GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gisbertus Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gisbertus Voetius

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Xllli). We t en sc'h appelijk e arbeid Hoogleeraar. als

Een wakker heraut voor de Gereformeerde belijdenis en de Gereformeerde levenspi-aktijk heeft Voetius zich bij uitstek getoond in zijn academisch onderwijs. In vele zijner wetenschappelijke werken vinden wij den neerslag van wat hij op zijne colleges behandelde. Ten behoeve zijner studenten gaf hij in 1644 een breedvoerig overzicht uit van de litteratuur, die een godgeleerde behoorde ten dienste te staan, en zeven jaren later voegde hij aan den tweeden druk daarvan een hoofdstuk toe, waarin hij den studiegang van een student 'in de theologie teekende, welke hij, na eene driejarige propaedeuse, op vier jaren stelde. In dezen vorm telde het boekje 703 bladzijden in duodecimo, welk klein formaat vetmoedelijk was gekozen, opdat de studenten het gemakkelijk bij zich zouden kunnen dragen. Onder den eenvoudigen titel : Pxerci tia et Bibliotheca Studiosi Theologiae irood het feitelijk eene volledige Encyclopaedie der Theologie. Men ziet er uit hoe 'breed — bijna afschrikwekkend breed — de schrijver de studie opvatte. Nadat in het laatst der zeventiende eeuw in Duitschland nog een paar drukken waren verschenen, geraakte het in volstrekte vergetelheid, totdat in 1874 de Doopsgezinde bibliograaf en kerkhistoricus. Dr Chr. Sepp, er voor het eerst weder de aandacht' op. vestigde. DT Kuyper heeft het werkje gekenschetst als den afsluitenden Encyclopaedischen arbeid der oudere 'Gereformeerde theologen, en daarbij er • op gewezen, dat ook Voetius, al stelde hij theoretisch de dogmatiek nog op den voorgrond, in de praktijk de studenten liet, beginnen met de bibliologische vakken: de studie der Heilige bchrift. Door geleerden, die den auteur minder welwillend gezind waren, zijn reeds bij zijn leven, en ook later, met zekeren wellust de fouten opgespoord, die ia de opgave van de titels der duizende dooT hem vermelde boeken zijn ingeslopen; alsof men bij den toenmaligen stand van het wetenschappelijk materiaal mocht verwachten, dat zulk een werk feilloos zou kunnen zijn. Terecht heeft dan ook DT teepp; er op gewezen, dat de litteratuuropgaven van blijvende waarde zijn.

Bij zijn onderwijs in de dogmatiek' gebruikte de hoogleeraar de bestaande handboeken, voornamelijk de Synopsis der Leidsche professoren, welke in 1881 nog eens. door Bavinck is uitgegeven. Zelf een leerboek voor de dogmatiek samen te stellen, achtte hij overbodig werk: hij wilde niet overdoen, wat anderen reeds goed gedaan hadden. Slechts gaf hij in 1643 het eerste stuk uit van een fcyllabus problematum theologicorum, een lijst van godgeleerde vraagstukken, zonder antwoorden; een vervolg is nimmer verschenen. Zeer veel van de door Voetius behandelde dogmatische leerstof is echter verwerkt in de vijf deelen zijner Disputationes Theodogiae selecta e, d.w.z. Uitgelezene theologische disputen, die tusschen 1648 en 1669 zijn verschenen. Heeft hij alzoo geen volledige systematische dogmatiek gepubliceerd, zijn leerling en opvolger Petrus van 'Mastricht, die volkomen geestverwant met hem was, deed het wel. Diens in het Latijn geschreven Dogmatiek is in den loop der achtli.nde eeuw in het Nederlandsch overgebracht, en heeft met het Mergh der G-odtgeleertheyt van Johannes a Marck' en Brakels Redelijke Godsdienst, .tot op. de herleving der Gereformeerde beginselen in onzen tijd, als het ware de schatkamer gevormd, waaruit ons volk, dat bij zijne „oude schrijvers" leefde, zijne kennis van de Gereformeerde Dogmatiek in Voetiaanschen geest kon opdoen.

