GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie van het promotierecht der Theol. School.

Het worde mij vergeven, dat ik, nu de kwestie eenmaal aan de orde gesteld is, nog iets zeg in meer 'directen zin O'Ver het denkbeeld van den uitbouw van de boogescbo'ol der Gere'f. Kerken tot een volledig instituut tot beoefening der theologische wetenschap, in denzelfden zin, waarin de „Hoogeronderwijswet" daarvan het tweeledig karakter aanduidt, als gezegd v^ordt: „Hooger onderwijs O'mvat de vorming en voorbereiding tot Zidfstandige beoefening der wetenschappen èn tot het bekleeden van maatscbap'pielijke bet r '8 k k i n g e n, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereischt wordt"; een wetsartikel, waarin de idee der beoefening van wetenschap' èn van „opleiding" heel gezellig en nuchter gecombineerd wordt, in onderscheiding va.n walt onder ons wel eens te beluisteren viel.

Hoiofdzaak in dit geding is, dunkt mij, de vraag, of de kerken, in haar institutair bestaan, bevoegdheid hebben tot de instandbouding van zulk een hoogescbool. Ik ben bet in hoofdzaak eens met wat 'dezer dagen van zeer gewaardeerde hand mij geschreven werd, door iemand, die in dit geding anders denkt 'daai ik tot nu toie liet blijken:

De quaestie is niet, 'of de kerken, nu de Staat als noodlnüp optrad — volgens menschen, niet op ons standpunt staande, op eigen, volgens ons op vreemd terrein — hem dat niet na kunnen apen. Maar: of ze 't doen mogen.

Stelt men bet pro'bleem in dezen vorm, dan antwoord ik volmondig: ja, . Tenminste, als men buiten bespreking laat de vraag, of hier van na, aperij te sp-reken valt. De kerken hebben niets en niemand na te apen; ze hebben te leven uit eigen beginsel, en te werken naajr eigen program en roepingsbesef. Daargelaten dus de vraag, of de staat, al of niet, •grijpt naar wat hem niet toekomt, meen ik te moge'U stellen, dat de kerk, indien zij ee-n theologische faciulteit in het leven roept en in stand houdt, 'daarmee iets doet, dat met baar eigenlijke taak in bepiaalde tijden wel degelijk in overeenstemming is.

Ik weet het, velen - denken er anders over. Dr V. Es beeft in , , Leeuw. Kb." nog pas gewezen op» enkele citaten uit Dr A. Kuyp-er's Encyclopiaedie. Hier werd gezegd, dat de wetenscbalppelijke arbeid nooit kon behooren tot de tajalk van de kerk als instituut; hij kon, oo'k voorzO'Over hij' zich met de theologie bezig hield, enkel en alleen ter band genomen worden door de vrij zicb uiteaide en openbaren.d.e werking van 'den christelijken geest, wil men: 'de kerk als organisme. Strikt genomen kon een kerkelijke opleidingsschool dan ook niet aan t h e o 1 o g i e do'en.

Dr V. Es baailde bij deze passage zelfs den sterken en gezonden geest en de krachtige geloofswerking aan, die in den tijd van Dr Kuyper zich in deze woorden konden vinde-n. Maa: r tegeaiwoordig was 't blijkbaar wat anders....

Gelukkig komt in, „Geref. Kbl. v. Dr. & Ov." een ou'derling een ietwat mildere conclusie mogelijk maken vO'Or ieder die veel van Dr Kuyper bo'udt en in dezen toch van "hem verschilt. We lezen:

Wat een in onze kringen zóó gezaghebbend man als Dr A. Kuyper schreef toen - de School twintig jaar bestaan liad, verdient; uu ze bijfcans 75 levensjaren mag tellen, herlezing! Dr Kuyper dan schreef: „Uit kleine beginsels gesproten, klom ze allengs tot kracht. Vier docenten en één leeraar onderwijzen op haar katheders. Het getal barer leerlingen overtreft verre dat der Theol. studenten aan onze eerste Rijksuniversiteit. In tal van steden en dorpen plukken duizenden bij duizenden 'de vrucht van haar opleiding, onder het gehoor van veelal degelijke predikanten.

