GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ONZE PSALMBERIJMING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE PSALMBERIJMING.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Blijkens syncdale iapi, orten en agenda hieft de zaak eener nieuwe psalmberijming cf ceaer revisie der bestaande de aandacht onder o; is. Evenwel neg niet in die mate, dat het m golijk was, aan uitgesproken verlangens uitvoering te geven. Tocli is het goed, de belangstelling levendig te houden. Er zijn veel bezwaren tegen de bestaande berijming in te brengen. Reeds de manier, waarop zij tot stand kwam, is in staat de. antipathie der Gereformeerden ^ te wekken en niet minder die van hen, welke bij een psalmberijming aestheüsche grondregelen hier zien met voeten getreden.

Blijkens syncdale iapi, orten en agenda hieft de zaak eener nieuwe psalmberijming cf ceaer revisie der bestaande de aandacht onder o; is. Evenwel neg niet in die mate, dat het m golijk was, aan uitgesproken verlangens uitvoering te geven. Tocli is het goed, de belangstelling levendig te houden. Er zijn veel bezwaren tegen de bestaande berijming in te brengen. Reeds de manier, waarop zij tot stand kwam, is in staat de. antipathie der Gereformeerden ^ te wekken en niet minder die van hen, welke bij een psalmberijming aestheüsche grondregelen hier zien met voeten getreden.

De vraag is nu, op' welke manier ik probeeren zal, mijn betoog óver de groote ongeschiktheid der bestaande psalmberijming te vervolgen.

Het spreekt vi^el vanzelf, dat in het kleine bestek van deze artikelenreeks er geen denken aan is, om den heelen bundel door te loopen en op elk vlekje, elke zieke plek, in dit rijmlichaam den vinger des gereformeerden zangers te leggen, zeggende: Kom, en zie en zing wat anders. Volgden wij deze methode, dan zouden wij in 5 artikelen met geen mogelijkheid kunnen klaar komen.

Wat dan?

De ergste voorbeelden uitzoeken en die bij elkaar leggen? Men zou mij overdrijving verwijten en • willekeur en vijandigen opzet.

Ik meende de bezwaren te ondervangen en de objectiviteit het best te dienen, wanneer ik me beperkte tot een gedeelte van den bundel, v/aarvan de keus bij niemand de idee van willekeur zou kunnen wekken. Ik beperk me daarom thans tot psalm 1—20. We hebben dan van de 150 psalmen er 20 min of meer onder den bril gelegd; niet eens onder de loupe. Blijkt het dan, dat bij V^ van onzen bundel i) de vlekjes niet weinige zijn, wat zal dan het gansche lichaam ziek zijn! Den bundel „Eenige Gezangen" laten wij buiten beschouwing, omdat die reeds onder generaal-synodaJe oogen aan den lijve is geëxamineerd en voor ontslag uit den liturgischen dienst wegens invaliditeit is voorgedragen, al is dan het ontslag nog .maar niet verleend.

Tevens moet ik opmerken, dat ik de berijming heb vergeleken met den bundel „Psalmen" van Dr A. Noordtzij. Men kan niet zeggen, dat dit een methode is, die niet-objectief is. Want niemand zal toch willen, dat onze 6 hoogleexaren, die met andere theologen ons volk willen zegenen met een gereformeerde „Korte Verklaring der H. Schrift met nieuwe vertahng" voor niets moeten werken; de tijd komt, waarin we hun werk moeten „opeischen" zooal niet voor alle terrein des levens, dan toch voor ons eigen terreintje, o.m. ook voor ons afgeschoten hoekje, waarop wij onz: e zangstem oefenen of onze keel schrapien. Bovendien wete ieder, die vreest, dat we iets nieuws boudelijk impiorteeren, en assumeeren, dat van de 20 psalmen er één is, dien Prof. Dr A. Noordtzij precies heeft weergegeven gelijk wijlen Prof. M. Noordtzüj' gedaan heeft ia een nieuwe bewerking, verscheneai te Kampen, bij een officiëele plechtigheid der Theol. School. Van dat licht gebruik makende, zijn we dus wel onder veilige hoede. En om ten slotte volkomen te ontsnappen aan de kritiek van partijdig drijven, wil ik opmerken, dat ik den modern-critischen bundel van Baethgen (serie Nowack) niet eens heb doen gelden als autoriteit, wanneer Prof. Noordtzij met hem verschilde. jNfatuurlijk vermeet ik miji niet, uit te maken, wie van die twee gelijk heeft, bij gebleken verschil. Maar ik volg deze methode alleen daarom, omdat ons gereformeerde volk met de nieuwe bijbelvertaling te maken heeft, en ieder mij zoo controleeren kan. Wat men ook zegge: in elk geval niet, dat ik zóó den regel vertreed, die daar zegt: ne quid nimis; een spreuk, die ons terecht herinnert: niets te veel; overdrijving schaadt.

