GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Geref. Studentenbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Geref. Studentenbeweging.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

(Verleden en heden).

We beloofden, iets naders t© zeggen in verband met de motie, die de vorige weeii in ons blad ge-: Publioeerd is met begeleid©nde memorie van toelichting^ zooals ze dooT het Studentencorps Fides Quaerit Intellectum aan de Theologische School te Kampen is aangenomen. en ter plaatse aanhangig gesteld. ' .

Twee manieren kunnen hier gevolgd worden.

Ik zou kunnen trachten, in den breed©' na te gaan de ontwikkelingsgeschiedenis van de G. S. B. (Gereformeerde Studentenbeweging), zooals ze zich de laatste jaren heeft voorgedaa.n. Er is ook een andere manier, om de aangelegenheid te bespreken: men kan zich de zaak, die iiï het Kamper voorstel belichaamd ligt, indenken langs den weg van de overweging van het te stellen ideaal, waarbij dan op bepaalde feiten en historisch© gegevens minder sterk de nadruk valt.

Laatstgenoemde wijze van bespreking lijkt me profijtelijk. Voor-mezelf, omdat de gegevens niet gemakkelijk volledig te verkrijgen en te verwerken zijn; naar ik verneem, is dat zelfs voor personen, die in de G. S. B. een leidende positie innemen, ten deele niet anders. En VÓOT de lezers lijkt me deze weg ook de beste; want tenslotte komt het er minder op aan, hoe dè dingen zich hebben ontwikkeld; omdat, als w© een bekende onderscheiding mogen gebruiken, de gesohiedenis. v.an de G. S. B. „als. instituut'.' neg niet verklaart haaigeschiedenis „als orgairisme'*. De'groot© vraag blijft altijd, hoe men zich die ontwikkeling in de toekomst liefst zou denken.

Men kan evenwel ©en ' kleine verwijzing naar den loop der dingen-in de historische oTde niet missen, omdat de beteekénis-van do aanhangigstelling van de Kamper motie, ook als zedelijke daad, toch niet goed begrepen kan woa'den, als men niet weet, 'uit welken nood d© hier opgeworpien vraag, opkomt. '

Daarom zullen we vooraf iets — zeer onvolledig — zeggen over den stand van zaken in de G. S. B., zoowel wat het verleden. aJs-het. heden betreft. •#• «!j? ^S^i|fc? 4iwM

Laat me beginnen mogen met de opmerking, dat de oprichting van de G. S. B. een complex van verschijnselen aan den dag liet komen, waarvoor ieder, die het gereformeerde leven liefheeft, ' - van harte dankbaar zijn moet vooir een deel.

Ik hoor wijlen PrO'f. Bavinck nog zeggen op' een Vrije-Universiteitsdag te Dordrecht: „Er wordt onder - onze studenten tegenwoordig misschien minder goed geloofd, dan vroeger, maar er wordt stellig beter geleefd".

Natuurlijk is dit woord op te vatten als gesproken in de - gemakkelijke taal van den dag. Prof. Ba.vinck heeft herhaaldelijk zelf er met nadruk op gewezen, dat „gelooven" en „leven" bij elkander hoeren; dat goed „gelooven" steeds blijken zal in goed „leven"; en dat struikeling in het geloof zich openbaart in het „léven", ja zelf reeds een fout van het leven zelf is: de gróót© fout. Da, arom kan, men hem geen recht doen, als men zijn opmerking t© Dordrecht losmaakt van wat hij schreef in zijn werken. „Gelooven" en „leven" hebben hier wel een minder strikten zin dan men er meest in pleegt te - vinden. De Jjedoeling was, dat in vroegere generaties dogmatische twijfel en religieusconfessioneele probleemvorsching niet zoo heel vaak te bemerken viel, althans wat de studentengemeenschap betrof. Let op het woord: gemeenschap. Persoonlijk hebben ook in dien tijd van de oudere generatie velen hun worsteling gehad. Maar die bleef meer. tot studeerkamers beperkt. Er .was nog geen algemeen te herkennen type van den „problemensjouwer", zooials ©en Kamper Almanak hem eens teekende op werkelijk „aansprekende" wijze. De organisatie, het corps, schijnt in vroeger dagen meer de gezelligheid dan den diepgang gezocht te hebben. , Men was, wat tenminste de gemeenschap aangaat, altijd den stijl van het „wij weten" trouw gebleven. .En — de rust, die het gemeenschapsleven kenmerkte in de gereformeerde studentenwereld', gaf ruimte genoeg voor een gezelligheidsleven, dat zich van eigen vormen bediende, en die vormen niet altijd vond uit het beginsel, dat men in denken en gelowen zich had aangenomen als het ware. Om geen last van terecht vertoorride ouderen te krijgen, beperk ik jne tot mijn eigen studententijd. We waren over het algemeen wel braaf en zoet; maar erg veel worstelen .deden we als organisatie niet.

