GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wereldruïne.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wereldruïne.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog éénmaal willen wij in verband met voorgaande artikelen acht geven opi één der perspectieven, dié ook voor het maatschappelijk leven ons door de Openbaring van Johannes geopend worden.

Ditmaal is het het apokalyptisch visioen der wereld-ruïne.

Want door al de sociale ellenden heen k è m t tenslotte die wereld ruïne.

De crisis raakt eindelijk het leven in het hart aan.

Iets ervan laat Openb. 18 zien.

Daar is sprake van Babels ondergang.

Wat B a b e 1 hier b e t e e k e n t, is niet voor allen een op dezelfde wijze te beantwoorden vraag. Sommigen zoeken er in de valsche kerk, en denken zich die dan min of meer naar het model van Rome, gelijk wij dat kemien. Anderen zien in Babel de concentratie van de macht, de cultuur, maaj "deze dan gehouden in zondige ontwikkeling.

Voor dit laatste standprmt kiezen wij. 'En wij aanschouwen in Babel de zondige wereld-en cultuurmacht — en niet 'de valsche kerk — niet alleen, omdat deze opvatting aan „Bahel" hier dezelfde beteekenis hecht als waimeer elders in de Schrift Babel geteekend wordt, maar ook, wijl deze exegese meer bevredigt. Want wie den loop der dingen nagaat, wie de verscherping der antithese ziet doorgaan (22"), die kan moeilijk gelooven aian een valsche kerk, welke „de" koningen en „de" kooplieden beheerscht (vs. 3), die de wereldmarkt in haar hand heeft, (vs. 11—13), die haar rijkdom behoudt en haar weelde niet verliest tot in de laatste wereldperiode toe (vs. 16), doch in het centrum staat van het wereldverkeer (vs. 17, 19). De Bijbel laat voor zulke ontwikkeling der dingen toch eigenlijk geen plaats in het raam van zijti toekomstvoorspelling.

Reeds de gedachte van een valsche kerk, die tot in verre eeuw breed en groot is georganiseerd en schitterend het wereldverkeer naar zich toetrekt, wordt in den Bijbel tegengesproken. Deze toch geeft, gelijk we zeiden, (22") de idee van de toespitsing, al meer, van de antithese. En waar de uitersten al meer zich afteekenen en scherp tegenover elkander gaan staan, daar moet wel partij kiezen al, wat in halfslachtigheid of neutraliteit zich zocht te dekken. Kleur bekeimen moet stra; ks ieder. Hyprocrieten worden tenslotte ged worLgen zich te doen kennen, want in den strijd zal het christen-zijn offers vragen, zóó groot, dat van het altaar der liefde, waaropi ze gebracht

moeten worden, wegloopen zal ieder, die niet in zijn diepste wezen gegrepen is door den Geest van Jezus Christus.

En bovendien: wie den loop der dingen ziet opi alle plaatsen, waar de antichristelijke geest ontwaakt, die kan niet gemakkelijk meer gelooven aan een valsche kerk, welke over alle wereldweelde zou beschikken tot opi liet oogenblik van haar radicale, plotselinge overweldiging en onderstbovenkeering toe. De geest, welke tegen Christus ontwaakt, grijpt aanstonds naiar ^e schatten van de kerk. Diefstal én kerkroof zijn de begeleidende verschijnselen van elke oplaaiïng van den antichristelijken geest. En de ophitsers in den strijd kennen het christendom zóó weinig, dat ze de valsche kerk van de ware niet kunnen onderscheiden en daarom op alles, wat den naam „christelijk" draagt, toevliegen in een drift, die toch weer niet zóó onbesuisd is, of hij grijpt tegelijk naar het tempelgoud en het altaaizilver. Wie onzen tijd heeft beleefd, ziet reeds daarin een voorproef van de verarming van alle christendom en daarbij is de beurt werkelijk niet het allerlaatst aian de valsche kerk. Deze trouwens is de eenige, die aan kapitaalvorming doet. Aan een oecumenisch klia; gen 1) over de vernietiging der valsche kerk kan men kwalijk gelooven in een tijd, die de wereldkracht concentreert juist tegen de rijke kerk, omdat deze het allereerst in het oog springt.

