GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij wilden Jezus wel zien.” III.

Ook in D u i t s cli 1 an d valt een opleving der belangstelling voor het religieuse element, in de litteratuur to constateeren.

Als - we van „op1eving” spreken, dan geschiedt dat bewust.

Want er is een tijdlang in de kringen der Diuitscha belijders zelf gebrek aan w'aardaering voor geloovigreligieuse kunst geweest. Toen in 1908 Jozef de Cock, hoogleeraar in de Germaansche letteren te Leuven, schreef over „het jongste streven in de Duitsche Katholieke Letterkunde"!) begon hij met de klacht, dat de roomschen hun eigen geschriften niet lazen. Vooral een vlugschrift van Veremundus (pseudoniem voor Karl Muth) stelde hun impotentie in ontdekkend licht.^) Daarin wordt zonder blikken of blozen gezegd, dat de Roomschen in Duitschland „geen glas Munchener geven voor het heele Nibelungenlied”.

Maar sedert is de herleving onder de Roomsch-Katholieken gekomen; de oprichting van de „Literarische Warte" is er een symptoom van; evenals daarna van het maandschrift „Hochland" (dit laatste onder redactie van Karl Muth zelf), hetwelk tenslotte aan de „Literarische Warte" het leven gekost heeft. Daarnaast, gedeeltelijk tegenover, die bewi^ging, is opgericht de zoogenaamde „Graalbond" met zijn orgaan:

„Der Gral" (bij Fr. Alber in Ravensburg); aan dit tijdschrift is de naam van Richard von Kralik verbonden.

In deze laatste periodiek is de bedoeling zeer sterk aan het licht getreden, te bewijzen, dat een dogmatischverstandolijke overtuiging, als van de Roomsohe religie, tot waarachtige kunst ontwaken kan. Onder den titel „M on sal vat" kwam oen bundel lyrische poëzie uit, die van dertig levende roomsche dichters bijdragen publiceerde; en dan alleen van zulken, die minstens met één bundel voor het front getreden waren.³)

Het is ietwat ontnuchterend, te ontdekken, dat van deze toch wel forsche roomsche werkzaamheid door het niet-Roomsche Duitschland zoo weinig notitie genomen wordt.

Nog zeer kort geleden verscheen voor Nederlandsche lezers een Overzicht van de Duitsche litteratuur na 1880*), waarin de schrijver toezegt, „een aanschouwelijk beeld te geven van het geestelijk leven, dat zijn generatie, die omstreeks 1870 geboren werd, vond". Men zou meenen, in dit geschrift ook een plaats te mogen zien ingeruimd voor de Roomsche inspiratie. Maar het feit is, dat ge vergeefs 23ult zoeken naar de namen van Roomsche auteurs als Domanig, Dransfeld, Eichert, Eschelbach, Greif, Hansjakob, Herbert, Kiesgen, Kralik, Krapp, von Pier, PöUmann, Rafael.

Is deze negatie van het Roomsche woord vijandschap; tegen de dogmatische gedachte? Hoe het zij, een litteratuurgeschiedenis als deze mogs zich bij het publiek inleiden met deze theologische vergissing:

„In den beginne was het Woord en hoezeer heit' dan ook misbruikt is, wij gelooven, dat het al+ijd weer wonderen verrichten, altijd weer nieuwe werelden scheppen kan" 5), doch zij doet dan ook onrecht aan zichzelf en aan de anderen, wanneer zij niet w i 1 letten op het woord van hen, die in nog anderen zin pogen getuigenis te geven, door hun woord, aan dat Eeuwig Woord, dat in den beginne was, dat bij God en God was, het Woord, dat vleesch geworden is en onder ons heeft gewoond.

De oogst van wie op den duitschen litterairen akker rijpe aren lezen wil voor zijn christelijken levensnood, is dan ook, als men 'het veld 'in zijn geheel overziet^, niet anders dan schraal te noemen.

• Richard Dehmel (geb. 1863) moge een gedicht gegeven hebben over: „Christus als Künstler", er zijn in dat groqte, eens voor het positieve christendom' bloedende Duitschland, naar verhouding maar weinigen, die den Christus zien als den Leeraar der hoogste kunst.