Het zou dwaas zijn - op later leeftijd ziet men dat wel goed - dit alles voor religie t© houden. De dogmatische verzekerdheid is een heerlijk goed; maar ze moet uit God verkregen zijn. En wat er voor uitgegeven wordt, is soms wel eens niet veel anders dan aanvaarding van wat overgeleverd is, zonder dat men worstelt met God', om persoonlijk, en (want daarop komt het hier aan) ó ó k g e-m e e n s c h a, p p e 1 ij k te be-©n te door-leven wat beleden wordt. Een later geslacht moge vaak hebben „getwijfeld", omdat twijfelen in de mode was (natuurlijk was dat geen „twijfel", maar slechts nietgeloof of niet-belijden); en het moge het verwijt verdjend hebben en te hoeren gekregen, dat zijn hoog opgeven van den „religieusen noiod" dikwijls allerminst religie was, of symptoom ervan, O'f propaedeuse daartoe, - wie eerlijk is, moet dan óók dezelfde strenge keur op de oudere generatie toepassen. De rast van vroegere studenten kringen mag - zonder meer - niet woirden aangemerkt als bewijs van nauw leven met God. Er is een worsteling öm de worsteling zélf - ^ en dat is ondankbaarheid en ongeloof en irreligiositeit. Maar er is ook ©en strijd, die UIT het geloof zélf opkomt: en die strijd ontbrak wel vaak; nog eens: in het gemeenschapsleven.

in hoeverre nu nog te handhaven zou zijn, wat Prof. Bavinck zeide over het „beter léven" der tegenwoordige generatie, waag ik niet te beslissen. Ik weet studentenkringen, waarin soberheid van leven en voor ons, oudgedienden, door puriteinsche maagverzorging (-verwaarloozing) beschamende vergaderingsmethode d'adelijk opvallen. Ik w©et ook andere kringen. Wat dat „beter léven" b©tr©ft, laten we Prof. Bavinck's opmerking dus maar rusten. Ze werd trouwens gesproken voor ruim 8 jaar, en er |s in dien tijd veel veranderd. Maar wat dat , , minder gelooven" aajigaat: men moet het wooird „gelooven" hier in denzelfdien zin nemen als daareven gebeurde. Het is om de g e d a c h-tenwereld te doen. Die is den laatsten tijd onder onze studenten met vele plagen geplaagd geweest; plagen van noodzaak of van vrije keuze; maar: plagen dan toch. In dézen valt nog niots te prijzen. Wat echter wèl te prijzen valt — en. hier komen we terug bij het begin — dat is dit: men stelde de kwesties van zijn tijd aan de orde. Men trachtte' zich rekenschap' t© geven van den inhoud van zijn geloof, van zijn consequenties, van den tijd, waariir men leefd©, en de aanpassing van het christelijk leven, van het gereformeerd-zijii in 'de vormeai van het leven van den tijd'.