„Ziehier wat doortastendheid vermag.

„Een kleine groep, meest 'onaanzienlijken uit den lande, door liet officieele Nederland gesmaad en teruggezet, geheel aan eigen kracht overgelaten, bezwaard met de ongelooflijke kosten van boeten voor onrechtvaardige vervolging, voor kerk-en schoolbouw, voor leeraars en hun weduwen, sticht een eigen school, houdt die twintig jaren in stand en is vol hope voor de toekomst.

„Is 'het niet te verwachten, dat deze kiem allengs tot een plant zal worden en dat aan de stengels dier plant ook vruchten voor de Theologische wetenschap (spatiëering van Dr K. zelven) buiten haar kring zullen rijpen.

„Tot nu toe waren heur leeraars 'bij uitnemendheid praotisch.

„Opleiding van predikanten was en bleef hoofddoel.

„Zou dit zoo behoeven te Mijven?

„Of mag gehoopt, dat de beoefening der Gerefor-

meerde wetenschap allengs dermate in haar school zal rijpen, dat haar leeraars zich ook zullen wagen in den feilen wetenschappelijken strijd en in degelijke, op Ge-_ reformeerden wortel geteelde vruchten aan het wetenschappelijk publiek het resultaat van hun arbeid zullen aanbieden? "

Zou Dr A. Knyper om dez© woorden nu ook al •onder de roede moieten doorgaiaji, omdfat hij bet niet eens is met DT A. Kuypier?

Och, ik denk nog zoo eens , a, an de vorschillende richtingen, waarin we Dï Kuypex's geest in dit vraagstuk zagen getrokken. En ik begrijp: niet goed, •w, a, a, rom sommigen hem maar zoo half lezen.

W, ant hier pleit Dr Kuypier voor Kampen's uitbouw. Hij vraagt er zelfs om.

Ik help het hem nog vragen. Want w, at die taak der kerk in het onderhavige geding betreft, ik denk daar zóó over:

a. dat vraagstuk heeft met de zaak niet te maken;

b. al had het er wèl mee te dóicn, d!an bracht nader onderzoek noig geen verhindering. Wat fl, . betreft: ik vereenig me met de gedaclitei, die in de pleitredeaien vóór het thans geformuleeride voorstel opgesloten ligt en die ik kortheidshalve — zonder naam te noemen — weergeef aan - de hand van een brief van «en belangstellenden lezer:

Dat, wanneer de Theol. School wetenschappelijke graden gaat verleenen, deze graden uitgaan van de kerken, en er dus een kerkelijk doctoraat wordt gecreëerd, schijnt mij toe een misverstand te zijn.

Wde aan de Rijksuniversiteit een doctoraat behaalt, behaalt geen Rijks doctoraat, maar een wetenschappelijken graad, ^) hem verleend door de f a e u 11 e i t. De faculteit volgt daarbij wel de haar van staatswege voorgeschreven procedure, maar zij zelve is het, die het doctoraat auctoritate sua ^) verleent.

Overgebracht op de Theol. School zou m. i. het doctoraat niet uitgaan van de kerken, maar van het corpus doctum") der gezamenlijke hoogleeraren, dat auctoritate sua ^) het doctoraat verleent. Er is, zoo bezien, dan ook geen quaestie van een doctoren-ambt. De kerken blijven er geheel buiten, zij geven alleen den hoogleeraren toestemming om in deze te handelen.

Wanneer de Nederl. Handels Hoogesohool — geheel buiten alle regehng bij de wet om — doctoraten verleent, dan gaat de uitoefening van dit recht niet uit van den Staat nooh van de Vereeniging, die de H. H. S. stichtte, maar van het corpus doctum ^ der gezamenlijke hoogleeraren.

Dit is niet een nieuwe opvatting, doch klopt met wat in het debat van deze maanden wordt opgemerkt en reeds dadelijk na, de Synode van 1914 is geschreven, O'.a. in „D'e Baizuin".