Naar God zal niet het laatst gegrepen worden daar waar aan het altaar het goud nog zit.

Zoo blijft ons dus geen andere opvatting geoorloofd, dan die, welke „Babel" ziet als een allegorische naam, waarmee ' de groote wereldstad wordt aangeduid; de wereldstad, die in dit eschatologisch visioen geschouwd wordt als de groote stad der laatste dagen. De naiam Babel wordt als symbool voor die wereldstad van geconcentreerde zonde en van geculmineerde cultuur volkomen begrijpelijk, als men bedenkt, dat Babel het eerste centrum van wereldheerschappij is, dat zich op het plan der heilige geschiedenis afgeteekend heeft, ©n dat het vijandig heeft gestaan tegenover het volk der openbaring, Israël. Vandaar dan ook', dat tegenover de bruid-stad (219) geschetst wordt de hoer-stad (17^, 2, ^). En de wijze, waaropi die hoer-stad wordt geteekend, geeft van het symbolisch karakter der benaming „Babyion" een doorslaand bewijs. Eenerzijds toch herinnert de schildering aaiU het keizerlijke Rome van de dagen van Johannes (l? ^), anderzijds wordt de naam van Bia.bel er aan gegeven (l? '*) en de schildering overgebogen naar het messiaansche tijdperk van de laatste dagen, als het Lam komt tot den eindstrijd (17i*).

Voor het overige spreekt de tegenstelling tussclien de stad met de bruids-gestalte en die met het hoeren-versiersel voor zich zelf. Zoo zuiver als de schoonheid is der bruid, die haar leven overgeeft in liefde, zoo onzuiver is de bedoeling van de hoer, die niet met goud, maar met klatergoud, niet met liefde, maar uit zelfzucht het leven wil winnen. Babel — da, t is de groote stad der toekomst, zondig, vijandig. In haar zit BM^ bij den maaltijd der dronken weelde de Antichrist, de volgroeide Kain. En zij zelf is van wat Kain begon te bouwen de volmaking; zij is paleis en vesting tegelijk der zonde 2). 1

De groote beteekenis van Babels ondergang, gelijk de hoofdstukken 17 en .18 dien schetsen, ligt dus hierin, dat de vernieling van deze eschatologische wereldstad niets minder beteekent dan wereld ruïne. Haar lot is wereld-lot.

Daarvoor is Babel immers de „groote stad" (1619, 18^ 10, ", 21).

En het is wel zeer treffend, dat haast alle trekken, die de groote economen en sociologen van onzen tijd in het beeld der wereldstad aangebracht hebben, zoo vaak zij dat leven der wereldstad in schets brachten en in zijn beteekenis voor het leven der menschheid schilderden, ook te vinden zijn in het ontwerp^ van Babel, gelijk Johannes het hier geeft.

De groote stad, de wereldstad, wat is dat eigenlijk?

En men antwoordt u: de groote wereldstad, daarin emancipeert zich de menschelijke geest; zij wordt het middelpmit, waarin zich eindelijk de gang der wereldgeschiedenis volkomen concentreert. Zij komt op uit het moederland, dat haar omgeeft; maar straks noemt zij het moederland het platteland, en beheerscht het geheel; het moederland heet dan: de „provincie", het win-gewest. Deze steenkolos, die wereldstad, staat aan het eindpunt van den levensloop van elke groote cultuur. De cultuurmensch wordt door zijn eigen schepping, de wereldstad, straks overmeesterd; hij bezit, hij beheerscht haar niet meer, maar zij' maakt hem tot haar bezit, tot haar werktuig, haar slachtoffer straks 3).