Wanneer we nu de psalmen 1—20 aldus bezien, wat vinden we dan?

Natuurlijk veel goeds. Dat stel ik voorop. Maar omdat ik dat niet behoef te leeren, wijl het gros dat wel gelooft, zal ik den betamelijken lof ditmaal achterwege laten.

Willen wij eerst ons gevoel volgen (dat ligt in de lijn der rijmende vaderen van Laus Deo, Salus Populo), dan moeten we toch eerst even ons gezicht vertrekken bij enkele woorden, die uit a e s t h e t i s c h oogpmit ons"'minder streelend dunken. Ik zal niet veel zeggen van de oude termen, die in onzen tijd niet meer gangbaar zijn, 'als daar zijn 2): ot (3\ 10^), stout (ö"), hittig (7'), kop (7s), wandelen IN iemands raad (1^; A^oordtzij heeft: reden in den raad, dat is zuiver nederlandsch en behoudt den climax van treden, staan, zitteli 1:1), sainenrotten (l^), hoog vertrek (9^ 18s een nogal zwak beeld, vergeleken met Noordtzij's: otsburcht), op 't eenzaam bedde neergezegen (4-, maar de a, angesprokene wordt geacht gewoon naar bed gegaan te zijn, zonder eenige zijging), treken, waarmee men iemand naar 't hart wil steken (5"), oneven 'schaal (71), het recht fnuiken 7^), hel (9", 16=, IS^ voor doodenrijk, h e 1 s c h e band voor doodsband; wanneer worden we eens van dit onklare woord hel verlost, als v, an iets anders dan „de hel" sprake is? ), het 2; e gent vast den gierigaard (10°), ver-nis-t (10'', niet: e-vernis-t), de arme h o o pi (hoop in den zin van bende, lO'', al is er van een bende niets te bespeuren in 10:10), immer (lO", niet: ltijd; maar: oit), geweld (in den zin van macht, 12^), fier (in ongunstigen zin, terwijl het woord tegenwoordig alleen in gunstigen zin voorkomt, 17^), arme (niet als: p-roletariër", maar als: ngelukkige, en toch substantive2) gebruikt, 9^-, 10*. Over: oreloogen (18^»), evenredigheid (I91), heilgoed (20^), naar (nare streken, 18i), oogen-Ieden (11-"), blalcende grimmigheid (6^^), en fel geprangd (S^) zullen we maar zwijgen. En nu zijn we nog niet eens a, an de felle stokebranden, de jeneverkolen, noch aan vet en smeer toe...

Misschien kan onder de rubriek van het doffe en onaesthetische ook gerangschikt worden deze bloemlezing: het vee op heiden (heide-n! de rijmelaar is wel qpi de Veluwe geweest, maa.r .niet in Palestina, 8'); omhooge steken (lO^); onderzoeking kweeken (10^). Bepaald zondigen tegen alle taalregels doet p's. 7': verwacht dan, dat hij leugen baar'. Het laatste stompje van een woord beteekent: bare. Maar wat doet hier die conjimctief?

En al zijn we aan de vele gevallen van rijjmcrasis al meer gewend, dan voor onze opvoeding dienstig is, het blijft toch altijd weer stuitend: smeên IS^), vertreên (13^), tegenheên (13*), paan (14*), goón (16^) en voorts: gena, ga-slaan (lO^), te moê. Een eigenaardige combinatie van deze minder fraaie terminologie geeft 10*. Diaar hooren we van een godloos rot, dat vast den gierigaard zegent, niet zonder verwaand den neus omhooge te steken, edoch, ook al zonder onderzoeking ^ te kweeken in het hart, dat immers alleen onzimiige gedachten koestert, wanneer het zich uitspreekt in een leus, die het schoolondeiTicht over de kop^pelwerkwoorden stout en vast beschaamt: „daar i s geen God, geen loon noch straf (is) te wachten".