Zou men hierover niet eens willen nadenken? Indien in dit alles wijsheid schuilt, dan komt de zaak zóó te staan:

1. als de kerken het promoitiereeht praktisch mogelijkheid van uitvoering geven doen ze NIET iets, dat haar niet toekomt; want het komt den professoren toe, te piromoveeren; en die hebiDen de kerken slechts hierom te vragen, wijl het geld kost, wijl het hun arbeid' uitbreidt, dils hun tijd in beslag neemt, en de goede orde het vraagt, Oiokin de praktische uitwerking (met name de verhouding tot kerken en curatoren voor de d oi C-t or ale studie).

2. als de kerken opzettelijk en onnood ig dit werk verhinderen, doen ze W!EL iets, dat haar niet toekomt. Immers aan feitelijk' bevoegden onthouden dan zij de praktische uitoefening van hun toekomende rechten; eigen werk' completeer ren ze niet; de school, die ze zelf oprichtten, onthouden ze den volledigen wasdom. Immers, de promotie-gang sterkt het leven der hoogeschool naar binnen en naar buiten. Naar binnen: de professoren hebben van menige scripitie groot.gemak; de hoogeschool van menige dissertatie ook'; , de beoefening der gereformeerde theologie wordt veel intensiever. En naa, r buiten profiteeren de kerken van de vruchten, en kan de kerk', wat de wereld betreft, haar taak (het uitd'ragen van Gods waarheid in de vormen van den tijd') beter vervullen. Tenslotte be pa ail t elke tijd zij'n eigen vormen. Dat de candidaatsbul thans als genoegzaam geldt — ook buiten onze kerken — Voor predikantswerk, is zuiver willekeurig. Waarom kan'de kerk niet meer willen geven dan strikt noodig is, zij', die heeft uit te gaan in veelheid en in grootsohheid van vorm, om op de wereld in te werken ook met haaif geloof en met de wetenschap van haar geloof?

3. W, ant, zelfs indien men mocht ontkeimen, dat de kwestie in geding kan worden afgehandeld zonder breede uiteenzettingen over de taak der kerk als organisme, en als instituut, zelfs dan nog, zeg ik, behoieft het voorstel niet te stranden om der consoientie wil. Immers, gegeven het feit, dat de berken eenmaal een school onderhouden en dat ze die formeel wetenschappelijk inrichten (ook' dit moest eigenlijk herroepen worden opi het standpunt van sommige opponenten), gegeven dit feit, zeg ik, kunnen de kerken op die wijze haaï eigen werk naar binnen versterken, en tot de wereld treden met het woord, dat deze behoeft in één der vormen, waarin zij het noodig heeft (n.l. de evangelisatie!). Men werpe niet tegen: de kerken hebben met geen wetenschap te maken. Want ten eerste: de leuze „de wetenschap op zichzelf beoefenen" is ongereformöerd (alles moet een doe.l hebben in G-ods eer, ook in „dê kerk als organisme") en. ten tweeder de wetenschappelijke arbeid mag dan geen doel der kerk zijn, voorzoover hij haar een middel kan zijn tot bereiking van baar doel, is alles van *) haar, doch zij is van Christus en Christus is 'God.

Conclusie: de kerk beeft in hoofdzaak, in principe, hier geen werk te aanvaarden. V o O' r z o o-ver zij echter zou moeten meewerken aan dit doel, dient zij zichzelf en blijft in de lijn van baar taak (vgl. de medische zending, . contributie voor de V. U. met alle faculteiten, evangelisatie, officiëele steunverleening aan allerlei airbeid).

