GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het rouw-ge Brom.

Nu we toch over Gerard Brom. bezig zijn, loont het de moeite, even terug te komen op diens boek over „De omkeer in 't studentenleven". Hef is reeds bespraken in wijlen de Ivroniek van dit blad en een referendai'is Gr. heeft terecht opgemerkt, dat een kroniek van een pers-schouw niet principieel onderscheiden is. Men weet, dat Brom over KHkspaan de doodsklok geluid heeft. Maar niet iedereen vindt het goed, " dat dit rouw-ge-Brom romm'lend omgaat voor 'Klikspaans gebeente. Zwaarder dan bij begrafenissen pleegt te geschieden, protesteert Leo Leclercq in de „Groene Amsterdammer". Hoor Leo Canteclercq Brom bebrommen:

Gelijk de vroolijke corpsbroeder van weleer zijn gelrouw beschrijver vond in KlUcspaan, zoo heoit thans „het knor" beslag gelegd op het talent van een dor eminentste brommers uit zijn knon-onde horden, die hem een loflied heeft gedicht, zóó vu'-igeenziidig, zóó grandioos bekrompen werkelijic, inen kan zich niet voorstellen, dat zulk een krachtig geluid voortkomt uit de goedige, ruimdenkende, ioder-zijn-recht-gevende kudden van het stude-.-i-end iuealistendom.

Helaas, het stokpaardje des heeren Brom draaft wel héél ver door. „Omdat zij hun zorgen laf op hun ouders durfden laden, "hun familie lieten bloeden voor wat zij verzwolgen, en dan een x^rou'.v lieten betalen, misschien met haar gezondheid mee, wat zij hadden gebeerd." Ziedaar het ouderwetsche - studententype. 'VVaren ze werkelijk allemaal zoo, geachte doctor? Dian inderdaad zoudt ge gelijk hebben, wanneer ge uwe lansen braakt voor de nicnschen van de slappe thee en de afgetr.ipte broeken, van de maatschappelijke problemen én de gocQf nagels, van de vettige haren en de sociale kwesties, de menschen van de vele woorden en do kleine daden, die meenen dat ze het loven leeren kennen op afdeelingsvergaderingen, bestuars-

bijeenkomsten' ea universiteitsbibliotheken; de we'j.br'iéiders der aanruldrende benden van het. studeerend grauw. Maar uw protest is, gericht tegen de Keurige jeugd, tegen • de menschen, die het Iiurt hebben om te zijn wie ze zijn, om te bekennen, dat ze ook wel eens een paar jaren-van hiin leven jong en dwaas willen zijn, die trachten boven' de giauwe burgermansmoraal en kruidemorsbegrippcn uit te komen tot ruimer, menschelijker opvattingen, en die, in het algemeen, — men ga het' slechts .na in het praktische leven — later.lieol wat bruikbaarder mensclien, heel wat meer gentlemen zullen blijken dan de iDrave obscu.urlingeii die nu-oncn de wereld met praten te redden. Want' df. herinnering aan de losse onverschilligheid van dien tijd zullen ze meedragen voor hun heele leven, als een kostelijk bezit, een krachtig middel tegen verstarren en verroesten en tegen duffe burgerm.ans-gev/ichtigheid. Uw boekje is een slag ip. liet gezicht van de Jeugd. Ge zijt bepraat door de oudernannetjes, die uren-lange vergaderinge.n houden „ter verbetering van de maatschappij"; door do futlooze braafheidspreekers, die vergeten dat het leven er is om geleefd te worden. Maar wannoer ge eerlijk en nuchter de werkelijkheid beschouwt, dan moet ge zien, dat die menschen nooit iets gepresteerd hebben daii krachteloos gewouwel; en wanneer ge iets van het corps-leven weet, zult ge moeten bekennen, dat het in het corps dikwijls juist d i e menschen zijn, die een oprecht, kameraadschappelijk corpsleven onmogelijk maken door liun tenighoudende schiynheiligheid.