En ook op het terrein van het sociale leven, zoo gaat men dan verder, neemt de groote stajd almeer de leiding, en ze doet dat zóó vast en doelbewust, dat niemand straks haar de teugels meer ontwringen kan. Alle hoogere vormen van maatschappelijk leven worden door de groote stad beheerscht. En deze verhouding tusschen stad en maatschappij teekent zich ten leste ook in de grootste afmetingen af: het sociale lot der wereld is ten slotte een kwestie van de wereldstad. Werd op de geldmarkt van Babyion, Thebe, Rome, Byzantium, Bagdad, Londen, New-York, Berlijn, Farijs niet voor een zeer groot deel beslist over het maatschappelijk leven ? ³)

Maar de heerschappij der groote stad moge voor haar omgeving drukkend zijn, ze komt haar zelf niet minder duur te staan. Haax groei gaat ten koste van natuurlijkheid en eenvoudigheid: het leven wordt .almeer gekunsteld en al meer samengesteld, naarmate de groote stad wastes). Ze brengt het verlangen naar de weelde over naar het land, nadat ze eerst zelf zich erdoor heeft laten aftobben, 15) omdat de luxe er als iets vanzelfsprekends gevoeld wordt en met i'dit al toch moeilijk te bereiken blijft'). Zoo wordt de groote stad de groote ramp, het onvermijdelijke kwaad.

Het hier gegeven beeld der groote stad is verre van verlokkend. Doch wat zal dan wel niet de werkelijkheid zijn, als de groote stad zelf nog weer opgevoerd wordt tot wereldstad, niet naast andere, maar als de groote overwinning op alle andere, als stad van de groote, centrale, wereldeenheid gedacht?

De mogelijkheden, die zich hier in verren schemer opdoen, zijn niet te ontleden. Maar wat wèl treft, het is dit: dat haast alles, wat van de groote wereldstad gezegd wordt, in het apokalyptisch beeld van Babel te herkeimen valt^). Babel, dat wil zeggen: verblindende weelde en verfijnde cultuurzin (I72, *, 18=*, '', "v., 22v.), en zelfverheffing, het steevaste kenmerk VSÜO. ondergaande beschaving (18'), en wereldverkeer (IS^'v.), en wereldheerschappij (I71, 1», 1^, 18', 9), en overwicht op de wereldmar'kt (1811—", ") en vooral: vijandschapi tegen den dienst van God en van Christus (17^, 3, 4; 5^ e. igs^ i^ s^ 24).

Zoo 9) zijn in Babel opgetast al de schatten, die de wereld zich koos en al de gaven van aultuur, die buiten de sfeer der waarachtige religie gewonnen en gehouden zijn. En wijl cultuur zonder God den dood in zich draagt, daarom hing ovei Babel reeds de broeiïng van Gods toorn, de werking van ont-binding, die tenslotte zich naar boven wringt in Babels ondergang.

Als nu de wereld schatten verwoest worden, dan IS er niet één, die de ellende van dien jammer beter verstaat, dan juist de man, die ook bij den roof van t e m p'e 1 schatten heeft geweend. De grootste deernis over den Val der wereld is in het hart van Gods profeten. En die tot Ezechiël zegt: menschenkind, hef een klaaglied op; over Tyrus (Ez. 27) en over den vorst van Tyrus (Ez. 28), hef een klaaglied op over Tyrus' ondergang, die zegt ook heden tot Johannes, dat de smart groot is, als Ba.bel in puin gelegd wordt. En gelijk Ezechiël den ondergang van Tyrus in verband brengt met de weenende koningin (SS"*, v.), de weenende handelaren of kooplieden (27^' v.), en de weenende zeelieden, de helden van het wereldverkeer(272''-3< '), zoo brengt ook Johannes de koningen, de koopilieden, de zeelieden samen om den grooten klaagzang te zingen over Babels verderf (18^ n, i^).

En de klaagzang is gepast: hij is de oecumenische belijdenis van wereld-onmacht bij wereldruïne.

Wereld-ruïhe!

Want de - ineenstorting is volkomen. De economische ontreddering is universeel. Hoor slechts. Vernietigd is, wat het delfstoffenrijk opleverde: goud, zilver, kostelijk gesteente, paarlen, koper, ijzer, marmersteen. Verdwenen is, wat van het pi an ten rijk op de markt aangevoerd werd: fijn lijnwaad (linnen), purper, zijde, scharlaken, kaneel, reukwerk, welriekende zalf, wierook, wijn, vatenj van het kostelijkste hout, olie, (hars), meelbloem, tarwe. Afgenomen is, wat de d i e r e n w e re 1 d aanbracht: ivoren vaten, vaten van elpenbeen, lastbeesten, schapen en paarden. Verdwenen van het tooneel is zelfs wat uit de menschenwereld tot den opbouw van het verfijnde weeldeleven werd gebruikt: de koetswagens, de staatsiekoetsen, rijden niet meer en de „lichamen en zielen der menschen", de slaven, gelijk ze in Johannes' dagen nog gekend werden, staan niet meer ter beschikking van' den grootvorst der weeldestad (vs. 11—13).