Men blijve in eigen stijl gerust werken. De Tbeol. iSchool heeft van de kerken zelf reeds een zoodanig werksysteem zich opigel'egd gezien, ails boven omschreven werd: het is echter niet volledig uitgewerkt; men bleef halverwege staan. Men beeft zich bij de examenregeling, laat ons zeggen: geconformeerd aan de vormen van den tijd, waarin we leven. Dit gebeurt zoowel te Kampen a; ls aan de V. U. Ik wil hiermee niet gezegd hebben, dat deze aanpassing aan de vormen van den tijd een slaafsche navolging van de staatswet is. Zoowel het candidaatsexamen aan de V. ü. als het Kamper candidaatsexamen verschilt aanmerkelijk van de legeling, die door het Academisch ytatuut (Hoiogeronderwijswet, eid. 1923, bl. 195) wordt aangegeven. Dat is onder meer te verklaren uit het feit, dat wij gereformeerden tegen de tegenwoordige opvatting van wat de Staat heeft in de faculteit voor godsdienstwetenscbapi een onoverkomelijk bezwaar hebben. Hét candidaatsexamen aan de V. ü. wordt niet door de wet beschermd, maar „toegelaten", en dan met een niet eens actieve permissie, want met de theoilogische faciulteit, met haa.r candidaats-en ook dootorale examens, bemoeit de wet zich niet; zij praat alleen over examens in andere faculteiten der V". U. (H. O. Wet bl. 196/7). Vandaar, dat men onder de gereformeerden zich, geheel terecbt, eigen vormen schept, ook in de regeling der examina. Dit is echter voor Kampen slechts halverwege doorgevoerd. Het ciandidaats-examen is gekozen, met terugslag" op de vormen van onzen tijd, doch voorts in eigen souvereiniteitsbesef. .Zoodra de kerk wil, kan zij dan ook, omdat haar predikanten en zij zelf gedund worden door doctorale studie, haiar vrijheid gebrixiken met gelijken terugslag op^ de gebruiken onzer eeuw tot de instelling van een doctoraal •examen, als dit ha.ar dient.

Andere stemmen.

Tenslotte geef ik nog enkele andere stemmen door; om niet te veel ruimte te verliezen, beperk ik me.

Ds Oosten zegt in „Scheven. Kb.":

Ifet promotierecht ligt dus op de lijn der ontwikkeling onzer School en is, gelijk wij; reeds in 1914 gezegd hobben, geen daad van revolutie, maar eieiner gezoflde evolutiö. De Synode behoeft nieit laag over dit punt to beraadslagen, daar hier in het gelielel niet te pas komt de kwestie der opleiding. Daarover loO'pt de zaak gelukkiio; niet.

Het „Algemeen Weekblad" voor Christendom en Cultuur" meent:

.... En daarom is het niet in te zien, , waarom de a.s. gereformeerde predikanten te Amsterdam wèl den doctorstitel zouden mogen halen en te Kampen niet.

Tegen die reden eering is niet veel in te brengiem. Het argument, dat do school te Kampen alleen maar biedoelt opleiding tot predikant in de Geref. Kerken, gaat natuurlijk niet op. Inmrers ook de theo-l. fakulteit aan de Vrije Universiteit bedoelt niets anders: d© theol. professoren aan de „Vrije" moeten behooren tot de Geref. Kerken binnen het Kerkverband. Daarmee is duidelijk genoeg uitgesproekn, dat die theol. fakulteilj ©en opleidingsschool is voor geref. predikanten, en niets andeirs. Ze is praktisch aan de Geref. Kerkera gebonden. En nu wil Kampen, dat zich gelijkberechtigd voelt ooik gelijkberechtigd zijn, en vraagt eveneens; 't promotiereoht.

Het is voor de tegenstanders van dien eisoh niet verstandig gC'Weest, dat zij 't verzet tegen den Kamper ©isch allereerst overlieten aan — de professoren van de Vrije Universiteit.

Dat hier vain eenig overleg sprake is geweest, mag men m.i. zonder meer niet onderstellen. Ds Laman zegt in „Geref. Kbl'. v. Dr, en Ov.":

De wenscli naar de toekenning van het promotierecht is niet iets onredelijks. Het is billijk, dat een jonge man a, an dezelfde school, waar hij zijn candidaats doet, ook promoveeren kan. Dat kan men overal, in Leidein, in Amsterdam, in Utrecht, in Groningen, in Delft, in Wageningen. In Kampen kan men dat niet. Dat is een anomalie. En daar is iets hinderlijks in. Wanneer dit nog eens veranderd wordt, dan is het veld heelemaal vlak. Dan is die rimpel ook weer weg.