De omkeer in het studentenleven! Helaas, de omkeer is er, dat valt niet te loochenen. De algeheele nivelleering en verproUing van onzen tijd bedreigt ook den student. Men wil een degelijk. gemeensehaps-mensch van hem maken, een gesmeerd-loopende machine, een flinken kruidenier. Geen opstandig opbruisen meer van zijn teveel • aan levenskracht. Hij mag geen plezier hebben 'wanneer anderen lijden. Dat hij op zijn kamer blijve en piekere; of ter geheel-onthouders-vergadering opga en thee drinke; of bestuurslid van P. I. A. worde en - ivouwele! Tot redding der wereld!

Het ouderwetsche studententype verd-wijnt in onze dagen van stijlloos proletendom. Maar wannaar wij onze kinderen opgevoed zullen hebben tot menschen, die slechts voor de gemeenschap leven, die lederen spontanen impuls terugdringen wanneer deze niet strekt ten algeme& nen nutte, die nooit meer behoefte zullen hebben om eens uit den band te springen, dan zal de; ouderwetsche student toch een schoone legende blijven, een heldensage uit een verren, mooien tijd, een tijd. van zwierigen jool en trouwe kameraadschap, toen het geen schande was-een mensch te zijn, met menschelijke zwakheden, toen het individu zichzelf durfde te zijn en durfde te schateren om een moeizaam bedacht gemeenschaps-ideaal, dat van de menschen muffe engeltjes maakt en van de wereld een suikerzoet paradijsje.

Veel fatsoenlijker en in 't zakelijke veel meer op het oel afgaande, critiseert v. R. in „Bergopwaarts":

De situatie in de studentenwereld is op het oogenblik niet in alle opzichten gelukkig. De belangstelling in geestelijke dingen is in menig: opzicht gedaald. Allerlei cursussen, ook wijsgeerige cursussen, zijn matig bezocht. Over 't geheel genomen is de wetenschappelijke belangstelling niet groot. Waar wetenschappelijke interesse wordt gevonden, beweegt zij zich niet zoozeer in de veelzijdigheid als wel in de specialisatie. Vergeleken met een jaar of xijt geleden is de sociale belangstelling verbazend gedaald. Zij is er nog wel bij sommige juristen, maar toch niet meer zoo algemeen. Bij de theologen geldt dunkt mij over het geheel ge^ nomen, dat een vroeger interesse voor wetenschappelijke vragen waar zij bestond, is verzwakt en plaats heeft gemaakt voor meer practische belangen. In de algemeene studentenwereld staat de lectuur niet op hoog peil. Er wordt wel veel gepraat over Spengler e.d., maar degenen die werken als van Spengler lezen, zijn witte raven. Velen vergenoegen zich met treinlectuur, lichte romans, Ewers. In enkele geestelijk geïnteresseerde groepen staat de lectuur natuurlijk veel hooger.

Dat de situatie in de studentenwereld momenteel niet gunstig is, heeft tal van verklarende oorzaken. Degenen die b.v. te Delft studeeren, weten absoluut niet meer of zij wel een betrekking zullen krijgen. Velen zoeken aJ maanden naar een „baantje". Met de juristen is het dikwijls niet veel beter. Vroeger kon men kiezen wat men als jurist worden zou. Tegenwoordig mag men blij zijn als er ergens iets open komt. In Indië was er vroeger wel plaats te krijgen. Thans gaat ook dit niet zoo gemakkelijk meer. Tot op zekere hoogte beginnen dezelfde zorgen ook voor de medici te klemmen. Aan theologen is er alleen tekort.

De economische toestand is oorzaak, dat men veel minder kan uitgeven. Dit maakt den toon van leven-eenvoudiger, maar heeft ook tengevolge, dat men niet zelden zoo snel mogelijk afstudeert. 'Men verheugt zich in het Academisch Statuut, menigeen maakt er ook op de gewenschte wijze gebruik vau. Maar heel dikwijls komt het voor, dat men het Statuut hanteert om zoo snel mogelijk door zijn studie te komen. Waar de weerstand het geringste is, is dan niet zelden het gedrang het grootste.