En bij de ruïne van heel de wereld komt haar machteloosheid te scherper naar voren. De koningen, die met Babels hulp, him leven hebbeni

verrijkt en verfijnd, s t a a n V a n v e r r e... ze kunnen niet helpen (vs. 10). De kooplieden, die van )Babel rijk werden, staan van verre... ze kunnen niet helpen (vs. 15). De stuurlieden, die Babel met hun vvereldverkeer hebben gediend, s taan van verre ze kunnen niet helpen (vs. 17). Weenen.... maar van verre blijven staan. Is er grooter armoedigheid?

Ja, weenen en — van verre staan, da, t is vooral in den Bijbel de uitdrukking van de grootste hulpeloosheid. Want hij denkt hier aa.n een tegenstelling. Er is immers een Ander, die geweend heeft — ook over een stad. Dat was Christus Jezus. Doch Hij weent niet over de stad.... uit de verte. „Als Hij nabij ide stad kwam, weende Hij over haar". En dat weenen nabij de. stad, wordt straks een weenen in de stad. Zijn tranen plengt hij niet als machtelooze ver van de stad der ellenden af, doch weenend gaat hij in de stad; op haar via dolorosa vallen de tranen, die zijn oogen schreien. Maar zijn bloed valt daarnevens. En weenend over de stad i n de stad heeft hij door tranen en door bloed aan die stad behoudenis geboden.

Hier is dan ook de tegenstelling volkomen. Hier staat het weenen van de koningen der aaxde, wier koninkrijk komt met uiterlijk gelaat, en wier tranen onvruchtbaar zijn, tegenover het weenen van den Koning in het rijk der hemelen, die als hij weent, ook .zaait, bouwt, redt, doet.

Zoo zal wereldruïne de bloedige illustratie zijn van de waarachtigheid van de zuivere theologie, die sprak naar Gods Woord; het Woord, fiat Jezus' weenen en bloeden in het middelpunt plaatst van zijn gedachten.

Zóó ook wordt Babels ineenstorting de goddelijke bewijsvoering voor Golgotha. De machtelooze smart, de vruchtelooze traan, die bij Babels ontbloote fundament geschreid wordt — het is alles theodicee; want waarom heeft Babel vergeefs God laten roepen, dat Golgotha de wereld overwint door de droefenis , en dat Gods groote bouwoffer gebracht is, daar, waar het fundament van de stad G o d s gelegd is onder het geween van den Zoon des menschen?

Wereld-ruïne

Hoe die dingen zijn zullen en w a n n e e r, de bijbel zegt er niets van. Niemand kan hieromtrent iets profeteeren; want de bijbel snijdt ook nu weer alle berekeningen af, als hij zegt, dat Bahels ondergang niet een langzaam zich afteekenend proces is, doch een plotselinge ineenstorting, geheel onverwacht: een verwoesting, die „in één ure" (188, 10, 1», «5, ") over zijn schoonheid komt. Wij weten niet, w a n n e e r.

En wij weten evenmin, waar Babel zaj blinken en verzinken. De Babylonische wereldstad, — de een verwacht ze in het Westen, de ander ziet naax het revolutionaire Oosten, dat de halve maan uit de moskee, het kruis uit de kerken zal wegvagen, in Parijs de lichten dooven en Londen verzwelgen zal. Die zoo droomt, hij „ziet Chineezenoogen loeren door de vensters van den Oeral. Indië wascht zijn kleederen voor het feest, dat op de komst is. Uit de steppen stijgt de rook op: het zijn de offers aan den nieuwen God" i").'

Maar voorzichtigheid leert zwijgen. Het eenige, wat uit den wir-war der tijden èn de aanduiding der profetie ons telkens weer vasthoudt, zijn twee dingen.

