GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„IN DE CRISIS”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„IN DE CRISIS”.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tegenwoordig wordt druk gesproken over de „crisis". De een zegt, dat we erin z ü n, religieus, sociaal, wetenschappelijk gesproken; de ander, dat we alles erin „b r e n g e n" moeten. Duidelijk is, dat velen het woord gebruiken (niet het minst in de kringen der jougerea) zonder zich rekenschap te geven van den inhoud van het woord en van de verbindingen, waarin het voorkomt. Men moet zich bezinnen over de vraag, wat ermee bedoeld wordt en inhoeverre er met het begrip „crisis" en met den eisch om erin te z y n, of alles, wat men heeft, erin te „brengen", op zXiivere wijze gewerkt kan of mag worden.

II.

Dat de onderscheiden reden-en-van-de-arisis onze jonge menschen zoo Iiopielöos in de misère laten, een misère, waaa-in soans op. hun yergaderingen zoowel wie spreekt als wie hoort schijnt gebonden te liggen, heeft zijn oorzaat wel niet het minst in de uiteenloop ende boteekenissen, die men aan het woord „crisis" hecht. Zoolang men ze niet uit elkaar houdt, komt het misyerstand, en redeneert men langs elkaar heen.

„Crisis”, dat beteekeiif'in •voeler mond niet veel anders dan „beslissend keerpimt"; „wending"; principiëele verandering. Men heeft het over de „crisis der religie", en bedoielt d'an, dat het oude wankelt en iets nieuws zich baan breekt. In gelijkeai zin zijn er sO'Ciale crisis-sen; men kent de crisis-theorie van Marx; oók spreekt men van een crisis in de wetenschap, in het denken enzoovoort. Het beeld van een patiënt, die d'e „crisis" doorstaat, en nu erop of eronder moet, omdat de eene kracht het nu gaat winnen van de anderei, is niet vreemd aan dit woordgebrnik.

Maar wie de taal van onzen tijd' verstaat, die weet, dat het woord „crisis", vo'oral in godsdienstige cursussen, conferenties, lezingen, artikelen, ook iets gansch ainders kan beteekenen; Met name, als men het heeft over den eisch, dat de frissche christen van vandaag, die de doode letter overlaat aan. wat oude dominees en synodale isegrimmen, zijn kerk, belijdenis, dogmatiek, ethiek, school, kermis, traditiei, kortom heel zijn geestelijk bezit, zal „brengen in de crisis".

Als die klanken klinken — en ze zijn te vernemen in uw naaste omgeving — denk dan maar gerust: daar zit Karl Barth achter, yan zijn voorloopers en geestverwanten zwijg ~ ik nu maar.

Dat is — uit vele mogelijkheden van beteekenissen kies ik maar deze twee — dat is nu zoo de twee-erlei crisis, waarover men het heeft, en die zoo vaak den geestelijken forens dezer drukke, al te drukke, tenminste ondiepie, dagen het gevoel geeft van: hoe-heb-ik-het nou?

Als hij b.v. ds Wisse hoort spreken over da „crisis", dan gaat het over een crisis van de eerste beteekenis. Als hij evenwel de. discipelen van Karl Barth hoort redeneeren, dan is het te doen om een — later begrijpt hij, dat het moet zijn: DE — crisis van de tweede soort.

En als hij die twee niet scherp; uit elkaar houdt, dan zal het hem ontgaan, wat hij toch heel seciuur weten moet, om niet te verdrinken: dat n.l. to't de „crisis" in de religie, waarover tijdredenen a la Wisse spreken, óók belïoort: het stellen van de „crisis" a la 'Barth. .Ia, ik verstout me te zeggen, en het kan me geen ziei schelen, of er weer een paar menschen kwaad worden: het stellen van den eisch, dat men alles zal „brengen" in de „crisis", dat zal, als het geen voorbijgaand motto-gerinkel op conferenties, maar méénens mocht worden, de „crisis" zijn voor onze gereformeerde, christelijk-gereformeerdet, oud-gereformeerde, theologie en kerk. Maar nü dan weer een crisis in den stijl van de tijdtedenen van ds G. Wisse; -en voorts — de kerk gaat nooit verloren.

Karl Barth....

Ik zal niet herhalerir'wS ik indertijd in dit blad schreef over Barth en zijn paradosen-theorie.

