GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GIsbertus Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GIsbertus Voetius

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

X. In de studeerkamer. Afscheid van Heusden

Bij al den arbeid in en buiten zijne gemeente, vond Voetius toch nog tijd om zich aan studie en wetenschappielijk werk te wijden. Wij', zagen reeds hoe hij gedurende de laatste jaren van zijn dienst te Heusden zich bezig hield met de samenstelling van zjjn uitvoerig en doorwrocht boek tegen Jansenius, maar ook in den daaraan voor af gaanden tijd had hij de studie niet verzuimd. Zoodra hij er tijd voor kon vinden, had hij de beoefening; van het Arabisch, waarmede hij in de „pastorie van Vlijmen reeds ernst had gemaakt, weer opgevat. Sinds 1619 werd die taal te Leiden onderwezen door den vermaarden Thomas Erpenius, en Voetius maakte niet alleen van zijn bekendheid met Heusdensche studenten gebruik om zich in d ö vacantie door hen te doen inlichten (? rer wa't zij van de lessen van hun leermeester hadden opgestoken, maar hij toog ook zelf naar Leiden om Erpenius te raadplegen. Helaas zou deze geleerde na enkele jaren, in 1624, op slechts veertigjarigen leeftijd aan de academie ontvallen.

Zelf gaf hij onderricht zoowel in de klassieke als in de Oostersche talen, in philosophie, wiskunde en muziek, en natuurlijk ook in theologische vakken aan zijn broer Dirk, aan zijn collega Seroyen, aan den predikant bij de Engelsche troepen, die deel uitmaakten van het garnizoen der vesting, Sarauël Batcheler, en aan den lateren predikantoudheidkundige Jacobus van Oudenhoven — auteur eener Beschrijving van Heusden — die na het voltooien zijner academische studie geruimen tijd bij hem inwoonde. Bij dit alles verbaast het ons niet, dat hij er niet tegen opzag, om, toen zijn broeder in Augustus 1622 het rectoraat der Latijnsche school nederlegde, tot het einde van het jaar diens plaats te vervullen.

Het spreekt vanzelf, dat hij ook de zuiver theologische vakken bijhield. Hij exegetiseerde het boek Job, las een groot aantal werken van kerkvaders, en hield zich ook onledig met de kerkelijke historie. Hoe grondig hij alles deed, moge nog uit het volgende blijken. Te Dordrecht leefde in die dagen Joan van Beverwijck, een der meest be^ roemde Nederlandsche medici. Deze hield zich bezig met het zoeken van een antwoord op de vraag of men zijn leven kon verkorten of verlengen. Hij had zich daartoe tot een tiental geleerden, van Gereformeerde, Roomsche en Remonstrantschè geloofsovertuiging gewend, 'en zond op een goeden dag in Maart 1634 al de ontvangen antwoorden aan Voetius, met verzoek nu oo'k diens oordeel te mogen vernemen. De predikant van Heusden zette zich onverwijld aan zijn schrijftafel en begon een hiief, die feitelijk tot een boek uitdijde: in den kwartijn, waarin Van Beverwijck later alle adviezen liet afdrukken, besloeg hij ongeveer 135 bladzijden! De conclusie. Waartoe hij kwam, was, dat de vraag tweeledig kon wo'rden beantwoord. Van Gods zijde stond 's menschen le\'ensduur onherroepelijk vast, maar van den menschelijken kant beschouwd, moest men rekenen met bijoo'rzaken, waardoor het leven zeer zéker óf verkort 6f verlengd kon wo-rden, en rustte op ieder 'dö plicht om de middelen te gebruiken O'm zijn lichaam en leven te onderho'uden. Vader Cats heeft deze uitspraak als volgt in dichtmaat weergegeven:

„Het eynde van den. mensen is aen den mensch verholen, . De middels evenwel zijn yder een bevolen; Gliy, doet wat u betaemt in sieckte en ongeval, En weest dan voort getroost, hoe Godt het schicken sal."

Ik heb reeds .gewag gemaakt van de verschillende kleinere en grootere piennevi'uchten van Voetius, 'die gedurende zijn Heusdenschen tijd in druk verschenen. Op een daarvan wil ik , hier nog terugkoimen: ik bedoel de Proeve van de crach t der g O'd tsa 1 i ch'Oy t, die in Augustus 1627 gereed kwam en in het begin vafl het volgende jaar te Amsterdam het licht zag. Het was gericht tegen een geschrift van den geleerden Franschman Daniël Tilenus. Deze was als hoogleeraar te Sedan een verklaard tegenstander van Arminius geweest; zelfs had hij in 1612 een boekje tegen dezen geschreven, dat ook in ons land veel gelezen was. De Heidelbergsche hoogleeraren Pareus en Scultetus hadden den scihrij'ver •daarom een 'tweeden Augustinus genoemd, die den, nieuwen Pelagius had weerstaan! Doch Tilenus was yan gevoelen veranderd, wat ten gevolge had gehad, dat hij als hoogleeraar was afgezet. Toen nu de Fransche kerken, die niet op de Dordtsohe Synode vertegenwoordigd geweest waren, op hunne Synode te Alais in 1620 de Cano'ues van Dordt I hadden aanvaard, achtte Tilenus zich geroepen 1 daartegen, te protesteeren, eerst in een Ad ver-I tissement ofte Waerschouwing, die on-I

middellijk door Uytenbogaert voor Hollandsche lezers werd bewerkt, en vervolgens in een beknoipt vlugschrift, dat in 1623 eveneens in het.Hollandsch werd overgebracht, onder den titel De Ie er e der Synode van Dordrecht ende Alez gestelt op depjroeve van de practycque. 'Tilenus velde daarin o.a. dit liefelijk' oordeel over de Dordtsche leerregels, dat, zij den menschen èf „een Epicurus-oorcussen" boden, „om in vleeschelicke sorghloosheyt te slapen", óf „een strop van wanhoope, om sich daermede te verhangen met Judas"!