Het eerste van die twee is de n a t u u r 1 ij k h e i d van het verloop der geschiedenis, zelfs in dit proces der wereldruïne. Want het verderf zal niet mechanisch van boven op Babel neerploffen, doch het leven, dat van beneden is, zal tenslotte tegen zichzelf verdeeld zijn. Immers, de opj haar eind loopende wereldmacht (IT^^), zal gedurende korten tijd il), hoewel in het kritieke, laatste stadium der wereldgeschiedenis (IT^^), zich concentreeren (17") onder de vrijwillig aanvaarde leiding van de antichristelijke macht (17"), om den strijd te openen tegen de Babylonische wereldstad (17i«). Met andere woorden, eenerzijds is Babels ondergang straf, vergelding, en daarom een acte van boven '(18^, 20, 21)^ anderzijds is zij evenzeer een acte van b e ne den; niet mechanisch wordt het gericht o p-gelegd, maar organisch voltrekt het zich in en door den natuurlijken loop der dingen heen. De kracht der ontbinding zit bij de zondige wereld van binnen: deze is een huis, dat t e g e n z i c h-zelf verdeeld is; ^ als de groote Dictator'der Zonde, de Antichrist, verschijnt, dan zullen voor zijn monarchie moeten wijken allen, die den boventoon hebben willen voeren. En dat zal nu Babels ondergang zijn, gezien van beneden. Niet maax tegen het Lam, maar ook tegen concurreerendq machten, al staan ze op denzelfden bodem van zonde en menschvergoding, zal de Antichristelijke menschheid zich organiseeren (17i'', i^, K^). Zoo zal die onderlinge oorlog de wereldruïne het meest „natuurlijke" ding doen zijn; al worden van boven fiolen, toom-schalen, met hun vreeselijken inhoud van plagen en rampen boven de aaxde omgekeerd en uitgestort (een voorstelling, die ds gerichtsacte vfm boven naar beneden doet gaan, zie 15i, ', 161, i'') toch wordt de verderving van Babel dóór de machten van beneden voltrokken; ook hier voltrekt zich dit geheim van alle wereldgeschiedenis: dat door het doen en laten der op zichzelf verantwoordelijke menschheid heen het besluit van God zich volvoert (17i'). Het vreeselijke van het gericht is zijn natuurlijkheid; Gods ontbindingsoordeel vervult zich slechts in menschelijke zelfontbinding. Geen „put" wordt door God geopend, of het graf is door wie er in neertuimelt zelf gegraven. De rook van Babels brand kringt op naar boven; de hemel ziet hem als uitwerking van de uitgestorte toorn-schaal; maax de brand is van beneden aangestoken (19^, 18*, 171").

God is geen tyran: 'Hij geeft ieder, waf hij' wil Hij legt niemand éenigen last op', dan alleen den last der eigen keuze. Hij doodt alleen wat dood is. Hij ruïneert slechts het huis, dat tegen zichzelf verdeeld was en niet meer kon bestaan. Oordeel, ook in het sociale leven, is alleen bevestiging van staat. Het trekt slechts consequenties en voert zoo tot volkomenheid de ontbinding, die eerst nog werd tegengehouden door de genade van dien God, op wien Babel vloekte.

En het tweede, dat naast de natuurlijkheid in het verloop der eeuwen opvalt, is de heilige i r o-nie der geschiedenis. Eerst ziet zij uit naar den O p p e r m e n s c h, die op de schouders van de massa staan, en straks op haar graf zijn wil tot leven vieren zal. De droom van Nietzsche neemt het hart der wereld. Daarna worden de feiten te machtig; inplaats van de schoonheid van het goddelijke, het oppermenschelijke, komt over de wereld de dreiging van het beestmenschelijke, dat is: het ondermenschelijke. En de mensch, die den Oppermensch niet baren kan, roept dan den mede-mensch op, om dien O n d e r - m e n s c h te vernietigen, want de normale houding van dien onder-mensch is, instinctmatig en natuurlijk, die vaji opstand tegen de beschaving 1-). En tegen den tijd, waarop' de wereld den tempel der menschvergoding had willen oprichten voor den Oppermensch, staat zij, verbleekend bij het weerlicht der revolutie, waggelend opi en roept op tot den strijd tegen den chaos i^) — en ze had willen zingen van den kosmos