Laten de broeders, die zich schrap zetten tegen de toekenning van dit recht aan de School, van hun meening geen wet der Meden en der Perzen maken. Want de wensch blijft toch leven, zooals men b.v. uit de publicatie van de reünisten wel begrijpen kan.

Mocht de Synode van Groningen het onverhoopte toch 'geven, dan zou dit voor de Vrije Universiteit niet beteekenen verlies van vriendschap maar winst. En dit is bij onze wensch voor Kampen onze begeerte voor Amsterdam. In „De Bazuin" heeft Prof. Greydanus een breed artikel gewijd aan de kwestie. De hoogleeraar begint aldus:

Tegen het voorstel, aan de Hoogleeraren aan de Theologische School te Kampen, toe te staan, het promotiereoht uit te oefenen, wordt ook dit bezwaar ingebracht, dat daardoor de Theologische School vaji karakter zou veranderen.

Het is wellicht niet ondienstig, eens na te gaan, wat met dat beweren eigenlijk uitgesproken wordt, en wat er consequent uit zou voortvloeien.

Hierna volgt dan een gédüoumenteerd betoog, w, aa, ruit we dit ontleenen:

Wanneer verder de uitoefening van het promotierecht de Theol. School van karakter zou doen veranderen, zou de wetenschappelijke studie der Theologie na het candidaatsexamen tot het doctoraal examen en tot de promotie, geene waarde hebben voor de opleiding of vorming tot den dienst des Woords. Want wanneer ook bij die verdere studie, d. w. z. bij de studie na het candidaatsexamen, de opleiding of vorming doorgaat, blijft ook bij die verdere opleiding de Theol. School haar karakter van opleidingsschool van dienaren des Woords behouden.

Genoemd beweren houdt dus in, dat de doctorale studiën geene beteekenis hebben voor de wetenschappelijke opleiding van dienaren des Woords, zoodat de Theol. School, de wetenschappelijke opleiding voortzettend ook tot het doctoraal examen en tot de promotie, ophouden zoude opleidingsschool tot den dienst des Woords te zijn. Het gaat hierbij natuurlijk niet om de vraag naar de waarde van de formaliteit van het verleenen van den doctorstitel, maar over de vraag naar de beteekenis van de wetenschappelijke studie gedurende jaren, om, na het candi-' daafsexamen, te kunnen slagen bij het doctoraal examen, en van de studie daarna voor het schrijven van een proefschrift vereischt. De eigenlijke promotie sluit slechts die studie af. Zou uu die jarenlange studie geene waarde hebben voor de bekwaammaking tot den dienst des Woords?

Later nog:

Het beweren, dat de voortzetting der opleiding van dienaren des Woords tot het doctoraal examen en tot de promotie, die Theol. School van karakter zou doen veranderen, sluit dus, zij het al onbewust en onbedoeld, de gedachte in zich, dat weten schappelijke opleiding of vorming tot den dienst des Woords, zooal niet eene onmogelijkheid is, dan toch minstens iets overbpdigs, dat wel gemist kan worden; niet als uitzondering, maar als regel.

Daarmede blijkt dat beweren niet te liggen in de Gereformeerde Hjn, maar uiting te geven aan Anabaptistische gedachten.

Het zegt tevens, dat de Synodes, toen zij eischten, dat de Theol. School eene wetensch appel ij ke opleiding zou geven, en de volle wetenschappelijke, theologische opleiding tot den dienst des Woords, gedwaald hebben, en aan de Theol. School een karakter gegeven hebben, dat eigenlijk niet overeenkomt met haar wezen als opleidingsschool voor den dienst des Woords.

En dat sluit tevens in, dat onze Vaderen, die als regel eene wetenschappelijke opleiding tot den dienst des Woords wilden, hebben misgezien.