„Men stelde de kwesties". Laat mij hier een bekentenis mogen doen: er zijn onder de tegenwoordige stu'deaiten ettelijken, die over kwesties sprek'en, die altha.ns problemen bij name noemen (dat is toch altijd óók iets van beteekenis) waaraan wij vroeger op gelijken leeftijd .niet dachten. Ik geloof niet, dat mijn schaamtegevoel, als het zich tegen mijzelf keert in een soort jaloerschheid, de groote groep van mijn tijdgenooten onrecht doet, als ik de veronderstelling waag, dat zij precies zoo er voor staan als ik, zoodra zij de groepen zien en tegen elkaar opwegen: de groepen van vro'eger en nu. - Het leven is veel bewuster en. intenser geworden. Men kan „den proiblemensjo'Uwer" ri'diculiseeren, maar het is niet verstandig: hij weet een tikje meer, dan wij vrO'Cger, den goeden broederen niet t© na gesproken. Of hij diep'er weet, is weer iets anders; zelfs, of hij wéét; maar: primo is „weten" altijd een voornaam woord geweest; en secundo': als het waar is, dat de studententijd allereerst dient o-m in de vraagstukken 'die er zijn, in te leiden, dan moet erkend worden, dat de tegenwoordige studenten op de vroegere .academische lieden veel voor hebben. Zoom.in de jongeren zich verheffen mogen, zoomin mogen de ouderen het verschijnsel denigreeren. •

Dat de jongeren zich niet hebben te beroemen, ligt wel a, llereerst in de lijn van hun eigen vele zelfstichtende redenen. Vooreerst is — parado'xenjagers zullen er vooTal niet kwaad om. mógen worden — vooreerst is geestelijke „onrust" soms ook een zóó rustig bezit, dat men er des duivels oorkussen van maken kan. Een pro'bleem is geen genot; wie grieksch kent, weet wel, dat het voor een deel overeenkomt met wat d© bijbel noemt ©en „skandalon", een „ergernis"; het ligt daar voor uw voete'U. Maar het hébben van problemen kan, als het nu eenmaal gaat behooTen to't onze geestelijke, sportieve uitrusting, wel een luxe worden. En dan maakt de onrust, althans wat zoo' heet, in leelijken zin ij.istig. Bezie ik het gO'ed, dan ligt daarin een van de verschijnselen, die mij doen gelooven, dat de feiten Bavinck's uitspraak in Dordrecht (over het LEVEN der studenten) in die dagen bevestigden, terwijl NU de bewering, dat men haar niet meer voetstoots . zou kunnen aannemen, vooT Bavinck evenmin als •v'oo'r de waarheid beleedigend is. Ik geloof, dat de tijd, die BE­ GON met de vragen en problemen te stellen, werkelijk de problementoisers-studenten drong tot ©en zeer puriteinsch, soms ascetisch, haast ge-drukt leven; maar ik meen tegenwooTdig menschen te vinden, die met veel gratie van de voorlaatste gelederen de problemen overnemen; die O'ok op tijd (vooral als 't moo'i weer is en er te zwemmen valt) aan die problemen behooTlijke conferentiëele aandacht schenken, maar overigens in de vrijheid, van hun leven zich even ver van d© ascese verwijderen als de oi-i'dere, om haar dogmatische', probleemlooze rust, gansch „rustig" verachte oudere generatie; soms wel meer dan enkele stadiën verder nog. Ik geloof daarin te zien: een gaan rusten op de lauweren van het onrust-diploma, 'lleeds daarom moeten de jO'Ugeren zich niet verheffen. Bovendien: de tijd, waarin wij leven, bracht zijn eigen logica mee. Het verdiepen van de kwesties (ken-theoretisch, psychologisch) is ©en trek van het geestesleven dezer dagen in het algemeen; het eert in specialcir zin de jongeren onder de gereformeerden niet; en het nog-nieter-aan-toe-zijn van de ouderen was heusch niet hun speciale schande. En dan is er behalve de verdieping ook de oP'-bouw. Ons gereformeerde leven ging van de fundamentlegging in sommige punten over tot den opbouw: de jongeren, óók de ietwat opstandigen, plukken de vruchtc'n van den arbeid der voortrekkers: zonder Kuyper en Bavinck en d© anderen zouden ze in Lunteren niet eens een mal, laat staan, een gèed figuur

kunnen slaan, want ze zouden niet eens een , , figuv; r" hébben. Bovendien is de student tegenwoordig een lieveling van velen; er wordt — misschien uit angstgevoel — veel voor hen gedaan; zelfs zijn er, die hun naar de oogen zien, en ook onder wie dat niet tot eigen en anderer bederf willen, is toch een ernstig streven, hen te helpen. Het contact tusschen oud en jong is sterker geworden; en de jongeren mogen bedenken, dat ze hun reformatiën, en zelfs hun grootere of kleinere revolutietjes, meestal betalen met de zuur verdiende geestelijke penningen der ouderen; soms ook met de zilveren penningen derzelven.

