GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Wanneer de principiëele levenshouding, over welke we een vorig maal spraken, wordt gehandhaafd, dan is er ongetwijfeld zeer weinig gevaiar, dat we als christenen in het algemeen, en als gereformeerde christenen in het bizonder, elkaar niet zouden kunnen vinden en verstaan.

Want dan is er en blijft er v e r t r O' u w e n.

En wederzijdsch vertrouwen is een eerste vereischte voor een gezonde levensontwikkeling in onzen gereformeerden kring.

Maar dan zal het oqk blijken^, , dal, w-aar men elkander recht verstaat, er ook een veel breeder terrein is, waar gemeenschappelijke belangstelling wordt gevonden, dan men, oppervlakkig oordeelend, vaak denkt.

Zie, dit is een van de gevaren, dat onderscheiden van onze kringen zoo-naast elkaar leven. Dit hangt samen met de toestanden in de gezinnen. Over het christelijk, speciaal op het gereformeerd gezinsleven, gaan we nu niet verder spreken i). Maar ree'ds in de toestanden in vele gezinnen ligt de oorzaak voor een zoo sterke afzijdigheid, die er bij sommigen van bepaalde andere kringen wordt gevonden.

Daarom is het evenwel des te meer noodig, dat men elkaar leert verstaan en begrijpen. En wanneer er daartoe een ernstige poging wordt gedaan, dan zal blijken, dat zulks veel beter gelukt, dan menigeen zou verwachten.

Werkelijk er is slechts bij zeer weinigen een opzettelijk en star conservatisme. Waar tactisch en met warme liefde tot de zaaik van Gods koninkrijk wordt opgetreden, daar zal men merken, dat het zeer wel mogelijk is, ook in onzen tijd reformatorisch op te treden. Ja, mits men maax eerst overtuigt van de noodzakelijkheid van datgene, wat men propageert.

Maar dit laatste is toch werkelijk geen bizon-< Jers! Degenen, die meenen, dat zij ons gereformeerde leven moeten vooruitbrengen, zijn zelf toch ook geen menschen, die bij elk nieuw idee, dat ze hooren, maar onmiddellijk enthousiaste voorstanders zich betoonen. Zeker er .zijn van die onbezonnen en dan dikwerf ook onbezonken naturen, — maar bij dezulken worden toch niet de stevige karakters gezien. Ons gereformeerde volk heeft steeds karakter getoond. Miaar bij een volk met karakters moet men niet verwachten, dat reïorma-'le werk is van een simpelen achtermiddag. Wat daar komt, moet groeien. Eerst moet de overtuiging ^an een leemte aanwezig zijn, eerst moet inen van den ernst van de bedoeling overtuigd zijn — en dan groeit vanzelf oot het vertrouwen en bij het vertrouwen het besef van een bestaande leemte en de bereidwilligheid om te volgen, waar vertrouwensmannen leiden.

En bij dezen stand van zaken heeft onze tijd tweeërlei beteekenis.

Allereerst, gelijk we in het eerste axtikel poogden ^an te toonen, die van een remmende factor, aangezien een groot deel van ons volk al zoo heel siel moet leven.

En het is gelukkig, dat die remmende factor er is. Het is gelukkig, dat de eenvoudigen niet onmiddellijk geneigd zijn alles 'te slikken, wat als ideaal, als reformatorisch idee wordt geëtaleerd.

Laten we eerlijk erkennen, dat we als gereformeerden dood-ongelukkig geweest waren, wanneer alles, wat in de laatste vijftien jaar als nieuw idee ter markt werd gebracht, klakkeloos was aanvaard. Voor menig voorstel en voor onderscheiden voorslag is het stille verzet van de zijde van de massa een goed motief geweest, om stillekens te sterven en zoo tenminste een niet al te oneervolle begrafenis te krijgen.

Maar van d'anderen kant heeft onze tijd ook deze beteekenis, dat men allerwegen de behoefte aan een nieuw-acoentueering voelt. Ook daar, waar men het niet onmiddellijk zal willen erkennen, leeft toch diep in het bewustzijn een vraag naar een mogelijkheid om al meer bewust als christen-kindvan-onzen-tijd te kunnen leven.

En wanneer dan het uitgangspunt gemeenschappelijk kan zijn, wanneer dan door heel het optreden dat prachtige vertrouwen wordt gewekt, dat onze menschen zoo graajg in „hun" mannen en vrouwen stellen, — werkelijk, dan is er wel plaats en gelegenheid voor een gezonde ontwikkelingsgang van ons gereformeerde leven.