Maar uit zijn gedachtenreekseu liciit ik dezen keer .speciaal het begrip: „crisis"..Hij is immers de man van de „Theologie der Krisis"? Ik heb reden, om over die „crisis" nog een enkel woord te zeggen, omdat ik zie, en zelfs in mijn dagblad' lees, dat er weer drak mee gewerkt wordt. Grewerkt onder onze gereformeerde studenten, Jj.v. Ik acht het luisteren naar wat onder hen circuleert, minstens even noodzakelijk als een enquête onder de leerlingen der middelbare scholen, wat ze zoo al lezen (alsof ze dat op een brie: fje. zetten). Ik neem gereformeerd nu niet in kerkelijken zin (dit tegenover „Saambinder" en „Wekker").

Ik hoor vele jongeren in vollen ernst zeggen tot elkaar in hun vroomste uren, dat zij alles wat ze hebben, moeten brengen in de crisis, en dat anders toch de dood zijn naam erop-geschreven heeft. En ik wilde, dat ik de bewijzen had, dat ze allen wisten, wat ze ermee bedoelden.

Wanneer ik hier, achter deze spieciaal de jongeren kenmerkende spreekwijze van „crisis" en „in-de-crisis-brengen", den invloied van Karl Barth zoek, en van heel de paradoxale theologie, dan geloof ik niet, het mis Ie hebben. Hebben we niet een blad, dat onlangs te vraag stelde-, of Kuyper en Bavinck ooit zoo tot ons gesproken hadden, als God thans tof ons spreekt door Karl Bai'th? (Dit stond in „Woord en Geest", ik citeer uit het hoofd; schrijver mij niet bekend, ik meen, dat het „J. M." was). Brengt een van de redacteuren - of medewerkers van dit orgaan (de redactie is officieel niet bekend) niet telkens, ook' in kerkbodes, de ideeën van Barth ter sprake: ds Buskes? ïreft men in de lectuur, die uit de jongere generatie zelf voortkomt, niet de gelieifkoosde Barthianismen telkens weer? ParaidoK, crisis, polariteit, spanning? Seen, men moet niet denken, dat ik me hier bezig houd met wat zoo enkelen al eens zeggen. Evenmin wil ik beweren, dat iedereen onder de jongeren met Barth en de crisis werkt. Het zou b.v. een dwaasheid zijn, te zeggen: „onze theologische candidaten" preeken de crisis, in den boven aangeduiden. zin. Het zou echter nog dwazer zijn, te loochenen, dat er enkelen en nog wat zijn, die het wèl doen. Een bekend werker op' schoülterrein schreef me onlangs, dat hij den kansel meermalen den lof van de gedachten van Barth hoorde verkondigen uit den mond der jonge candidaten; en als ik bedenk, dat oen lid der christelijk gereformeerde kerk', — iemand, die in de kringen der jongeren thuis is, mij vertelde, dat volgens hem de strijd over het kerk-probleem niet de discussie waard was, omdat de kerk toch een „huis van deze wereld" was (Barthiaansche idee) en' als jk een zoon van de kerkengroep; van ds Kersten analoge dingen hoor beweren, dan zeg ik: dat ik het wel gelooven wil, wat me daareven bleek verteld te worden.

verteld te worden. Trouwens, Nederland staat daarin niet alleen. We hebben de dagen van het internationale beleven, ook van de crisis, althans van haar lastige lusten. In zijn dit jaar verschenen derde deel der „Glaubenslehre" (2er Band, 3es Buch, „Vom Geist") i), zegt Martin Rade zoO' langs zijn neus weg, dat de zielen in zijn land ook al door de jonge candid'ateai in prediking en onderricht met Barüiiaansche ideeën worden vertrouwd gemaakt. Barth legt waarlijk een brug tusschen nederlandsche polder-eai dijkdorpjes en duitsche mitsgaiders aiidere buitenlandsche oorden. En dan zegt men nog in crisis-redenen voor de socialistische en communistische jeugd, dat de kerk geen contact met het leven meer heeft — hetgeen de sprekers in dien kring dan weer in de krant gelezen hebben, zeg b.v. uit een verslag van een studentenconferentie, waar enkele crisis-sprekers zich gereed maakten, om Zondag met hun Barthianismen het tegendeel te bewijzen van wat ze ad maiorem calami tatem ecclesiae aian de wereld verteld hadden.

Dan is daar nog meer dan de kansel, met zijn internationale allures.