Maar de ouderen op hun beurt, moeten de oogen niet dicht doen voor wat de jongere generatie (nog eens: als gemeenschap!) doet. Ik ben er zeker van, dat als Karl Barth — om nu hèm eens te noemen — 15 jaar eerder de pen had opgenomen, hij niet zoo gemakkelijk door onze studentenkringen heengedrongen zou zijn. Dat men hem op verkeerde wijze bespreekt, voorzoovèr het gebeurt, doet niets af van het feit, dat foutief werk minder kwaad is in ethischen zin dan ontstentenis van werk. Wil men een anderen naam dan Barth — noem dan Spengler. Een reeds ondergaande zon; en daarom als figuur van den dag hier typeerend juist.

Over de factoren, die tot al deze dingen leidden, spreek ik niet. Het zou veel te ver voeren.

Het is goed, dat ieder zich eerst van deze dingen dooTdringt. Want als men critiek oefenen wil, dan moet eerst de positie zuiver zijn.

Ik weet, de tolk te 'zijn van wat in leidende kringen der G. S. B. zelf gezegd wordt, als ik opmerk nu, dat tot het ontstaan van de G. S. B. vooral 3 factoren hebben meegewerkt:

' In het algemeen de kentering, die in het geestesleven der laatste jaren zich heeft voorgedaan, en die de studentenwereld niet onberoerd gelaten heeft.

Voorts valt te wijzen op de ongeveer tegelijkertijd van meer dan één kant opkomende begeerte, om de huidige positie van het gerefoxmeerde leven en den stand der gereformeerde wetenschap te overwegen; en den verderen opbouw daarvan in directen zin te regelen in opzettelijke verwerping van alle afzonderingsgedachte; opdat het dooT DT Kuyper herhaaldelijk gebruikte beeld van de kerk, die niet , , een oliedrop op de wateren" mocht ge-lijken, meer in de praktijlc zou nageleetd, dan als opvulling van gereformeerde redenen gebruikt worden.

Tenslotte: is ook van meet af gewezen op den „werkelijkheidszin", die met name in religieus opzicht de geesten, naar gezegd wordt, voor zich inneemt. Al zou later blijken, dat „werkelijkheidszin" voor velen synoniem mocht worden gemaakt met „kentheoretische" vraagstelling (zomder vragenbuSj tenzij dan de coöperatieve), feit is, dat de zin voor werkelijkheid ook de geschiedenis drong tot intenser leven.

En zoo is in den oodogstijd — ook dat was geen toeval — de G. S. B. ontstaan uit samenwerking van de 3 gereformeerde corpoxa: F. Q. I. (Kampen); S. S. R. (Unie van geref. studenten aan openbare universiteiten); en N. D. D. D. (Vrije Universiteit). Het doel der samenwerking werd in die dagen uitgedrukt ongeveer in dezen vorm: dat de G. S. G. een saambinding van de 3 corpora wilde zijn, die zich ten doel stelde, onder hun ledien zulk een leven te bevorderen, dat ieder in denken eri doen zich meer bewust richt naar de gereformeerde levens-en wereldbeschoiuwing.

Men proeft hier duidelijk de zelfcritiek (immers critiek op het officiëele co-rpsleven, dat niet voldeed aan geestelijke behoeften). Ook merkt men hier de nawerking van de straks genoemde factoren: men wilde meer „bewust" leven in zijn bestaan als gereformeerd denker en belijder en belever. Het belijden werd, als ik het wel zie, allereerst tot de ethische (de levens-) plichten gerekend; niet zoozeer de officiëele kerkelijke, als wel de persoonlijke belijdenis werd in geding gebracht en aan het noodzakelijk proces van verdieping en bewustwoTding te onderwerpen geacht.

We hopen straiks , te^ vervolgen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

De Geref. Studentenbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's