Maar dan zal dat rustige ve-rfrouwen in de kracht van eigen iDeginselen de verbindingsschakel moeten vormen tusschen onderscheiden . groepen.

Waar evenwel dat vertrouwen is, daar wordt men ook niet zoo spoedig geschokt door datgene, wat theorieën van allerlei aard omtrent der dingen wezen en omtrent der dingen laatsten grond ons komen vertellen.

Hoeveel jonge menschen zijn b.v. door Einstein's theorie niet geschokt in hun „overtuiging". Men ging vragen — in eenzelfden geest als het geciteerde Berlijnsche blad, of er nog wel van eenige vaste waarheid sprake kon zijn, en of niet al hetgeen tot dusver voor absoluut werd gehouden, in den stroom van het relativisme werd meegezogen. En dit toch geheel ten onrechte. Immers het relativisme van Einstein tast ten slotte alleen aan de absoluut-heid van sommige tot dusver als algemeen geldig aangenomen natuurwetten. In hoeverre dit terecht geschiedt, is werkelijk nog niet uitgemaakt. Er zijn hier nog tallooze vragen. Maar afgedacht daarvan, zegt dit alles nog niets omtrent de absoluutheid van onze beginselen. Want immers niemand zal datgene, dat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard, in één lijn zien met de natuurwetten. De door de natuur-kunde tot hiertoe verdedigde wet van den vial is iets gansch anders dan de door God geopenbaarde wet vam Zijn gerechtigheid en ook iets anders dan de door de kerk Gods beleden waarheid omtrent de borggerechtigheid van Christus.

In het eene geval hebben we te doen met een door de wetenschap (naar men meende) 'vastgesteld feit, omtrent zekere concrete dingen in de natuur.

In het andere geval gaat het om de daden Gods in Zijn genaderijk.

Maar afgedacht daarvan — waar het geloof levendig is, daar zijn van die dingen, waarbij men heel rustig blijft. Wanneer we zien, wat „de wetenschap" alzoo heeft gevonden in den loop der laatste vijftig jaren — en ik denk hier speciaal aan wat men b.v. omtrent het Oude Testament heeft „vastgesteld" — dan begrijplen we toch onmiddellijk dat in die tijden van bestrijding het dikwerf voorkwam, dat men zeide: ja, wat we den smaderen van het Woord Gods onmiddellijk zullen antwoorden — dat weten we niet; maar vast stajal voor ons, dat ze ongelijk hebben. Ons geloof geeft ons hier den vasten grond.

En zie, dat moéten we hebben en dat moeten we houden. Dat heerlijk vaste van het geloofsstandpunt.

En is er dat, dan is er gelegenheid om' te reformeeren en verder te bouwen.

Dan blijft er het onderling vertrouwen, en dan zal de bouw, die men optrekt, niet scheef gaan staan. Dan is het fundament goed. Dan is er ook algemeen verlangen naar reformeerenden uitbouw. En dan zal er onder den zegen onzes Gods in een grooten tijd ook een groot werk kunnen gebeuren.

Dan zal ook onze christelijke wetenschap een taak hebben. Over geweldige dingen zullen we ons hebben te bezinnen. Wanneer ik alleen maar het kenprobleem noem, dan verstaat ieder, die oenigszins ter zake meeleeft, hoe zeer het noodig is, dat we ernstig ook onze beste krachten geven aan de meest gewichtige dingen.

Toch is hier voor het geloof immer één ding zeker. Men mag nimmer de. grenzen vergeten. De grenzen, die er zijn voor elke wetenschap, ook voor de christelijke. Immers door zinnelijke waarneming en door logische deductie of inductie gaat tenslotte de wereld van de eeuwige dingen onzes Gods niet open. En we blijven hier op het terrein van het: „ik geloof".

En geeft ons dat bij wetenschappelijken arbeid een groote zekerheid, die ieder, die op nietpositief standpunt zich stelt, mist — het geeft ons ook een geweldige v e r a n t w o-o r d e 1 ij k h e i d, die we nimmer mogen onderschatten.

We hebben de zekerheid, dat geen experiment ons aan liet wankelen kan brengen inzake de dingen, die wij gelooven. De wereld van onze geestelijke goederen in enger zinj blijft voor het experiment gesloten. Want geen experiment verklaart of openbaart ons iets omtrent het wezen der dingen.

Maar wij hebben, ook de verantwoordelijkheid voor hetgeen de wetenschap ons biedt — om het in één levensbeschouwing te zien en te willen zien met datgene wat ons rotsvast geloof is.