Wanneer voorts het beweren van karakterverandering van de Theol. School, als aan haar de opleiding wordt voortgezet tot het doctoraal examen en tot de promotie, juist ware, dan zou de Theol. Faculteit aan de Vrije Universiteit, als zij de Theologie wetenschappelijk onderwijst, ophouden opleidingsschool tot den dienst des Woords te zijn. Ware zij opleidingsschool, dan zou zij hare plaats aan eene wetenschappelijke inrichting onwaardig zijn, en niet geven, wat zij in de qualiteit van Faculteit eener Universiteit behoorde te geven. Ware zij wetenschappelijke Faculteit, dan zou zij geene opleiding geven tot den dienst des Woords.

Daaruit zou voortvloeien, dat deze Faculteit, aangenomen natuurlijk, dat zij in overeenstemming met het karakter van eene wetenschappelijke inrichting, wetenschap doceert, d. i. de Theologie wetenschappelijk beoefent, door de Gereformeerde Kerken niet gehouden, noch aangezien zoude kunnen worden voor eene opleidingsschool van hare a.s. dienaren des Woords. Daarbij ware betrokken het bestaansrecht van het contract van de Gereformeerde Kerken met de Vrije Universiteit, wat haar Theologische Faculteit betreft. Want de wetenschappelijke beoefening der Theologie zoude dan louter eene zaak van zekere liefhebberij zijn, voor wie er lust toe hadden, maar niet iets, dat voor de opleiding tot den dienst des Woords vereischt en dienstig waren. En daarvoor zouden de Kerken geene groote sommen beschikbaar kunnen stellen.

In „De Wachter" zegt Ds Doiekes:

Met name denken we aan de beteekenis, die aan de dissertaties moet worden gehecht. Een deugdelijk proefschrift is niet alleen een getuigenis van de wetenschappelijke bekwaamheid des schrijvers, maar mag ook aangemerkt worden als een vrucht van de hoogeschool, waar de gepromoveerde is toegerust en geëxamineerd. Dat die vrucht aan onze eigen inrichting nog gemist wordt, doet tekort aan den invloed, dien zij, en door haar de Kerk, zou kunnen laten gelden, wanneer zij haar volle kracht ontplooide. Wie met prof. Bavinck van overtuiging is, dat de Kerk door haar School, door haar doctoren de roeping vervult, om de kracht en de wijsheid Gods aan de mannen en scholen der wetenschap te verkondigen, hij zal niet kunnen loochenen, dat deze roeping nog altoos op haar volle ontplooiing wacht.

Hierbij komt in de tweede plaats het belang, dat de Kerken bij het doctoraat hebben, met het oog op de voortdurend weerkeerende behoefte aan hoogleeraren. En Ds Rietberg schrijft in hatzelftle blad ©en rtikel, waarin tegenover Dt Kaajan positie 'geozen wordt. Zelf ging ik ook reeds op diens arguenten m; daarom volsta ik met deze opmerking an Ds Rietberg:

't Is dan ook mijn stellige overtuiging dat onze Kerken om haar eigen eer en welzijn niet kunnen Iiandhaven het besluit van 1914, dat aan onze School het promotierecht niet wilde geven.

Hierop wees Prof. Greijdanus reeds in 1914. En tot op heden heeft niemand, ook niet Dr Kaajan, de argumenten die Prof. Greijdanus toen gebruikte, weerlegd.

Tenslotte nog een opmerking van Ds Doefces;

De Staat gaat uit van de onderstelling, dat de door hemzelven benoemde professoren bevoegde keurmeesters hunner studenten zijn, waarvoor de waarborg ligt in het recht van benoeming. Van de vereeniging voor hooger onderwijs geldt uiteraard hetzelfde. De Kerken daarentegen schenken onvoorwaardelijk haar vertrouwen aan vreemden, maar onthouden het aan haar eigen School.

