GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mahler's Achtste to iVmeter.dam.

XII.

Wie van Mahler's Achtste zooals die te Amsterdam onder Mengelberg gegeven wordt, terugkeert, is niet aanstonds in staat, zijn indrukken te verwerken en in een regelmatig artikel weer te geven. Hij is geslagen. Als nietig enkeling heeft hij het wederom ^gehoord, hoe, naar Mahler's eigen woord, „das Universum zu tonen und klingen "beginnt. Es sind nicht mehr menschliche Stimmen, sondern Planeten und Sonnen, welche kreisen". .Wie het verwaand mocht vinden, dat de componist zelf zoo iets zeide, zou onder de meeste O'mstandigheden gelijk hebben, doch in dit geval niet. Mahler mocht zooiets zeggen, omdat hij zelf bij het componeeren als buiten zinnen geweest moet zijn. Hij was geheel vervuld van den geweldigen drang van den scheppenden geest, dien het Eerste Deel aanroept:

Veni creator spiritus! 1) en aaii hem was de opvolgende bede verlioord:

Mentes tuorum visita. Imple superna gratia quae tu creasti pectora 2).

Zoo, buiten zichzelf gebracht, kon hij later over zijn werk getuigen gelijk hij deed, zonder Öat iemand, die het kent, ook slechts een oogenblik eraan zou denken, hem van hoogmoed te beschuldigen. Maar wie dan over een uitvoering ervan, die geheel aan alle eischen van den meester beantwoordt, gaat schrijven, ondervindt wat Mahler ook zeide: „Est ist das gröszte, was ich bis jetzt gemacht habe, und so eigenartig in Inhalt und P'orm, dasz sich gar nichts darüber schreiben lässt."

Wie desondanks het beproeft omdat dankbaarheid toch zoekt naar een uitweg in het woord, begint met de uitvoering. En begint dus met Amsterdam.

Met Amsterdam. Want — hoe merkwaardig het ook schijnt — er is geen stad ter wereld, die onze hoofdstad in muzikaal opzicht overtreft. Aan haar is het woord van onze 'Koningin-Moeder bevestigd, dat Nederland groot zij in alles, waarin ook een klein volk groot kan zijn. Misschien is het mogelijk, dat München, Weenen en enkele andere steden het op zijde streven, maar waar ter wereld vindt men een plaats, waar beter zulk een werk vertolkt kan worden?

Zie nu zoo'n podium eens aan. Hiet is uitgebouwd voor deze gelegenheid, omdat zelfs de groote ruimte van het Concertgebo-uw-podium niet groot genoeg is, om de ongeveer duizend menschen te bevatten, die de uitvoering van dit geweldige werk vordert.

Op dat podium allereerst het onovertrefbaar Concertgebouw-orkest, leder lid een meester op zijn instrument. Allen volkomen overgegeven aan den leider Mengelberg. Hoor, hoe even uit het orkest de solo-viool van Zimmermann zich verheft! Hier is het juiste midden getroffen: hij blijft onderdeel van het geheel en onderscheidt zich toch boven allen.

Zie daaromheen het massale koor. Moeilijkheden kent het niet. Alles is even zeker en goed, en het schijnt zoo gemakkelijk te gaan alsof het een oratorium van Mendelssohn geldt. Terwijl toch de bezwaren der uitvoering zoo ongeveer de grootste zijn, welke men zich op muzikaal gebied kan denken .... Maar geen oogenblik wankelt de trefzekerheid. En terwijl soms de gedeelde koren zoo dooreenwarren, dat ge nauwelijks piartijen meer onderscheidt, en b.v. in het slot-Gloria van het eerste deel het zoo wordt, alsof ge geen imenschelijke stemmen meer hoort, zoodat ge alle ontleding laat glippen en de partituur onwillekeurig sluit, om geheel zonder aan iets meer te denken dit over uw ziel te laten gaan — onder dit alles, zeg ik, is er geen moment van onzekerheid , of (minder welslagen. Ge hebt het volkomen veilig gevoel, dat vóór alles noodig is om te genieten: dit koor kunt ge volmaakt vertrouwen, het zal Mahler juist zoo tot u doen spreken als hij het bedoeld heeft.

