GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS - SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS - SCHOUW.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tale Kanäans.

Verleden week gaf ik enkele opmerkingen met betrekking tot de „tale Kanilans" in verband met de „Amsterdamsclie Kerkbode".

In hetzelfde verband ligt ook de opmerking van Ds S. Datema in zijn kerkbode:

Niet gaarne zou ik uit het kerkelijk en geestelijk spraakgebruik die dikwijls aangrijpende woorden en beelden missen, voor een goed deel aan de kleine 'propheten ontleend.

In de samenspraken tusschen Kees en Bart gaat het zeker wel eens buiten de maat. Toegestemd.

Maar, spreken b.y. van de woestijn des levens, van de druiven van Eskol, van liet water uit Bethlehems bornput, van het geven van een scheldbrief aan de wereld en vele dergelijke meeï is toch waarlijk niet te veroordeélen en minderwaardig te beschouwen.

Reeds vroeger riep ik Dis Schilder toe: man, man, je moet met het bad niet het kind ook wegwerpen.

En daarom zou ik niet gaarne tegen genoemde stelling van D'r Wille durven opponeeren.

Ben ik er integendeel dankbaar voor. Gezonde mystiek is niet kwaad. Ook in de taal niet. Als maar eenvoud en waarheid blijven.

Men kan in onderdeelen van Ds Datema verschillen en toch in hoofdzaak hem gelijk geven. Wie b.v., om bij het eerste te blijven, van het water uit Bethlehem's bornput een vaststaand begrip malcen wil, waaraan de gedachte van den in Bethlehem verschenen Christus verbonden blijven moet, Avischt min of meer bij den hoorder de historische waarheid uit het geheugen weg, dat David dat water met geen geweld wilde drinken. Hier leent men dus begrippen uit beschouwingen, die hoogstens in de onder de Gereformeerden terecht van oude tijden aan in den ban gedane „motto-preeken" kunnen aangediend worden. Mogen we bewaard blijven voor preeken over motto: Wie zal mij water te drinken geven uit Betldehem's bornput? " (2 Sam. 23:15). Ik geloof ook niet, dat Ds S. Datema daarover zou • preeken willen. Tenminste niet in de richting der .jV'ergeestelijldng". Maar dat. betreft onderdeelen. In hoofdzaak ben ik het met Ds Datema zóó eens, dat ik ook de stelling van den heer Willg.reeds •.biji.voorbaat blijk onderschreven te hebben. En w a a r i n ik dan ook het kind met het badwater overboord geworpen heb, .. .•. niemand heeft het bij mijn weten mij verteld. Ik zou het graag hooren, mits men, evenals ik, met den bijbel argumenteert of anderszins. Moge men met het „badwater" van de eventueele verschillen tusschen andere gereformeerden en mij niet ook het „kind" van de groote eenheid overboord werpen. Want als het waar is, dat de waarheid in haar nadere uitwerking te voorschijn komt uit de wrijving der meeningen, dan is die eene grondgedachte, die we allemaal hebben, ongetwijfeld het .„kind"; en de weldadige wrijving van gevoelens onder 'de menschen, die op één bodem staan, is dan ongetwijfeld het „water", dat het kind reinigt en zuiverder naar voren brengt. Wil men alleen het kind bewonderen, welnu, ik heb het ook gekoesterd. Maar ik z-r; u toch willen zeggen: aat het kind niet ongewasscïien. Want dan blijft het niet gezond. Het kind niet uit het bad weggooien? Best. Maar ook niet er buiten houden!

En voor argumenten houd ik mij ' aanbevolen. AVant dat de zaak niet buiten ons geestelijk en kerkelijk leven ligt, moge men, zooal niet van mij, dan toch in elk geval van een man als Prof. Grosheide aannemen, die in „Noord-Soll. Kerkbl." schreef:

Telkens blijkt, dat hier misverstand heersclit. Ook onder ons wordt onder tale Kanaans bij lange niet steeds hetzelfde verstaan. En het gevolg is, dat ook de booordeeling verschilt. De een neemt hel voor die sprake op, de ander moet er niet al te veel van hebben, doch men praat langs elkander heen.

Nu is het ons onverschillig, wat men tale Kanaans • noemen wil, als men slechts onderscheidt. Dat is ten zeerste noodig.

De Geest Gods spreekt in de Heilige Schrift een eigen taal. Een taal, die de Goddelijke. Openbaring brengt in de zondige menschenwereld. Dat is een nieuwe reeks gedachten, de natuurlijke mensch neemt ze niet aan, ze worden slechts aanvaard in het geloof. Voor die Openbaring Gods hebben de heilige apostelen en profeten, ja heeft de hoogste Profeet en Leeraar zelf, bestaande menschelijke woorden gebruikt. Maar ze hebben die Avoorden geadeld. Ze hebben ze een hoogeren, rijkeren inhoud geschonken. En zoo is ook het kleed, waarin de Openbaring Gods in de Schrift tot ons Icomt van bijzondere waardij.

