridische spitsvondigheden zeker niet bestand, ze geeft echter weer de onder ambtenaren algemeen heorschende opinie.

Ik zeg U beleefd dank voor de verleende plaatsruimte.

Met hoogachting , en brpedergroet,

Haarlem.

H. C. TER HAAK.

Op dit artikel ton ik alleen dit antwoorden, dat alles wat • te verklaren is, nog niet verdedigd kan worden, en mij de noodzakielijfcheid van zulk een regeeringsbelofte, waaraan m.i. alle zekerheid ontbreekt, nog vreemd blijft. Bovendien hebben wij liiet met het oorspronkelijke, maar met het tegenwoordige artikel te doen, en dat schept onbillijkheden. Echter, de ongerusten kunnen nu vrij ademhalen. Met het ministerschap van Co lijn is het uit. Van zijn bezuiniging komt niets. Misschien zal de man, die geen slaaf van den gulden wil zijn, nu zien, hoe de begrooting is sluitend te maken. En nu weet ik wel, en er ken ik gra.ag, dat onze christelijke ambtenaren over 't algemeen den val van dit ministerie betreuren, maar was de ciri-' tiek, die geoefend werd, geen Koren op de socialistische molens?

Ten slotte volgen nog twee andere stemmen. Eerst deze ontboezeming.

Geachte Redacteur,

Bij Uwe lezers, die niet ambtenaar zijn, giaf het stuk vorige week ingezonden door den heer C. Guijt 'n allerbedtoeveiidslen indruk. Zeker, nu twee jaar reeds is er door alle financiëele deskundigen betuigd, hoe de Nederlandsche Staat er bijl dreigt ten onder te gaan, zoo niet de zware last der ambtonaarssalarissen tot zeker© beperking werd gebracht. De 10 o/o zon dan nu ingaan ten jare 1924. Het schijnt evenwel alsof, de geachte inzender het nu pas bij het vlootspectafcel vernomen heeft. Hij spreekt over de bezuiniging als 'n groot onrecht hem en ' de zijnen aangedaan, waardoor hij werd genoodzaakt 'n tegen gebed te moeten opzenden. Dat gaat toch 'al heel ver. Uit dat beweren spreekt een mentaliteit, di© ver uit de koers is en eigenbelang meer dan 't alge'meen belang op het oog heeft. Het klinkt als van iemand, die in eigen gezichtsluing bevangen is. Tot vervelens toe is het herhaaldelijk met de feiten aangetoond hoe in de „vrije" bedrijven geen 10 of 20 o/o verliezen te boeken zijn, maar tot het vier-tot tienvoudige beloopen. Zijn er geen duizenden ontslagenen, die door de malaise hun werkkring zich, en mogelijk voor onafzienbaxen tijd, zagen ontglippen? Dat kan toch niemand, die nog wil zien, onbekend zijn. Moest de ambtenaar zich nn niet tot de gelukkigen rekenen en willig geven nu 'n billijke afstand niets onredelijks van hem vraagt? In deze benarde dagen. 43 nog sch'uilvinkje te spelen getuigt van groote zorgeloosheid en gemis aan chr. broederzin. T'egelijk doet" men geweld aan den ernst der werkelijkheid, die met nog zooveel artikels meer dan art. 40 niet te loochenen is. De nu gekomen nederlaag komt niet voort alleen van linksche actie. Neen^ de buidel kwam in 't gedrang; , daardoor de lauwheid, die geen flinke tegen-actie der rechtschen in 't leven durfde roepen. Om wat centen niet werken, ook niet meer bidden. Afwachten de bui tot deze zich Vrijdag ontlastte en .... plof .... ïtoelstra wordt uitdeeler nu, en zal 't halen waar het is, ten profijt© ook van den heer Guijt en zijn Bond. Rij voorbaat voor plaatsing dank.

Goiinchem.

S. PIK.

En eindelijk:

Hooggeachte Heer en Broeder,

In tegenstelling met het 'ingezonden stuk van den heer Guijt in de laatste „Reformatie", gevoel ik bepaald behoefte U WelEerw*. mijn zeer grooten dank en volle instemming te betuigen, voor Uw mooie, heldere uiteenzetting van Uw oordeel over art. 40.

U vertolkte mijn en veler gedachte, want dat artikel is beslist onrechtvaardig. INTREK-KING DAARVAN IS EEN HEILIGE PLICHT, omdat zoo'n zware financiëele last qpi de natie niet gegarandeerd mag worden.

Zeer velen met mij zijn daarom onze regeering, en in het bijzonder minister Colijn, ten zeerste dankbaar voor het voornemen van intrekking van dat art., waarmede onrecht te niet gedaan wordt.

Het is mij bepaald ©en onveAlaarbaar raadsel dat ©r nog CHRISTELIJKE ambtenaren en bonden zijn, die dit niet inzien, en zoo vreemd kunnen schrijven als de heer Guijt' deed,

't Is erg jammer dat nu onze Chr. regeering moet aftreden; oök omdat zij' nu niet dit onrecht kan wegnemen. Evenwel ben ik vast overtuigd dat de nieuwe minister (na korter af langer tijd) ook dit artikel zal intrekken, en de salarissen zal verlagen, — want — zooals u zloo duidelijk hebt betoogd — het kan niet anders; ons land is in grooten finanoieelen nood. Met broedergroeten, boiogachtend

Uw dr.

J. VAN EGMOND

Utrecht, Lindestraat 3.

Aan deze uitingen heb ik niets meer toe te voegen. Wia.tuurlijk blijft ieder verantwoordelijIK voor zijn eigen meening. Ik meende goed te doen naax beide ka.nten gelegenheid te geven zich uit te spreken. En daarmede sluit ik het debat.

K.D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Nog eens artikel 40.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's