Zie dan, vóór het orgel, het jongenskoor, onder leiding van Den Hertog. Wat zingen ze weer subliem, b.v. het koor der seligen Knaben: „Er überwiichst uns schon aar macht'gen Gliedern".

Vol aandacht zijn ze bij het groote werk, dat hun bevatting stellig te boven gaat, maar hen toch zoo imponeert, dat ook zij met allen ernst zich laten inschakelen in het groot geheel.

Zie dan, vóór de knapen, de breede rij solisten. Nationale trots vervult uw hart als ge eraan denkt, dat dit nu .bijna allen Nederlandsche krachten zijn. Het is waar, de allereerste, de allerbeste is het niet. Mfl, ar dat is dan ook Gertrud Förstel, die door Mahler zelf voor deze aller-, aller-moeilijkste partij is aangewezen, ja voor wie hij ze heeft geschreven. Misschien is dat laatste niet geheel juist, want alle persoonlijke overwegingen om eene of andere ster te laten schitteren, waren hem vreemd. Ik bedoel eigenlijk dit: de wetenschap, dat er een Gertrud Förstel was, die zou kunnen zingen dat bijna onzingbare, wat hij in zijn geest hoorde, heeft hem doen schrijven vrijuit, zooals zijir inspiratie hem dicteerde. Daar staat ze; geen noot muziek voor zich, alles uit het hoofd. Hoog boven de vele, vele stemmen en het sterke orkest hoort ge haar duidelijk uitkomen. Zij geeft u het aangename gevoel, dat ge geen oogenblik ongerust behoeft te zijn of dit bijkans onmogelijke wel zal kunnen worden gepresteerd. — Ook llona Durigo is een buitenlandsche, docli die half tot de Nederlanders kan worden gerekend. Maar daar verder zijn het allen uw landgenooten, die de ontzaglijke taak volbrengen met een bekwaamheid on een liefde, die u weldadig aandoen.

Let echter vooral op hem, aan wiens wenk, aan wiens blik, aan wiens wenkbrauwfronsen of lichte hand-of vinger-beweging deze duizend, van den hoogste af tot den laagste toe, zonder eeniga aarzeling voldoen. Het is de kleine Willem Mengelberg. De gedrongen figuur, onaanzienlijk, dien ge, als hij niet in dat gestoelte stond, nauwelijks zoudt opmerken. Hij doet me altijd weer aan K'uyper denken, zooals die ook de massa's regeerde en met een enkel gebaar, lichamelijk of geestelijk, hen wist te brengen tot wat hij bedoelde. Dit is de ééne, die van d, e veelheid een geheell maakt en allen van zijn geest, of liever: van den g^est van Mahler, doordringt. Neen, ik wil niet blijven als straks na de laatste accoorden de geweldige uitbarstingen der menigte^ die de zaal tot de uiterste hoeken vult, losbreken; als men de bloemen en kransen aandraagt en buiten zichzelf is van enthusia.sme. Hoewel ik het niet geheel kan afkeuren, is me daarin toch 'te veel Erdenrest, zu tragen peinlich, om met Mahler te spreken. Maar het zou ondankbaar zijn, wanneer ik niet erkende, da.t Mengelberg Mahler tot ons .gebracht heeft en erin geslaagd is om zelfs een werk als de Achtste in zulk een uitvoering te doen hooren.

Eindelijk moet ik ook het publiek noemen. Waaf vindt men zulk een muzikaal ontwikkeld gehoor, dat fin 't algemeen natuurlijk) niet komt om te zien en gezien te worden, doch om zulk een geniale zieleuiting in zich op te nemen én zich daaraan over te geven ?

Slechts zelden wordt deze symphonie uitgevoerd.