Naschrift. Deze w-eek vonden we nog deze opmerking van Mr A. J. L. v. Beeok Calkoen in „Haagsche Kb." (Geref.):

Het is duidelijk, dat toen het onderwijs der Theologische School ahneer in wetenschappelijke richting ging, ook de vraag opkwam of zij daardoor ook een wetenschappelijke instelling werd en zoo ja, of zij dan ook het promotie-recht moet kunnen uitoefenen. Het zou te betreuren zijn indien er uit het opkomen van deze laatste vraag een concurrentie in minder goeden geest tusschen de Vrije Universiteit en Kampen ontstond, en indien iets van den ouden A en B strijd ging opleven. De Synode zal, dunkt mij, niet reeds aanstonds met een beslissing kunnen komen. Juist waar in ons Vaderland wettelijke vrijheid bestaat voor het verleenen en dragen van wetenschappelijke titels, moet het promotierecht worden hooggehouden ook hierdoor, dat omtrent de uitoefening van bet recht althans in den eigen kring der betrokkenen volledige overeenstemming bestaat.

Blijkens de uiteenloopende beschouwingen in onze kerkbodes bestaat er nog veel onhelderheid op dit punt. De Synode neme allereerst maatregelen om de quaestie helder en zuiver te stellen.

Deze laatste zin is mij uit het hart gegrepen. K. S.

De Gereformeerde Studentenbeweging.

In „De Wachter" zegt Ds Boersma, :

Wat de Geref. Studenten-beweging betreft, mag het eenigszins vreemd heeten dat nu nog een motie noodig is en moeite schijnt te vinden om in hoofdzaak te worden aanvaard, cm als grondslag voor deze beweging van Geref. Studenten de Geref. Belijdenis vast te stellen. Dat een belijnde, wei-omschreven grondslag noodig is en juist het gemis hiervan of het in al vager bewoordingen vastleggen van den grondslag eene Vereen, van Studenten ten slotte tot allerlei abnormale handelingen voert, heeft de historie der Ned. Chr. Stud. Vereen, (de N. G. S. V.) bewezen, zooals ik met overigens alle waardeering voor haar doel en streven, in een vroeger geschreven brochure meen te hebben aangetoond. Nu zijn de leden der Corpora, waaruit de G. S. B. is samengesteld, niet allen lid der Geref.

Kerken. Maar toch willen allen in de gereformeerde lijn, volgens den naam, hunne beweging, hun actie voeren. Doch op de vraag: Wat is gereformeerd? moet toch het antwoord zijn: Wat naar onze Geref. Belijdenisschriften is. Deze geven de gereformeerde lijn aan. In den laatsten tijd is echter, inzonderheid uit artikelen in Fraternitas, liet groot-gereformeerd Studentenblad, wel gebleken dat niet allen deze Belijdenisschriften als grondslag der G. S. B. willen aanvaarden. Toch hopen we dat oiis Studentencorps F. Q. I. te Kampen in dezen voet bij stuk zal houden met haar motie. Er is naast veel zwervende en vage Christelijkheid onzer dagen waarlijk geen behoefte aan allerlei Geref. beginselen, waarvan men ten slotte niet weet, waaraan ze te toetsen zijn. Het dunkt ook ons, met het oog op het gereform. leven onzer dagen, meer dan tijd om op vasten grondslag onze Gereformeerde actie vast te stellen en uit te voeren. Moge dus op dit punt in de G. S. B. overeenstemming worden verkregen.

Ik herinner er aan, dat de zeer druk bezodhte en een groote groep gereformeerde ptredikanten bevattende réunistenvergadering van het .Studentencorps „¥. Q. I." dit jaar zich met algemeene stemmen O'p een na heeft uitgesproken. Vóór de Kamper motie, waarover ik elders in dit blad schreef. Dezelfde vergadering sprak ook zich met algemeene stemmen uit vóór het uitoefenen van het promotierecht der Theol. School.

Naschrift. Volgende week hoop^ ilc' nog wel Dr Kaajan te beantwoorden.


1) De effectus civilis staat geheel op zichzelf. - ) Krachtens haar wetenschappelijk gezag. ') Het wetenschappelüfc college.

*) Ik zeg dus niet: door haar; zie mijn eerste stelling.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1927

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1927

De Reformatie | 4 Pagina's