Van sommige problemen kan worden gezegd, dat zij voor de studentenwereld als geheel niet meer leven. Ik denk aan Darwinisme, Materialisme e.d. In hel algemeen is men wat voorzichtiger geworden. Uitgesproken sociaal-democraten en vooral communisten komen naar mijn weten weinig voor. "Wel heeft het fascisme hier en daar zekeren aanhang. Men heeft mij verzekerd, dat Verviers wel invloed heeft op Roomsche studenten en ook onder

Leidsche juristen moet het fascisme eenige aanhangers tellen.

Religieus is er over het geheel een zekere lauwheid, een zekere depressie. Men ziet geen perspectief meer. Men kan geen twee passen o.p den levensweg vooruit bepalen. Dte menschheid bleek na den wereldoorlog nog machteloozer dan tevoren. Vooj' radicale verbeteringen en hervormingen schijnt er geen plaats. Het is alsof alles bij het oude is gebleven. Dit alles geeft een gevoel alsof er geen uitzicht meer in deze wereld is en in wankelmoedige oogenblikken rijst de vraag, of God Zich wel met deze wereld bemoeit en eens Zijn Rijk in deze wereld zal verwerkelijken. Begeerte naar een geestelijken onderbouw is er wel. Maar de i'emmende factoren in de wereld daarbuiten en daarbinnen - zijn vele. Opmerkelijk is overigens, , hoe de nadruk de laatste jaren meer en meer op internationale vragen en op de beteeken is van Jezus' prediking van het Godsrijk is gelegd. Er is een besliste reactie tegen Piëtistisch Christendom. Een in zekeren zin weer aanknooping zoeken bij de groote lijnen der Reformatoren.

Nuchtere beschouwing zal den man der Groene eraan herinneren, dat hij toch nog niet met al zijn scheld^ woorden iets heeft 'omvergesmeten van Broms van alle kanten saam gelezen citaten en documenten, en aan „Bergopwaarts" toegeven, dat de omkeer niet altijd blijvend is en dat eb en vloed elkaar regelmatig afwisselen.

„Oom Wout & Co."

Men zal zich herinneren het geestige woord, dat Prof, Geesink indertijd schreef over Oom Wout & Co., 'in verband met. een heer, die precies - yvist, waar de 12 stammen-Israels verzeild waren. De firma Wout & Co. bestaat nog. Prof. Obbink bewijst het, als hij in „Bergopwaarts" het volgende schrijft:

Korten tijd geleden begon het Folkwang-Museum te Hagen een „wetenschappelijke" serie onder den titel: „Werke der Urgermanen", reeds in „Dte vragen des Tijds" gesignaleerd. Hier wordt met niet minder wetenschappelijken omhaal betoogd, dat een Germaansch volk reeds in den palaeolithischen tijd kolonies stichtte en kuituren plantte aan de 'kust der Middellandsche Zee. Die wjjze waarop dat wordt betoogd, is verbijsterend fantastisch.

Maar het ergst maakt het een zekere Franz von iWendrin in een keurig gebonden boek van 250 bladzijden, onder den veelbelovenden titel: „Die Eutdeckung des Paradieses".

Op den titel afgaande, zou men meenen, dat hier inderdaad het oude probleem van de ligging van het paradijs opnieuw grondig onderhanden wordt genomen. En de Inleiding verzekert dat dit inderdaad liet geval is. _Die schrijver beweert n.l. - dat hij op een rots in Zweden een overoude inscriptie heeft ontdekt "(meer dan 800.000 jaren •OTid!) waaiuit met ontwijfelbare zekerheid (!) blijkt, dat in dien oertijd alleen de germaansche kultuur bestond, zoodat alle andere kuituren ., ait haar zijn ontstaan. Vandaar ook de meerwaardigheid der D'uitsche taal lioven alle andere talen. Hij laat de voor niet-Duitschers ontmoedigende verklaring voorafgaan dass nur die deutsche Sprache eine Sprache für die W.issenschaft ist", waarbij weer die geruststellende mededeeling dat hij er naar hoeft gestreefd „zich van elke vooringenomenheid verre te houden".