Want wel heeft Hermann Stehr (geb. 1864) de religieuze gedachte weer uitgesproken, doch de mythologie is bij hem getreden in de plaats van het vroege)( erkende Roomsche dogma; blijkbaar heeft niet zonder reden zijn bestuur hem ontheven van het godsdienstonderwijs aan de roomsche school, waaraan hij werkte.") En ook heeft wel Franz Werf el (geb. 1890), vechtend als een"Nazarener tegen den Helleenschen geest'), het pleit gevoerd voor de absolute eischen van God en de zelfvernietiging gepredikt als den weg tot zelfvervulling („Der Gerichtstag", 1920); maar deze jonig« profeet heeft te weinig van den wezenlijken Christus gezien, dan dat hij het charisma van den boetgezant zou hebben kunnen bedienen als een die den weg van den Koning bereidt, of die heraut, verkondiger is van den Christus.

Onder dit alles heeft de proletarische Christus, dien Fritz von Uhde heeft doen treden in de hutteai der armen, al evenmin blijvend beslag gelegd op den duitschen geest als de zoete Jezus-van-weldadiglieid, dien Ge r hart Hauptmann heeft uitgedacht, den Jezus van de bruidegoms vreugd (Hannele, 1892). Hauptmarm moge met zijn roman , , Dier Narr in Christo, Emanuel Quint" (1910) zijn piëtisme en zijn mystiek hebben willen belijden 8) door pp zijn manier Christus in het 1 e V e n in te dragen, toch heeft hij zijn Christusbeeld niet zuiver weten te houden; Hauptmann, zoo kan iemand zeggen, „Hauptmann is onze meest christelijke, maar ook meest heidensche dichter”.9)

En dat is hij Werkelijk niet om zijn „j a-z eggen tot het leven, tot het vleesch, tot de natuur; want Christus staat niet buiten vleesch en bloed en natuur. Maar als er in deze paradoxale oordeelvelling waarheid figt, dan is het omdat Hauptmanns Christus juist buiten de werkelijkheid staat. Men denke aan de onwezenlijkheid van den Christus van Hauptmann in zijn drama: Dier weisse Heiland. (1920).

En eveneens mog'e men zich afvragen, of de band aan den werkelijken, historischen Christus niet geheel doorgesneden, is in dit lied:

So aber treten alle wir ans Kreuz und, noch in Tranen, jubeln wir hinaa, WO endlich, durch der Sonne Kraft erlöst, der tote Heiland seine Glieder regt und strahlend, lachend, eWiger Jugend voU, ein Jüngling, in den Maien nieder steigt.”10)

Tenslotte blijft dus niet anders over dan de troostelooze gedachte, dat wtel de "Roomschen wakker worden en zich over hun christendom bezinnen, doch dat voor het overige in Duitschland de "Christus het verlangen der' geesten minder sterk schijnt te Wekken, dan in andere landen zulks viel Waar te nemen. Men zingt (ïoetho nog wel niet na:

D'en deutschen Mannen g'ereicht's zum Ruhm,

Dass Bie gehasst das CiirLstentum, maar zelfs wie den duitschen dominee niet al te gemakkelijk gelooft, die eens verzekerd heeft, dat de duitsche boer nooit tot het christendom bekeerd is geworden, zal ten aanzien van den drager der kunst in het algemeen een zoodanige verzekering niet anders kunnen "dan aanvaarden.11)

En de enkelen, die ons nog ©en oogenblik als troosters zouden kunnen tegentreden, vallen straks ook al tegen. Want wat hééft men aan een tot het roomsche geloof w'eergekeerden B a h r (Hermann Bahr, geb. 1863), Wanneer de man zich geen moeite doet, te spreken tot de anderen van zijn Christus? ^2) "WTat helpt ons Stefan George, als hij, die uit Roomsche ouders geboren is, een Roomsche doet klagen, dat hij bij bet lezen van des dichters verzen een gevoel krijgt als van wie een vreemden tempel binnengaat; doch dan met de toevoeging: „Die goden, waaraan de tempel is gewijd, z ij n niet de m ijn en .... in dezen tempel kan ik niet bidden en tot volle bewondering kan ik nog niet komen. Daarvoor mis ik nog de liefde, die de essentie der dingen verbindt en geleidt naar het hoogste begrip" ^^). Wat baat het, of men Rainer Maria Rilke (geb. 1875) al een religieus dichter noemt, wanneer tegelijk zijn religieuse ontroering meer erotisch dan waarachtig Godsdienstig is? In zijn land is voor velen, en ook voor wie op hem gelijken, vergeefs gesproken het woord van den man, me zeggen dorst: dat liefde, welke niet staat op den bodem van de vreeze Gods, nooit kan zijn een Godbeminnen, maar hoogstens een sublimatie van E r o s.^*) En met Eros hebben de duitsche dichters somtijds meer fe doen dan met Christus.15)