Maar groot en evenwichtig is de profetie der Apokalyps; het systeem is da, ar immers ook in? Zij leert de komst van den Oppermensch, ma, ar hij zal niet de kroon der beschaving zijn, doch haar bastaardzoon. De bijbel ziet den schijtitxiumf in Babel van het opper-menschelijke op het ondermenschelijke: blinkende anti-goddelijke cultuur, lichtende anti-christelgke wonderen! Maax deze schijnende wonderen zijn niet • anders dan wonderen van schijn, wonderen en teekenen zijn ze van de leugen, in de laatste dagen. En daarom zal God over Babels ruïne donderen, dat de Oppermensch der zonde niet den onder-mensch had te verwijten, , dat deze opstand pleegde tegen de beschaving, omdat God èn tegen den Babylonischen Oppermensch, den Antichrist, èn tegen den geblanketten onder-mensch, die-den wijn hem schenkt, deze groote.aanklacht heeft, dat zij beiden de beschaving hebben vermoord door de weigering der bekeering.

De groote stad Babyion menschelijke.

Zij is geworden een woonstede der duivelen, een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en, hatelijk gevogelte.... daar is het ondexmenschelijke (IS^).

Want God bouwt paleizen uit hutten, omdat Hij ze beide laai. opgaan in den tempel. Maar de duivel ruïneert: zonde is ruïne, wereldruïne.

Babels kinderen zijn de eudaemonisten der laatste dagen.

Welnu: de eudaemonist zoekt den lust.

Maar h ij vindt tranen 14).

Tranen


¹) Zie VS. 9, 11, 19.

²) Voor de eschatologische verdieping vati het begrip der wereldstïid vergelijke men nog 15^ (bij ffe 7 fiolen wordt Gods toon voleindigd, tot consummatie gebracht) met 16^9 (de groote stad in 3 deelen verscheurd, Babel, het groote, vernederd) en met de ongetwijfeld eohatologiscli bedoelde aanduiding van de vluchtende eilanden uit 16^". Vgl. Z a h n. Die Offenb. d. J. (Komm.), Ie Half te, 1924, 47, 48; G re yd anus. Op. V. Joh., 441/2; oolc 435; zie ook 1 Petr. ö^s.

³) „ Ihr Blid, wie es sich mit seiner roszartigen Schonheit in die lichwelt des menschlichen Auges zeichnet enthalt die ganz erhabene Todessymbolik desentgultigh „ Gewordenen” Oswald Spengler, DerUtergang des Abendlandes, Zweiter Band, Welhistorische Perspektiven, Muchen Beck, 1922, S. 117. vgl. 116. Spebgker wuhst io Babke, Tgebe, Rome, Alexandrië, Cartgagi, BNyzabtuym, Udjein Kanudj, Pataliputra, Bagdad, Granada Uxmal, Texcuco, Londen, Parijs, New-York.

4) O. Spengler, a. w. 607, 608.

5) O. Spengler, a. w. 598.

6) Werner S o m b a r t, Luxus: vgl. Der Moderne Kapitalismus, München u. Leipzig, Duncker & Humblot, 1921, I, 736, V. II, 635.

7) O. Spengler, a. w. 598.

8) Zie ook Dr A. Kuyper, De Gemeene Gratie, deel I, LXI, Kampen, J. H. Kok.

9) Zie ook nog 148.

10) Aldus de dichter Peter Orjesjin, aangehaald iiiLothrop Stoddard, In Opstand tegen de Beschaving. De Bedreiging van den Onder-llensch. Geautoriseerde bewerking van Dr C. Easton, Den Haag, H. P. Leopold, 1924, bl. 192.

11) Men moet in 17i2 niet vertalen; in ééne ure, maar: (gedurende) één uur; slechts voor korten tijd.

12) Lothrop Stoddard, a. w., 24.

13) Stoddard, a. w., 128 v., 159 v.

14) Max Scheler, Moralia (Schriften zur Soziologie und Weltanschauungslehre), Leipzig, Der Neue Geist, 1923, S. 102.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Wereldruïne.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's