De groote onkosten en andere bezwaren maken dit tot iets, wat uitzondering moet blijven. Het was nu voor de zesde maal, dat ik haar mocht hooren.-Men heeft behoefte daaraan, omdat het bij enkels audities wel mogelijk is een indruk van het geheel te krijgen, doch niet erin door te dringen, zooals dat eigenlijk noodzakelijk is. Maar dan geldt ook: aut Caesar aut nihil — Caesar zijn of niets; in Amsterdam onder Mengelberg, of geen Achtste. Neen, ik geloof toch niet, dat de wensch, dien ik schuchter aan het slot mijner 9e Kroniek uitte, om nu de Achtste eens te Utrecht onder Cornelis te hooren, vervulbaar is. Voor dit wereldwerk is alleen Amsterdam de geestelijke wereldstad, die het kan ten gehoore brengen. Zooals Mahler zelf het goed heeft gevoeld en met de grootste dankbaarheid heeft erkend, wat Nederlands hoofdstad voor zijn muziek is geweest. En ook na zijn heengaan is het dit gebleven.

Als ik langs de zoo zeldzaam schoone grachten ga en den Westertoren erop aanzie, hoe Amsterdams stedemaagd de kroon draagt van Europa, en "ik denk b.v. aan Rembrandt en Malrler, dan zeg ik het met overtuiging den rasechten Amsterdammer na: Er is maar één Amsterdam; al is het dan wel om wat dieper beweegredenen.

Ik zie ervan af, nog verder over dit concert te schrijven. Waarom zou ik het doen? Om het werk zelf te doen kennen is eerder een iboek dan een artikel noodig. En van de uitvoering kan men slechts met den grootsten lof schrijven; die was zoOi ongeveer volmaakt.

Slechts nog één woord over een bijkomstig iets. Dit concert werd door de radio voor heel Nederland en ook voor andere landen hoorbaar. Een merkwaardige gedachte: zelf in de zaal • te zitten en te denken: nu zijn er nog wel tien-, twintig-, misschien dertig-maal meer hoorders dan die ge ziet. Zeker, het is ook bij uitnemende ontvangtoestellen nooit wat de uitvoering zelf is. Mijn huisgeirooten, die iijna allen het concert op deze manier konden volgen, hadden veel genoten, maar het fijne was hun toch ontgaan. Doch al blijft het hulpmiddel eenigszins gebrekkig, het is toch een schoone gedachte, dat zoo velen nu kuniren medegenieten en dat men ergens op de Drentsche heide nu ook kan hooren wat ten slotte slechts .voor een betrekkelijk klein deel bevoorrechten wordt gegeven.

Zulk een grootsche gedachte ligt, zou ik zeggen, geheel in de lijn van Mahler's Achtste. Moge het „accende lumen sensibus", het „o-ntsteek een licht voor onze zintuigen", ook aan hen vervuld zijn. Ze hebben dan het schoonste licht ontvangen, dat de algemeene openbaring Gods kan geven. Want hoewel de Zoon hier wel genoemd

wordt en de drieëenigheid Gods wordt geprezen, valt niet te ontkennen, dat dit slechts schoone klanken zijn, waarin de diepte der bijzondere openbaring wordt gemist. Het is alles edel en onzegbaar schoon; maa, r het komt niet tot de heerlijkheid van den binnensten voorhof. Als echter Charles Boissevain na het eerste hooren van dit werk, terecht, schreef, herinnerd te zijn aan het „nieuwe' lied" uit de Openbaring van Johannes, — hoe schoon moet dan het gezang zijn, dat eenmaal zal worden aangeheven in de vernieuwing aller dingen! Bij de huivering, die menigmaal door u o-aat als ge deze muziek beluistert, denkt ge ook daaraan. En ge zijt overtuigd, dat zelfs deze symplionie u eenmaal zal doen uitroepen: de helft is mij niet aangezegd. Maar ook deze kleinere helft te mogen hooren is een zieleweelde, waarvoor ge niet anders kunt doen dan uw fiod ootmoedig daaiken. Geven anderen Hem die eer niet, doe het zelf wèl en erken den Schepper in Zijn gaven.

De M.


1) Kom, sclieppende geest.

2) Bezoek den geest der uwen. Vervul met boveiiaardsche genade de harten, die gij geschapen liebt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's