Grooten 'lust om op zulk .geschrijf in te gaan, gevoelde Voetius niet, maar op aandrang van vele vrienden en uit overweging dat Tilenus' naam altijd nog gezag had, zette hij er zich toe om het te weerleggen. De 'vrucht van dezen arbeid was het bovengenoemde boek. Hij had de stof in drie aideelingen verdeeld: de eerste bevatte algemeenë •opmerkingen, de tweede toonde in het algemeen - aan, dat juist de leer der Remonstranten in de praktijk onnut en daarentegen die der Gereformeerden rijk aan - troost is, en in de derde en meest uitvoerige werden de argumenten van Tilenus stuk voor stuk besproken en weerlegd. Het niet te omvangrijke boek —• het telde in kwarto ongeveer gSO bladzijden —, dat ©en der weinige geschriften is, die Voetius in zijne moedertaal heeft geschreven, vond wel lezers. In 165& verscheen te Utrecht een tweede druk, en ook in de achttiende eeuw werd het niet vergeten. De bekende TheodoTus van der Groe schreef in 1750 eene voorrede voor eene Rotterdamsche uitgave, en dertien jaren later drongen „vele Godvrugtigen in Vriesland", die een tegengif zochten tegen de in die dagen in zwang komende moraalprediking, er bij den stadsdrulcker van Leeuwarden, Pietei" Koumans, op aan, dat hij een nieuwen druk zon ter perse leggen. Deze gaf daaraan gehoor, liet het boekje overbrengen in de taal en spelling van dien tijd, voorzag het met eenige toelichtend© aanmerkingen van een „ervaeren man", en wendde zich vervolgens tot Alexander Comrie, den zoo zeer gezienen predikant van Woubrugge, met het verzoek er ©ene voorrede aan toe te voegen. Na eenige aarzeling verklaarde Conu-ie zich daartoe bereid: het was het laatste stuk', dat hij voor de pers heeft bewerkt. Op jien titel dezer uitgave van de Proeve prijken nu samen de namen van Voetius en Comrie, als van twee wakkere strijders voor de waarheid, die bij het Gereformeerde volk in ons vaderland in eere zullen blijven.

Was Voetius te Heusden geliefd en geacht, wat ook hieruit bleek, dat de magistraat hem voor de opdracht van het zooeven besproken boekje vereerde met een geschenk van zestien ponden Vlaamsch of zes en negentig gulden, — toch sloeg eindelijk de ure, waarin hij zijne gemeente zou vaarwel zeggen om een anderen werkkring te aanvaarden. De vroedschap van Utrecht benoemde hem den , 9den Juni 16341) tot hoogleeraar in de theologie en de Oostersche talen aan de straks te openen Illustre ychool. Drie dagen later t©©kende Voetius de overeenkomst, waarbij hem een honorarium van twaalflionderd gulden met inbegrip van vrije woning werd toegekend, en zoo stond het vast, dat hij Heusden zou moeten verlaten. Nadat in zijne plaats vooTzien was door het beroepen van Martinus Lydius, predikant van het naburige Aalburg en tweede zoon van zijn mede-afgevaardigde ter Dordtsche Synode Balthasar Lydius, kon Voetius op Woensdag den 20sten Augustus 1634, des morgens te acht ure, in d© Catharyne^kerk zijne afscheids-predicatie houden. Hij nam daarbij tot tekst Filipp. 1:27: Alleenlijcki wandelt weerdiglijck den evangelio Christi, opdat 't zy ick kome ende u sie, 't zy idk afwesigh ben, ick van uwe saecken mach hooren, dat ghy staet in éénen geest, met één ^hemoedt ghesamentlick strydende door 't gheloove des evangeliums". Eerst meer dan een jaar later, in de Kerstvacanti© yan 1635, vond hij den tijd om deze leerrede voor den druk gereed te maken en haar, opgedragen aan eenige goede vrienden uit magistraat en kerke'raad, aan zijn© vroegere gemeenteleden aan te bieden.

In den namiddag van denzelfden 20sten Augustus vertrok hij met de zijnen naar Utrecht, waar hij den volgenden dag zijne inaugureele oratie hield.

Aan Heusden bleef Voetius de aangenaamst© herinneringen behouden. Vijfentwintig jaren na 'zijn vertrek, in 1660, verklaarde hij nog dat, indien iemand, hij vooTzeker had ervaren, dat er uitzonderingen bestaan op het woord van Christus (Luk. 4:24), dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland.


1) Volgens den ouden stül, die in Utrecht tot 1700 in gebruik is gebleven; het was dus feitelHk 20 Juni.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

GIsbertus Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's