Wie van deze dingen spreekt, zal vanzelf de woorden gebruiken, waarin de Schrift ze ons beschrijft. In de praktijk komt dat daarop neer, dat we ons in onze geestelijke gesprekken doorgaans bedienen van de woorden van den' Statenbijbel. Daar is veel voor en niets tegen.

En wil men dit tale Kanaans noemen, dan beliooren ook wij tot haar verdedigers.

Maar er zijn ook andere verschijnselen en die verdedigen we niet.

Zoo wanneer men voor de dingen van het dagelijksche leven een taal gebruikt, die door haar deftigheid en ouderwetschheid aan de taal van de Statenvertaling denken: doet. Niet om te spotten, daarvan spreken we heel niet, maar omdat men zich dat nu eenmaal heeft aangewend.

Dat is onnatuurlijk, duf.

Of een ander verschijnsel, dat ge vaak bij onze overmystieken ' vindt. Ze rijgen allerlei woorden, die' de Statenvertaling op verschillende plaatsen heeft, aaneen. Ze hebben een heel stel van eigenaardige zinswendingen bij de hand, waarvan ze zelf de beteekenis niet of ter nauwernood verstaan. Ze hebben een geijkten woordenschat en al wat daarvan afwijkt, kan bij hen geen genade vinden. Kortom er is hier een heel stel van woorden en uitdrukkingen, die wel schoon lijken misschien, maar die praktisch dood zijn, omdat men ze als een soort levenloos gereedschap bezigt; of beter nog, als sieraden, die men draagt voor zijn fatsoen.

Wil men dat tale Kanaans noemen, dan verdedigen we haar niet.

Integendeel, dan zien we er een gevaar in voor het geestelijk leven. Men meent er over te spreken, maar men doet het niet. Men-zegt een aangeleerd lesje op. 'Men spreekt woorden óf zonder zin ; '.elfs, óf wier • inhoud men zelf niet verstaat, laat staan ondervindt. Dan krijgt het geestelijk leven door de taal een valsche plooi.' Er is iets, dat naast het eigenlijk bestaan staat, dat we kunnen uit en aantrekken als een kleedingstuk en dat het geestelijk Jeven juist belemmert in zijn wasdom.

Noemt men dat tale Kanaans, dan dient er tegen gewaarschuwd. ^lier dreigt onoprechtheid, hier is een valsche schijn.

Daarom onderzoeke men wel, wat men zelf en wat anderen sprekende of schrijvende over tale Kanaans op het oog hebben.

Met uitzondering misschien van een kleinigheid, als het gebruik van Statenbijbel-Nederlandsch (ik rneen, dat we langzamerhand de ontvangst eener nieuwe Bijbelvertaling, waaraan ook Prof. Grosheide zijn verheugenden arbeid geeft, moeten mogelijk maken door. onze (terminologie niet op een afstand daarvan te houden), geloof ik niet, dat men één van deze volzinnen tegen mij zou kunnen in 't veld brengen. Wie het wel kan, die doe het.

Rome en de ketters.

In de eucharistische dagen heeft het nog al oens onwelriekend ge'walmd. Heelemaal gaat de schuld daarvan Rome niet voorbij. In Utrecht willen sommigen een Utrechtsche kei door het kerkraam van Toorop gooien en af en toe gooit een Roomsche ©en knuppel in het protestantsche hoenderhok. In de „'s-Gravenhaagsche Kerkbode" schrijft Dr v. Gheel Gildemeester:

Vandaag, 6 Augustus, ontvangen wij het volgende schrijven: 's Gravenhage, 6 Augustus 1924.

WelEerwaarde Heer.

In de Kerkbode van 23 Juni j.l. komt ón3er de rubriek Gemeentebelangen (no. CCXII") voor eene mededeeling omtrent het bestaan van een Latijnsch werkje „de stabilitate et progressu". Waarin aangedrongen wordt op de doodstraf voor ketters. Ik stelde een mijner katholieke (bedoeld zal zijn roomsche) kennissen bedoelde Kerkbode ter hand met het verzoek om inlichtingen bii de R. E. geestelijkheid in te winnen.

Aangezien deze informaties nog al tijd hebben gekost, kan ik me nu pas omtrent bovenbedoelde quaestie tot u om nadere inlichtingen wenden.