Doch met deze houding durven we en kunnen we als christenen deze taak op het terrein van de wetenschap aan.

En zóó vreezen we allerminst voor een scheiding onder de belijders van 'de ons geopenbaarde waarheid Gods.

Anders schijnt het te staan, waar we in aanraking komen met de dingen, die liggen op het terrein van het godsdienstig-zedelijk leven.

Zoodra de vraag ter sprake komt, wat mag en wat niet mag, kan men merken, dat er een ernstig gevaar is. Het gevaar, dat ik, met een onde benaming, zou willen noemen: dat van de scheiding tusschen „de rekkelijken" en „de preoiesen".

Dit is inderdaad een zeer ernstige kwestie.

Het is zeer moeilijk iemand, die werkelijk geen zonde ziet in zekere daden, van die daden af te houden. En het is even moeilijk, de oude overtuiging, die van geslacht op, geslacht is overgegaan, te veranderen.

Ik neem een voorbeeld.

Daar is in onze kringen — gelukkig niet in vele, maar dan toch in meer dan één van onze kringen — het gevaar van den dans.

Men gaat dansen leeren, en "danst op een ^'f^'tsoenlijk" partijtje mee.

Nu zegt men: wat is er tegen? Waaxom mag dat niet? Kom, we moeten toch als christen nuchter staan. We kunnen 'toch niet het oude dogmatische standpunt handhaven ?

En van d'anderen kant komt een even hard als snel vonnis: menschen, die dansen, dansen naar de hel toe... Het is wereldzin, het is satanswerk.

Daar is de breuke, eer men 't weet. Men kan van weerszijden niet met elkaar redeneeren. , Van beide kanten vindt men de tegenpartij beurtelings dom en ongevoelig.

En vooral, wanneer dan de redeneering in een wetenschappelijk kleed wordt gestoken, gaat het eenvoudigen schemeren, en wanneer een beroep; gedaan wordt op; de conscientie van den christen, meenen de danslustigen al spoedig met huichelaai's te doen te hebben.

Want immers het is absoluut geen kunst, om met een beroep op meer dan één gOied gereformeerden schrijver, te beweren, dat meu wel dansen mag; en het is evengoed mogelijk, om met een beroep op dezelfde schrijvers het dansen ten eenenmale te veroordeelen. iVIaar al te weinig begrijpt men, wat er aan vastzit, aJeer men zeggen kan van iemand, die veel schreef, die eeuwen Oif tientallen van jaren dood is, die dus leefde te midden van zijn eigen omstandigheden, „hij dacht over dit of dat punt zóó en zóó". Zooiets is eea werk van buitengewoon serieus onderzoek, van vergelijking van toestanden, en .van kennis van het werk van den schrijver, dien het betreft, tot schier in de perfectie. Werkelijk, in zulk een geval zijn we met een paar citaten niet klaar.

Dat wijst er dus op; , dat we met een beroep op de historische figuren steeds zeer voorzichtig moeten zijn. Al dadelijk toch de veranderde maatschappelijke constellatie geeft daarvoor reden.

Maar dit is in onzen tijd dan ook a'Uerminst de weg, om tot een juiste levenshouding te komen.

Wanneer ik weer het dansen als voorbeeld neem, (ge kunt hier natuurlijk eiken vorm van meer „rekkelijk" leven invoegen), dan wil het me voorkomen, dat de christen in onzen tijd toch allereerst moet vragen: waarom wil ik eigenlijk zoo graag dansen ? <

Laten we eens even nuchter ziju.

Eens sprak ik over deze kwestie met jonge menschen. Ze vonden het toch wel heel jammer, dat je als christen niet mocht dansen. Want, nietwaar, de ontwikkeling van 'het lichaam werd er door gediend, — de schoone houding, en de bevallige gang werd er door aangeleerd, — de gratie van ons lichaam werd er door gediend — en ons lichaam is toch een tempel Gods, — waarom dan niet dansen?

Toen heb ik gezegd: jongelui, ga maar gerust dansen. Jij b.v. met je moeder op, zolder; jij met je oudsten broer in het sonsterrain; en jij met je zusje in de hal van jullie huis.... Nietwaar, waaneer het dansen %nkel een soort gymnastiek is, — och ga dan je gang "kinderen

Natuurlijk kwam toen het antwoord: ja, maar dat is niet gezellig; dan is , , de lol" er af; dan alles Wees er tenslotte op, dat men heel mooi kan redeneeren, maar dansen mot moeder op zolder, dat is niet hetgeen men wenscht. Neen het gaat bij de genieting van dergelijke dingen om andere zaken.