De schrijver geeft dan een kwasi-wetenschappelijko vertaling van de eerste hoofdstukken van Genesis, (hoewel hij het Hebreeu, Wsch niet machtig is). Daarna komt het groote vraagstuk aan de orde: de ligging van het Paradijs.

Het lust mij niet den schrijver bij zijne ., uiteenzettingen" te volgen. Ik wil enkel door een paar voorbeelden duidelijk maken welke waarde aan dit geschrift is toe te kennen.

Hij begint met te zoeken naar de rivier Frat (Eufraat) en ontdekte dat het dezelfde rivier is als de Duitsche Warte, een zijrivier van de Oder. Nu volgt al het andere vanzelf. 'De Elbe is de Jordaan, de Pison liep waar nu het eiland llügen ligt, enz. In 't hart van Duitschland liggen een paar dorpjes, Jerichow en Jordan geheeten. Het is duidelijk dat het Palestijnsche Jericho een germaansche kolonie is, genoemd naar het duitsche Jerichow (zooals b.v. New-York, Nieuw Zeelans" enz.) Ter verduidelijking zijn er een paar kaartjes bij geteekend, waarop men lean zien dat de preciese plaats van het bijbelsche paradijs lag ten Zuid-Oosten van Berlijn.

Ook uit de namen blijkt het germaansch karakter van het bijbelsche paradijs. Frat hangt samen met het duitsche Fahrt, de naam Farao is verwant aan het Duitsche Pfarrer, het woord Kusj komt van: Goten, Gihon is van denzelfden wortel als 't duitsche gehen, gang. Daar men het Hebreeuwsch van achter naar voren leest, moet men sommi'go woorden omkeeren om hun eigenlijke beteekenis te vatten. B-.v. het Hebreeuwsche woord voor God: elohim of elochim. Leest men dat van achter naar voren, dan krijgt men (de duitsche) Michel! De Germanen zijn dus goden, alle anderen heeten Adam == menschen. Daarom, zoo gaat de schrijver voort, is het onjuist, als wij, Germahenr'ons menschen noemen; wij zijn goden, goeden, godskinderen, wij hebben a'ïle kuituren opgebouwd, enz.

Jezus was natuurlijk ook een Germaan. Het is do ergste godslastering, te beweren dat Jezus oen Hebreeër was. De naam Hebreeër beteekent volgenj hem: 'Wildschwein-Bastarde.

Ten slotte vermeld ik nog dat Openbar. t2 vlgs. V. Wendrin niet anders beschrijft dan de strijd tusschen de „edelblütige" Germanen en de minderwaardige (niederrassige) Hebreeën.

En al dat fraais wordt ons aangeboden onder den titel: De ontdekking van het Paradijs, en in een vorm gegoten, die er op berekend is, dien onzin een wetenschappelijk aanzien te geven.

Ik verneem, dat het boek in' Diuitschland veel opgang maakt en dat er een geweldige propaganda .voor gemaakt wordt. De Duitschers, die beter weten, doen er het zwijgen toe. Droevig!

Tegende Kerstening van Nederland.

Niet veel verder dan de logica van de firma Wout & Co., en dan niet eens even scherpzinnig, is wat „Nono" in „De Dag" vertelt over het 2e Kamerlid Ds Kersten:

Zijn vele buitenlandsche volksleiders aanhil; S(jrs tot moord en doodslag, de onze beuren ons op, zijn leuk, maken onschuldige grappen. Althans D« Kersten heeft ons weer eens smakelijk doen lachen met zijn zoo juist gepubliceerde nieuwe, komische vragen aan den i\'Iinister.