Het resultaat van de ingewonnen inlichtingen bij de R. K. geestelijkheid is deze (dit):

De parochie-geestelijke van mijn R. K. kennis noemde het onzin.

Govers, R. K. 'Bioekhandel, bezit het werkje niet en weet ook het bestaan er van niet. Een der paters van de Theresiakerk in het Westeinde zegt het bestaan van het werkje ook niet te kennen en noemt het eveneens onzin.

Hij zelf zou gaarne willen Weten waar dit boekje dan wel te krijgen zou zijn.

Zoudt U zoo vriendelijk willen zijn in de Kerkbode onder de rubriek Gemeentebelangen hieromtrent nadere gegevens te verstrekken?

Dan bedankt deze schrijver Uw en zijn gehoorzamen dienaar , .beleefd voor de moeite", en zegt „hoogachtend" wie hij is.

Zeker. Ik ben tot zijn dienst. Dat de heeren geestelijken „het bestaan" van „dit boekje" niet kennen, ' bewijst dat zij zijn van het gemoedelijke soort dat in mijne zonnige .ieugd o.a. de bevolking van Noord-Braband verzorgde. En dat zij de mededeeling , tiit no. CCXII „onzin" noemen, vereert hun hart, méér dan iets anders. Dïe goede paters willen natuurlijk niet gelooven dat . een eenigszins gezaghebbend schrijver hun kettersche landgenooten om zeep zou willen lielpan, nog wel onmiddellijk nadat zijne Eminentie, Kar-• dinaal v. Rossum juist zijne „geliefde protestantsche landgenooten" zoo eminent-lokkend heeft toegesproken.

Dat , , Govers, R. K. Boekhandel" zelfs van „het bestaan van dit werkje" niet weet, behoeft niemand te verhinderen bij gelegenheid iets meer coulants in dien R. K. boekhandel-te bestellen.

Toch venvondert het ons lichtelijk dat „dit hoekje", „dit werkje" zoo heel en al onbekend is bij de' voorlichtende heeren geestelijken.

Inmiddels de heer Lépicier is nu niet maar de eerste de beste, maar hij is hoogleeraar in de theologie aan het pauselijk stedelijk collegium de propaganda fide in Rome. , , Fr. Alexius M. Lépicier, O. S. M. in Pont.. Collegio urbano de propaganda fide sacrae theologiae professor". Zoo luidt zijn officieele titel; en , , het boekje", „het werkje", dat de heeren hier niet kennen, is. een bekend studieboek voor toekomstige priesters die "in Rome studeeren. De volledige titel is „de Stabilitate et progressu dogmatis". In 1910 kwam een nieuwe en vermeerderde druk: editio altera, ampliata. En op blz. 193 v.v. en blz. 200 kan men de bedoelde uitspraken lezen. 'Daar wordt gevraagd: ., ütrum et quo pacto haeretici sint tolerandi? " Of on onder welke voorwaarde ketters moeten geduld worden?

— En daar wordt ten ant^Voord gegeven: „Zoodra iemand in het openbaar kettersche leer verkondigt en anderen met woorden of voorbeeld tracht te bederven, kan hij niet alleen, in het afgetrokkene gesproken, uitgebannen worden, maar ook 'naar recht wórden 'gedood, , immers opdat hij niet door pestbrengende besmetting zeer velen verderve; want een slecht mensch is. slechter dan een wild beest, en doet méér kWaad, gelijk Arjstoteles zegt (Ethica I, VII, c, b, aan 't slot). Derhalve gelijk het geen Icwaad is een wild dier van het woud, dat uitermate schadelijk is, te dooden, zoo kan het goed zijn een ketterschen mensch die aan d.e goddelijke waarheid afbreuk doet en anderer heil .belaagt, van het gebiruik van 'het schadelijk leven - te "berooven."

Wanneer de zeereerwaarde heeren, tde parochiegeestelijke of de pater van de Theresiakerk bovengenoemd, die onze mededeeling „onzin" noemen, den latijnschen tekst van Fr. Alexius 31. Lépicier verlangen te kennen, om te beoordeelen of de vertaling getrouw is, dan hebben ze 't maar te zeggen en we drukken den latijnschen tekst letterlijk a.t Laten zij zich inmiddels nog eens bedenken of zij de kwalificatie „onzin" handhav^en.

Op blz. 200 lezen we de uitspraak: , .Ecclesiae verum jus competit in haereticos poenam mortis decernendi", hetgeen aldus in het hollandsch luidt: „Aan de kerk komt in waarheid het recht toe tegen ketters de doodstraf uit te spreken."

Ook bij Rome is de' natuur sterker dan de leer en de traditie een soms lastige erfenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS - SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's