Men kan deze dingen nooit op zichzelf nemen.

Met het spel, dat men bedoelt, krijgt men tegelijk een nasleep van gevaren. Om bij het voorbeeld te blijven: jonge menschen dansen graag om de nauwere aanraking met andere jonge menschen maar dari van andere sexe; het pikante is de prikkel. En dat verstaat het eenvoudige volk intuïtief. En gelukkig, dat die intuïtie er nog is.

Er zijn tientallen van dergelijke gevallen, die dikwerf zoo , , logisch" beredeneerd worden, ook door ouders en opvoeders, maar waarbij men vergeet, dat in onze wereld nu eenmaal niets „opzichzelf" te nemen is.

Daarbij komt een tweede argument. Weer neem ik als voorbeeld den dans.

Hoe komt het zoo, dat men h e e f t aan dat dansen ? behoefte

Heeft men het noodig „in zijn kring"?

Maar in welken kring leeft men dan toch?

Er zijn gelukkig nog duizenden van onze christenen, ook onder hen, die werkelijk niet in een hoek leven, die nog nimmer ook maar één minuut „het noodig gehad hebben om te kunnen dansen".

In onzen tijd heeft meer dan ooit de christen toe te zien op den kring met welken hij in aanra, king komt, en met welken zijn kinderen vei'keeren.

Zie, dit is reeds een ver'keerd symptoom, dat men zegt: mag ik dit ook, ol mag ik dat ook? Waar een teere conscientie is, daar zegt het liaxt het wel, wat verboden is. En menigmaal gebeurt het, dat jonge menschen komen bij ouderen, om te vragen: waarom mag ik nu dit of dat niet? Vraag hen dan eens, wal hun eigen hart zegt. Tien tegen één, dat ze eerlijk zijn, en zeggen, dat ze alleen maar komen, om hun hart to-t zwijgen te brengen. Heimelijk is er de hoop, dat gij niet al te gelukkig zijt in uw argumentatie, en dat zij op die wijze voor hun eigen gevoel een reden hebben, om hun geweten het stilzwi, jgen op te leggen, met een beroep op uw minder gelukkige redeneering.

Zooiets van: „hij zegt, dat het daarom niet mag; nou, dat is onzin, dat zie ik wel in; dus (ologica!), mag het wel".

Indien er sprake moet zijn van reformatie in onzen tijd op zedelijk erf, indien we vooruit moeten met onze godsdienstig-zedelijke levenshouding, dan beteekent dat niet, dat we wat moeten gaan „rekken".

Een tijd als de onze, in welken men o, zooveel door de vingers ziet, is niet de geschikte tijd, om nieuwe levenshoudingen te concipiëeren.

De reformatie van ons leven, van ons christelijk, van ons gereformeerd leven, moet in onzen tijd op godsdienstig-zedelijk gebied hierin bestaan, dat we eerlijk en met de bede om een oprecht hart, teruggaan naar de levenshouding van het belijden, dat wij een hart hebben, „dat tot alle boosheid geneigd is".

Ook hier ligt de grondslag voor de levenshouding in hetgeen in het vorige artikel nader werd omschreven.

Laten we erkennen de zonde.

Laat Christus' kruis meer het van ons leven zijn. centrum

We moeten als gereformeerde christenen ook hier vooruit.

Maar vooruit beteekent voor den christen iriet: hoe langer hoe meer van de wereld genieten. Maar het beteekent, hoe langer .hoe beter als christen leven dicht bij onzen Jezus. Het beteekent, hoe langer hoe meer het vleesch overwinnen. ,

Het beteekent ook: dat we niet in conservatieve voldaanheid moord en brand schreeuwen over'hen, die in jongen overmoed voor de verleiding bezwijken en publiek een misstap doen, en dat we tolereeren, dat de stille ongerechti-gheid van geldgierighcid en burgerlijke zelfvoldaanheid rustig voortleve. Neen, reformatie beteekent, dat we ons buigen voor onzen God, ootmoedig en kleen, en dat we 't vragen: o. God, reinig Gij ons leven.

Reformatie op godsdienstig-zedelijk erf beteekent, dat we weer meer levens ernst moeten hebben in onzen tijd.

Niet de ernstige houding hebben we allereerst noodig.

Maar jiet ernstige hart.

En daarbij past een blijmoedig mensch. Een blijmoedig christen.


¹) Het ligt in mijn bedoeling, over eenigen tijd een reeks lootd-artikelen te geven over: „Het Christelijk gezin in 'nzen tijd". W'.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's