Over teruggekeeren naar' de hel (9^'), bedde (6«, 4-') spraken we reeds. Valsche streken (15=) zijn niet bepaald ouderwetsch (15') maar toch ook geen kerktaal, vooral niet, als men er enkele seconden over zingen moet. Waarlijk, tegen deze ouderwetsche dingen wegen enkele proleplische nieuwigheden niet op, als daar zijn: de leeuw, die het oog ont-schuilt (17") en het rijmen laten van vrome, op genome(n) in 18'. Zoo zijn ónze manieren, ook, tegenwoordig.

In hetzelfde verband verdient ook de beeldspraak van de rijmlieden de aandacht. O, het is zoo, het valt niet mee, vooral niet .voor een lid van „Salus Populo", als de nederlandsche staat u gebiedt de gloeiende oostersche beeldspraak te verdietschen en pasklaar te maken voor den eeredienst in onverwarmde kerken met steenen vloer. Maar het is gebeurd; en al rijmende hebben, tot opstopping van het vereischte aa, ntal regels en lettergrepen, de poëten ook eigen kaas-en boterbeeldspraak gebruikt. Mitsdien laten zij (ll^) vuur, en strikken, en wervelwind geheel naar dezelfde wet der zwaartekracht neer-daJen, alsmede zwavel. Toch - pleegt de bewegingsbaan van neerschietend vuur, van neervallende kringelende strikken en van tuimel enden wervelwind wel zóó verschillend te zijn, dat onder het gemeenschap'pelijk beeld van den vallenden r e g e n deze drie niet te verbinden zijn. De tekst zelf is toch zoo mooi: Hij zal opi de goddeloozen vurige kolen doen regenen en sulfer en een gloeiende wind (die heelemaial' niet neertuimelt, maar in de steppen verzengt) is het deel huns bekers". (Noordtzij 11:6).

Niet alleen hier hebben de vaderlandsche' ge^ honoreerde rijmen het te kwaad met de beeldspirajak. Lees met aandacht 10^ Een leeuw ziet zich in zijn hol; doodbedaard. Zijn klauwen en tanden zijn goed geslepen, scherp gewet; hoe deze pedicurische en dentistische praestaties zonder menschelijke techniek gelukt zijn, onderzoeke niemand curieuselijk. En dan zullen we, naar den aard der liefde, den regel:

„Hij heeft zijn' klauw en tanden scherp' gewet" nog maar niet eens zóó lezen, dat de leeuw zelf ze wette, doch dat hij ze heeft, bezit (habet) als scherpi gewet. Terwijl dan zoo de leeuw met de geslepen tanden en gepunte klauwen bedaard in zijn hol zich heeft gezet, komt er een gezelschap ellendigen voorbij. Les Misérables! Die leeuw ver rast hen, uit zijn kuil wel te verstaan. En dan blijkt tevens, dat de leeuwen nog over ander» technische vaardigheden dan van het soigneeren van tand en klauw beschikken: leeuwen maken netten; en die zijn belemmerd ook. Als dat niet een soort imitatie van menschelijke wolfskuilen beteekent, wil dit, tenzij heesters opi; 'den grond voor het gemak lommer heeten, zeggen, dat de leeuw in den boom de netten heeft klaargezet; hij moet dus zijn prooi naar boven fransporteeren; en in elk geval loopt hij, hetzijl hij; boven-, of benedenwaartsche of ook 'horizontale beweging, gevaar, bij dat sleepi-of stuw-proces in zlijin eigen net verward te raken, hetgeen dan de gelukkige inconsequentie van dierlijke onverstandigheid in dit overigens den dierenlof zingend rijm zou zijn. aar bepaald raadselachtig is de duikende beeging van den in zijn kuil wachtenden leeuw. ij duikt immers, om d'arme hoop (bende, geelschap) in zijn sterke pooten te krijgen

Zeg nu zelf, of dit gewriemel overeenkomt met de mooie taa, I van den bijbel (Noordtzij 10:9, 10):

Hij legt zich heimelijk in hinderlaag als een leeuw in [struikgewas; hij legt zich in hinderlaag om den nedergebogene te [vangen; hij vangt den nedergebogene door het net toe te halen. Getroffen zinkt deze ter aarde; dan valt de ongelukkige [in ziih madit

Hier loopt, natuurlijk, alles " goed. Hier ' wordt de vergelijking met den leeuw niet verder uitgewerkt, dan mogelijk is; niet de leeuw, maax de booze man zelf is na de vergelijking verder onderwerp van den zïin.