Niettegenstaande Ds Kersten reeds eerder — zonder succes echter — den Minister verzocht had, de menschen op hun vrijen Zondag zoo min mogelijk vrij te laten, vraagt hij, naar aanleiding van het feit dat de Nederlandsche Spoorwegen tusschen Rotterdam en Hoek van Holland retoiirbiljelten verstrekken tegen laag tarief, uitsluitend des Zondags:

„Acht de Minister zich niet geroepen, den invloed der Regeering aan te wenden om dergelijk bevorderen van de ontheiliging van den dag des Hoeren te doen beëindigen? "

En dat vraagt een Dominee, die uitsluitend op Zondag dienst doet, wiens beroep het is, op Z, ondag te werken (want in hoofdzaak wordt hij lietaald voor hetgeen hij op Zondag doet). Ds Kersten vindt het een j, ontheiliging van den dag des Heeron" als de minder gesitueerden ook eens in de gelegenheid worden gesteld, een reisje te doen, waarvoor — wat de Directie der Nederlandsche Spoorwegen juist in aanmerking heeft genomen — op werkdagen geen gelegenheid is, want op die da_gen moet gewerkt worden.

Als dat reizen kwaad is en tevens het eenige kwaad, dat de mensch doet, nou, dan gaat het nogal, zou ik zoo zeggen.

Al heb ik voor de kerstening van Nederland ook niet al te veei verwachting van de Kerstening der I\veede Kamer, toch heeft Nono héelemaal niets van Ds Kersten begrepen, noch van predikanten en iiun „geld verdienen" op Zondag. Arme Nono!

De K e u k e n g o d der Chineezen.

Kinderlectuur is voor de groote menschen altijd leerzaam. Daarom overdenke menig groot menschenkind wat „Ons Zendingsblad, Zendings-tijdschrift voor de Jeugd" den kinderen voorlegt:

Elk heidensch huisgezin in China houdt er een keukengod op na, die men zich kan aanschaffen voor een halven cent. In de kachel van baksteenen is een nis voor hem gemaakt. Die tempel is vaak onzichtbaar door de rookwolken. De keukengod is feitelijk de regeerder van het huisgezin. Zijn taak is tweeërlei: hij houdt nauwkeurig rekening van al de tekort-' k o m i n g e n van het huisgezin en hij is de middelaar tusschen het huisgezin en de hoogere goden.

Op den 24st6n dag van de twaalfde maand van het jaar vaart hij ten hemel om aan de hoogere goden rapport uit te brengen. De leden van het huisgezin maken de voorbereidsclen voor zijn hemelvaart. Eerst wordt suiker of stroop om zijn mond gesmeerd, opdat hij alleen zoete dingen vertellen zal. Dan wordt hij op een klein rood papieren stoeltje geplaatst, hij zelf is meestal ook van papier geinaakt. Er wordt alcohol over gegoten, om de vlammen hooger .te doen opstijgen en dan wordt alles aangestoken, zoodat er niets overblijft dan wat asc'h.

Een nieuwe keukengod wordt dan gekocht ei) op Oudejaarsavond in zijn nis gezet.

Arme Chineezen, die meenen, dat zij op die ".vijze veilig zijn voor de straffen der goden!

Ja, arme Chineezen! — — Maar, — soms schijnen ook wij enkele Chineesche gewoonten ovjr te nemen. 'Wij hebben ook een afgodje in onze kerkelijke huishouding. Hij heet Protest. Gebeurt er iets in onze kerkelijke huishouding, dat niet in den haak is, dan weten wij, dat ons afgodje er werk van maken za: i; dat hoort nu eenmaal zoo. Dies maken wij maar werk van ej? voor hem-Precies als bij de Chineezen. En op een bepaalden tijd des jaars geven we hem de volle ruimte. Wij rekenen bij voorbaat er al op. We brengen van te voren alles in gereedheid. En we poetsen hem flink op. Ook moet hij voor dien éénen keer bepaald op een stoeltje, dat we hem van alle kanten bekijken kunnen. 'En hij mag ook van de keuken naar de huiskamer toe, de mooie kamer zelfs. Daartoe offeren we hem zeer veel. Onder de offeranden, die wij, onzen afgod rookende, hem toebrengen, zijn: Protest, Khnkend Protest, Applaus, Daverend Applaus, Interruptie, Vliegende Interruptie, Motie, Ellenlange Motie, Resolutie, Scherpe Resolutie, üan klagen we erover, dat dat veeleischende afgodje toch zoo maar alle huiselijke zonden rapporteert en tegelijk helpen wij in 2 a 3 uur meer rapporteeren van onze tekortkomingen dan hij in een jaar deed. Maar daarvoor is 't dan ook de dag der offeranden voor onzen afgod, dat keukenmeubel. Hoog verheffen wij hem En het slot is: we doen er wat stroop om zijn knauwend •mondeke, we beloven, dat alle leden des gezins malkanderen toch zullen blijven bewaren in eere en deugd en dat we toch maar zoet zullen blijven. En dan stekei) Hve een vuurtje aan, en ons papieren afgodje wordt verbrand en er blijft asch over en we zijn bijster te-'-vi'eden over onze liturgie en we pooten in de Keuken een nieuw afgodje, om ons critisch leven toch maar op peil te houden — tot een volgend jaar.