Neen, er zijn niet veel troostelijke dagen voor wie üians in Duitschland den Christus wil vinden in het huis der dichters. Ook Richard Dehmel laat ons 'tenslotte ledig heengaan. Hij heeft wel Christus als kunstenaar geteekend; en, zich aansluitende aan een óxüe. fabel, heeft hij ons wel den Christus geteekend als een schilder, die nog schoonheid vindt in een kadaver van een hond (men denke aan het Oosten en zijn verachting van den hond), doch hier is de Christus wel de leeraar der schoonheid, maar allerminst haar priester of haar drager.

En als dan diez.elfde Richard Dehmel den Christus in Gethsemané maakt tot den verwanten drager van des dichters zonden, zonder dat hij wordt daarvan de verzoener, dan is deze Christus-visie wel geheel gehouden buiten het raam der positieve confessie omtrent den Man van Smarten:

Wehe, wehe, Geist der Liebe, voller Reinheit schwebst du, klar und hoch; doch dein Pfad ist Nacht und kalt und trübe, und mich kettete die Er de dochQ16)

Laat nu iemand zeggen, flat een „messiaansche geest" rondwaarde onder de dichters van de jongste generatie 1'').... die messiaansche zaligheid is dan toch wel v^n eigen maaksel. Zij is vreemd aan het geloof, dat Jezus is de Christus, lOok 'voor de priesters der kuns^ de eenige weg naar boven.

K. S. Jaargang, 1908, no. 109, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel.


1) Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooliütbreiding. Openingsrede van het 11e jaar. Tiende

2) Steht die Katholiselie Belletistrik auf der Höhe der Zeit? Eine litterarische Gevvissensfrage. F. Kirchheim, Mentz. Van. zi]ii hand, nu onder eigen-naam, versoheen ia 1899: Die litterarischen Aufgaben der deutschen Katlioliken. (Kirchheim, Mentz).

3) Bij Fr. Alber, Ravensburg, 1908. Bovendien vragen nog de aandaclit tijdschriften als „Dichterstimmen"; de geschriften van de „Sammlung Kösel; de G-raalboekeriJ van den Graalbond; en "Bernhard Stein: „Neuere Dichter im Lichte des Christentums".

4) Dr Arthur Eloesser, De Duitsche Litteratuur sinds 1880.

5)Vertaald door Martha Leopold, Amsterdam, Elsevier, 1924. ^) Eloesser, hl. 4.

6) Al heeft dan dit ontslag liem) een plaatsje bezorgd in het boekje van Eloesser, die de dogma-g e t r o u w e lloomschen immers bijna allen voorbijgaat! {bl. 57).

7) De onderscheidingen van Heinrich Heine.

8) S. Fischer Verlag, Berlin, 1922 (60 bis 66 Aufl.). Uit liet slot: „Unwillkürlich dankt man den Himmel, dass nur ein armer Erdennarr (Quint) und nicht Christus selber der Wanderer gewesen ist: daim batten naralich Hunderte von katholischen raid protestantischen geistlichen.... (enz., die Quint 'kwalijk bejegend hebben, om zijn .geloof dat hiji Christus liet zien) den Fluch der Verdammniss auf slch geladen. Aber — wie konnte man wissen — ob ea nicht doch am Ende der wahre Heiland war, der in der Verkleidung des armen Narren nachsehen woUte, inj wieweit sein© Saat — die Saat des Reiches, gereift — ware? "

9) Eloesser, 32.

10) Vergelijk H. "Weinel, Jesus im 19 Jahrhundert, Tubingen, Mohr, 1914, S. 308.

11) Houston Stewart Chamberlain. Die .Grundlagen des XIX Jahrliunderts, II, Hilltte, 14 Aufl., Milnchen, Bruckraann, 1922, S. 1049.

12) Eloesser, 44.

13) Frans Erens, Toppen en Hoogten, 109, 110.

14) Emil Brunner, Die Mystik und das Wort, Tubingen. Mohr, 1924, 387.

15) Eloesser, passim. '

16Weinel, a. w. 307. i

17) Karl Henckell, Lyrik und Kultur. Neue Vortrage zu Leben und Diohtung Hans Saclis, Hiiist & Diefenbach, Miinschen, Leipzig, 1914, S. 19.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's