We zullen deze scrupuleuze ontleding niet met onbehoorlijken wellust vervolgen. Maar toch: at •dunkt u van vleierij, die van de tong glijdt lals vloeiende oliebeken (12-)? Het gaat wel, , gesmeerd", zoo met die vloeiende, vleiende olietaai; maar het is oneerbiedig tekstbederf, wanneer ge Noordtzij leest: met vleiende tong spreken zij dubbelhartig" (12:3). Wie denkt er over, aan iemands lippen palen te zetten (12*)? Voor het verdraaide geslacht (12') kan men nog excuus vinden, al staat het niet in den tekst (zie Noordtzij); en ook voor de rondom dravende goddeloozen (12^); want de tekst was nog al moeilijk, die spreekt va, n rondzwervende goddeloozen. Maar als de vrees iemand pijnigt met doodelijke nepen (14=), en een ander stapt in het spoor van laster "(15^), of gen h e 1 s c h e band om iemands heup gelegd wordt (18'), als een held in het bestemde veld zijn v u u r en vaart doet blijken, dan kan zelfs deze laatste allitteratie ons niet in bewondering zetten. Ook hebben we nog nooit de zon zien zwaaien, al moeten we ervan zingen (19^); en we hebben wel bevonden, dat een straal in rechte lijn zich afteekent, maar dat 'n straal verspreid wordt, reeds in een eeuw, die geen radiobeweging kende, is ongehoord; vooral, als het een straal van billijkheid is (19^). Hoe iemands eer kan zingen, is evenmin duidelijk (16=).

Natuurlijk vergeten we niet, dat achter dez: e berijming een foutieve statenvertaling dikwijls ligt. Maar we zeggen in zulke gevallen dan ook niet iets ten n a d e e 1 e van de vaderen, doch alleen in het voordeel van een nieuwe bijbelvertaling.

Machteloosheid eenerzijds en gemoedelijke braafheid anderzijds hebben voorts het volgende geproduceerd: prechte boez'emzuchten slaken (5^); aan het blaken zijn door ij'vervuur (ö^); God staat hun b i 11 ij k tegen, die onrecht plegen (maar God heeft deze „approbatie" niet noodig, evenmin als de bijbelschrijver van wien de eerstbeginneling in de preekkunst nooit zonder bezwaar van de zijde van Prof. Lindeboom =) 'kon opmerken, dat de apostel "of de evangelist, of de dichter zoo terecht iets had gezegd). Ook zou men den zanger, die zoo bedaard (8^) naar de maan kijkt, om de eer der godheid (10") in het hemelhof '{7^, 11-) te zingen, willen wakker schudden en met wat onrust willen inenten. Men zou hem willen vragen: rave broeder, beproeft God wel eens d'oprechten? (11^). Wel neen: ij doet het altijd, hen „proeft" Hij evengoed als de goddeloozen (11:5). Ja, deze brave slapheid spreekt geloovige gelukzoekers (20-) toe in den stijl van nieuwejaarswenschen; ze durft het a, bsolüte niet aan en maakt het relatief, als zij' van „rente", in de dagen der O. I. Comp. en derzelver heugenis, woeker maakt, om niet onder de kritiek van eigen rijm te komen (15*). En al is deze fout niet alleen hier toch wijs ik er op', dat het nemen van rente van een volksgenoot veerboden was, een verbod, da, t hier in het rijm geheel verloren gaat, (zie 'EX. 22:25, Deut. 23:19v, Ezech. 18:8, 13, 17, Noordtzij, bl. 40). Deze brave slapheid lijmt ook telkens met het woord deugd (11^); zie kweelt, dat

de mond sprak steeds de taal van 't harte, door beide is hun plicht betracht (17²);

en is zoo dóór en dóór voos, dat zelfs onder het geweldig accompagnement van doodsbenauwdheid, van doods-strikken en van stroomen van verderf de zanger geen kans ziet, om God te prijzen, , als hij geen harp in de vingers drukken kan (18')... ja, vooral de harp. Ze laat in een forsch lied den slaper vooral verfrischt ontwaken (3^'), al klinkt dat ietwat banaal in dit verband. Ze dicht, dat God elks gedrag proeft, zelfs met zijn oogenled en 01'; wat is dat? ) En omdat zij niet in staat is, groote dingen in woorden van klare eenvoudigheid te zeggen, daarom vlucht ze in het volksasyl der overdrijving; ze laat het bed van tranen zwemmen (6"); donder en bliksem moeten aanvullen, wat de dichter v, an Gods majesteit zelf niet zeggeii kan (2^). En in beide gevallen vult ze het rijm op met elementen, die ë, s tekst niet aanbracht. Doffe oogen (6:8) worden straiks roodgekreten, uitgebeten, verouderd en doorknaagd in 6' (vgl. 31'); het hebreauwseh was blijkbaar den rijmbroeder niet sentimenteel genoeg; maar in zijn soberheid is het toch veel sterker.