Dit alles, o lezer, is slechts een gelijkenisje, en dan nog niet eens origineel en dan: kreupel, kreupel. Ik weet het wel.

Maar verstaat men 't niet? Protest kan voor God gebracht worden. Maar dan slaan we eerst op de borst-

En als er 100 op de borst slaan, is er misschiea onder hen éen, die tege.n den liuisgeiioot met applaus protesteert. Protest kan echter ook een afgod je worden; zoo'n afgodje moet zijn gerechtigheid hebben.. Maar hij hoorit toch maar bij 't keukengerei; en het keukengerei geeft eigenlijk ons ons gerechtigheidje, ons „natje" en ons „droogje". Afgoden bekeeren niet.

O neen, ik verklik niet het kwaad van mijn huisgenooten. Maar ik stel toch voor, nu het afgodje weer verbrand is, geen nieuw te koopen voor het volgend jaar. Ik zeg niets van al de sprekers, al de interrumpcerders, op den daverend-applaus-dag, verleden week in Utrecht. Ik zeg niets y, an de velen, die verhinderd ^varen, den bidstond bij te , wonen. Maar ik weiger te gelooven dat van de zeer velen, die geapplaudisseerd hebhen, er niet velen waren, die hadden kunnen bidden. Ik constateer alleen piaar: de protest-zaal was vol en de' bidstond was lang niet vol. Ik geloof, dat wie niet komt bidden (als hij wè 1 kan) het recht verbeurt te protesteeren en aan te klagen. Ik geloof, dat enkelen niet hebben geklaagd tot God in Z ij n Tempel, maar dat ze hebben gerookt 'aan hun afgodje Protest in eigen keuken. Ook was het .een familie-reunie. En die familie-dagen zijn toch maar gezellig, bij Chineezen én bij ons. Je kunt na zoo'n offerfeest b.v. lunchen. Want bij afgoden beleef je nooit, dat ze je offeranden weigeren in hóón. Dat kan alleen God je doen ondervinden. Maar wij laten dat dan ook goed uitkomen, als we over Kaïn spreken.

Misschien denkt een heel enkele aan grapjes. Maar het is verschrikkelijke ernst. Stampvol bij de moties; leeg bij 't gebed. Welken broeder behouden wij zoo? Klagen tot God is zoo moeilijk, zelfs maar klagen

in Zijn tegenwoordigheid. Maar wie huisgenooten veroordeelt en daaxbij applaudisseert, vrage of hij gebeden heeft. En anders zwijge hij, behalve over zichzelf. Er z ij n eerlijke bezwaren, bezorgde trouwe harten, er zijn er, die dien morgen als in Gods tegenwoordigheid gesproken hebben; ik weet het. Over hen spreek ik niet. Maar als al de klappende handen aan zóó kloppende harten behoord hadden, dan was, o protesteerende motie-duwers, de bidstond niet zpo leeg geweest. Hebt gij ook een afgodje verbrand? Ze hebben 't ook eens gedaan in de dagen der Fransche Revolutie. Maar de blanke poppen van de lievo deugden waren toen per ongeluk heelemaal zwart geblakerd. Het was ironisch. Het was ook waar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's