De resultaten van zijne studiën op' • het gebied' van het Kerkrecht werden door Voetius nddergelegd in de vier banden zijner Poditica Ecclesiastica, waarin hij handelt over „de gewijde wetenschap van het besturen der zichtbar© kerk", door hem gedefinieerd als „eene vereeniging van geloovigen, vrijwillig aangegaan ter onderlinge oefening van de gemeenschap der heiligen of ter onderlinge mededeeling van die dingen, welke betrekking hebben op de zaligheid". Het eerste stuk verscheen in 1663, het laatste in 1676, het jaar van

des schrijvers dood; een treffend blijk van zijn© ongebroken levenskracht. Een overzicht van den rijken inhoud te geven past niet in het bestek dezer schetsen. Ik bepaal mij daarom tot de aanhaling van het oordeel van Dr Sepp^i „De schatten van kennis in dit werk neergelegd zijn bijna niet te Qverzien. Het boek is een monumentum aere perennius^) van 'den groeten Utrechtschen godgeleerde". Als steeds in de werken van Voetius, .worden de vraagstukken met de grootst mogelijke grondigheid, uitvoerig behandeld. Eén voorbeeld: in het hoofdstuk over de personen, die de kerk vormen, komt ook de positie der vrouw ter sprake. Vierendertig bladzijden zijn daaraan gewijd; en hierbij luidt de eerste vraag: of de vrouwen menschen zijn? De schrijver acht deze wel te behooïen tot de vragen, die naar het apostolisch woord, dwaas en zonder leering zijn, maar toch somt hij verschillende argumenten op, voor hare bevestigende beantwooTding. Ban komt de vraag, of de vrouw eigenlijk een afwijking der natuur is, een misvorming of monstrum, zooa'.s Aristoteles en Thomas van Aquinae hadden ondersteld. Voetius is hoffelijk genoeg om deze meening monsterachtig te noemen, maar wijdt toch nog twee bladzijden aan hare weerlegging. En zoo gaat het voort. Hij handelt over de schepping der vrouw, erkent hare minderheid tegenover den man, doch ontzegt den echtgenoot het recht om zijne wederhelft te slaan of te dooden. Hij is van oordeel, dat de studie zeer zeker passend is voor de vrouw. Zij is meer religieus aangelegd en minder geneigd tot ketterij dan de man. De toegang tot alle kerkelijke handelingen staat voor haar open, maar zij behooTt in de gemeente te zwijgen en heeft alzoo geen deel aan eenig regeerambt, en dus ook geen stem naast den man. Bij de behandeling van al deze punten verwijst de auteur jherhaaldelijk naar andere plaatsen in zijne werken, waarin het een of ander uitvoeriger is uiteengezet. Wel mocht Dr Kuyper schrijven: „Voetius stond er op, dat - de theologen, die hij vormde, slagvaardig en van alle markten thuis zouden zijn. Hij begreep uitnemend, dat 'de Protestantsche Theologie, die in vrij onderzoek hare kracht zocht, op den duur het veld niet zou kunnen behouden, tenzij haar beoefenaren uitblonken door gdelen zin, rijke ontwikkeling en alzijdige geleerdheid". Kuyper wees er echter ook op, „dat de godvruchtige ontwikkeling van zijne kweekelingen hem na aan het' hart lag". „Voetius" — zooi schreef hij — „stelde innerlijke godsvracht en godzaligheid in den wandel voor elk theoloog steeds als eerste vereischte, en begreep, dat de academische vorming hieraan niet in den weg mocht staan, maar deze moest bevorderen". Met de bedoeling zijnen discipelen een handboek te geven voor hun godsdienstig en zedelijk leven, gaf hij in 1664 een boek van bijna 900 klein octavo bladzijden uit, onder den titel: Ta Askeetika Sive Exercitia Pietatis. Dit is een zeer eigenaardig werk, in geheel schoolschen vorm, weshalve de schrijver in de voorrede er voor waarschuwt het in het HoUandsch te vertalen, daar de wijze van voordragen voor niet wetenschapp'elijk gevormden ongeschikt was. Ook dit boek iDevat een schat van waardevolle gegevens met betrekking tot de praktijk der godzaligheid.

Met een enkel woord wil ik er hier nog op] wijzen, dat Voetius op het standpunt stond, dat de Kerk geen gezag had over de academie. Toen in 1637 de te Utrecht samengekomen classicale ver-^ gadering van Rhene'U en Wijk-bij-Duurstede stappen wilde doen om gedaan te krijgen, dat de kerken zeggenschap zouden hebben bij de benoeming der theologische professoren, en dat de geschriften van deze aan de kerkelijke eensuur zouden worden onderworpen, heeft de academische Senaat, waarin Voetius toen assessor was, er bij; de Vroedschap met kracht op aangedrongen, dat zij' de classis zou weerhoiuden van het doorzenden der vooTstellen naar de Provinciale Synode. De classis zwichtte en zette de zaak niet door. Voetius sprak van deze plannen als van een raadslag van Diotrephes! Dat hij natuurlijk aan de Kerk het recht ontzegde tot Universiteitsstichting is door Dr Kuyper aangetoond in zijn „Strikt genomen".


1) Bij het artikel Hoogleeraar en predikant is ten onrechte het rangcijfer XIII weggelaten.

^) Een monument, duurzamer dan metaal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Gisbertus Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's