Ja, deze goedmoedige braafheid zegt strafcs dingen, die gereformeerde ooren in elk ander geval niet graag willen hooren. God wordt door goedheid aangespoord (10^), een gedachten bedervende uitspraak. De grootspraak der trotschen verdriet ELK (12'')... en dan moet ge juist gelezen hebben, dat er maar een paar vromen meer zijn! De godloochenaars verdooven 't licht der reden (141).... toch een beetje anders dan 1 Cor. 2 spTeekt! En dan de „groote God, die 't recht verdedigt" (14^)! Hoe mat, hoe dof, hoe peuterig!

Het kan niet anders, of op deze manier wordt do tekst vaak vertroebeld. Èa. het psychologisch schokkende: mijn ziel grijpt moed, etc, is „zelfs" in 6" min of meer dwaas. — „Bij U is mijn schild" (7'^), zegt het vers; „i et pete", ga het halen, zou men zeggen tot den dwerg. Maar de tekst heeft de idee, dat G o d' h e t s c h i 1 d DRAAGT voor den mensch, dat Hij het vasthoudt... en dat is juist Zijn grootheid. Hoe slap is 7': „verwacht dan, dat hij leugen baar' ", maar biji dit geboorteproces kijkt niemand toe. Van het geweldige : „de fimdamenten worden omgestooten", wordt hier gemaakt:

dus wordt gewis in 't veilig samenleven de grondslag van 't vertrouwen omgerukt...;

en men denkt aan brandkasten en Lips-sloten. Maar de dichter van den „grondtekst" zag andere dingen, geweldig, en universeel. Ten slotte: „naaste" is een mooi bijbelsch woord; maar dat men zijn metgezellen geen kwaad moet doen, is karwei-achtig, slapjes, stapjes; het verawakt den tekst, vooral na Jezus' Woord over „wie mijn naaste is".

Wil iemand nu zeggen, dat dit alles nog maaj den buitenkant raakt.... hij moet het weten. Ma^aj is de buitenkant niet-van beteekenis? Heeft de bijbel, dien wij e x e g e t i s e e r e n d zoo trouw mogelijk willen zijn, geen recht meer op eerbied, wanneer we gaan zingen? En is de zang der gemeente, waarin ze haai leven viert, niet méér waard dan wat brave poëtikasterigheid ? Wie zegt, dat dit alles niets om 't lijf heeft, la, a.t de , , Kritiek der ouderen" zien, niet van de gunstigste zijde.

Maar tenslotte: ik geef toe: dit is het ergste niet. Er valt nog meer aan te merken op de bewerking va, n Ps. 1—20.. We komen aan de exegese toe, en daarvan zal niemand de groote beteekenis ontkennen.


¹) Zigenlijk is - /u niet juist gesteld: men denke aan psalm 119, die nog al lang is'. In de uitgave van Dr De Moor beslaan ps. 1—20 34, alle psalmen samen 308 blz. Kom ik den het onderzoek vijandige tegemoet, daïi maak ifc ervan 306 blz. ^^/soe = Va-Wte' hebben dus nu onze objectiriteit nog meer bewezen; eerst vonden w© een beperking tot 2^jj. = e/^.. Maar dan blijkt in werkelijkheid waar een diagnose uit ean onderzoek van ^/g = "/^s. Men Wrgeve mij den centimeter: het is pro domo.

²) In het vervolg zal ik uit de b e r iJi m d e psalmen de aanhaling geven door groot en klein cijfer (b.v. 3^) en uit de onberijmde op de oude manier, (b.y. 3:2).

³) Als een zelfstandig naamwoord nog. wel goed lang gerekt en gezongen: a-a-rmen. (10*)

4) Op de preek-krans, vroeger, te Kampen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

ONZE PSALMBERIJMING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's