We zien het portret Barth ook als illustratie op; de vredesverdragen van allerlei j eugdvereenig i n g. Dezer dagen bladerde ik in een „Quellenbuch zur Geschichte der Evangelischen Jugend, herausgegeben von Leopold Cordier" ^). Ik vond er een bitter klein .beetje theoilogie eii een bitterder klein beetje psychoilogie, maar ik vond er - ^ bij zóó'n constellatie — bitterst veel gedaas over theologie voor den frisschen Jongen MenscJi en over Deszelfs Psyche van vooral niet langer geleden dan vandaag, dat Groote Heden. Het warein in dat jeugdboiek allemaal: gouden crisis-appelen in de zilveren geheelde schalen van paradox, polariteit, spanning, religieuzen nooid. .Ia, o^ok de religiën se no-od. Ik lees, dat ook onze studenten met dien religieusen nooid heel veel te doen hebben, en ; dat wie er oiver spreekt, een der brandende problemen van hun samenleving raakt; enik geloof het ten deele. Maar daarom interesseert het mij, gelijk, naar ik vertrouw, ooik hun, u i t welken kring dat besef van dien religieusen nood zoo sterk naar voren gebracht wordt. In gezegd „Quellenbuch" word ik daarover wel wat wijzer gemaakt. Een bouquetje crisis-bloempjes? Of wilt ü het liever — want een crisis moet tot het pijnlijke genre gerekend worden — een kroontje van crisis-doornen genoemd zien? Goed. Lees dan Gustav Kochheim: „Klaarheid brengt ons den dood; en het Leven vtoeit ons slechts tegemoet uit ; den „Widerspruch"" (dat is zooveel als: de spanningvolle contrasteeriug van „ja" èn „neen" in hetzelfde oogenblik, gelijk in de paradoxen van Barth). Lees de volgende woorden, die zelfs een op dit terrein der crisis volslagen oiuingewijde direct crisis-gevoielens bezorgen: „Wij. zijn de aan Gotd ontsprongenen èn de verstorvenen; de van God vervulde-God-loozen; de vervloekten-èn de gezochten; die enkel van ge-nade kunnen leven en de hoog-geborenen". — Zet uw tanden op; volgende uitlating van Joiachim G. Boecfch (en gij doiet wel, XI vooraf te herinneren, dat Barth het zich tot taak gesteld heeft, den meinschelijken hoogmoied te breken, en dat hier B, arth een gaarne geihoord leermeester is). Bo; eckh spreekt aldus: „Wij werden genoopt de voorgeschreven spooir-rails van ©en godsdienstig en redelijk schematisme te verlaten en den chao'S op te zo; ekea, ja zelfs hem te voorschijn te roepen. De doorzichtigheid (klaarblijkelijkheid, zouden wij' in 1927 misschien zeggen) en overzichtelijkheid van een vorm van wereldbeschouwing, die men van buiten leeren, die men in vaste " begrippien uit-eenzetten en zich veroveren kan, lieten wij varen, omdat zij ons toch maar alleen in schijn konden redden en met geestdrift gaven we ons over aan de huiveringen, aan het aanvoelen van de on-klaarheid in onze ge-dachtenw e r e 1 d, waarmee we ons de aanklacht van alle christelijke intellektualisten o; p den hals haalden" (niets hüog-moedig, vindt U'wel? ). Hoor even denzelfden spreker-schrijver der jeugd' verzekeren, dat de tegenstelling tiisschen oiud en jong voornamelijk gelegen is in de tegenstelling tusschen (niet ratio^ nalisme, maar: ) intellectualisme en irrat ion al isme. En als ge dan denken mocht, dat al die jonge menschen, die dat zoo; maar be-amen dan toch zeker het „probleem'' door en door dóór h e b b e n, dan komt hij u met het leukste gezicht vertellen, dat dat nu toch eige-nlijk heelemaal niet noodig is: wehieen: de paradox als grondslag voor de nieuwe zielen-gemeenschap werd „voor ons gevoel (nog niet voor onzen wil) eeai grondleggende levens-ervaiing". Hier stond geen uitroepteeken; en ik houd daar ook niet van; maar ik

zal er dezen keer toch maar eentje achter zetten: voor ons gevoel; nog niet voor onzen wil!

Ik zou meer kunnen citeeren, maar het is wel genoeg. Als soms iemand denken mocht, dat ik, om toch vooral maar donker te kunnen-teekenen, hier uil niet-gereformeerde, of aan den zelfkant van het zich gercfor-meerd noemend volksdeel levende, kringen citeer, dan zeg ik: piardon; het boek is ontstaan uit de „Ubungen" van den bezorger van dit werk aan het gereformeerde , , Prediger s e m i n a r" en aan de evangelisch-sociale vrouw.enscho'ol te Ëlberfeld^).

Me dunkt, als we zulke dingen lezen, dan-is het toch wel duidelijk, dat de ideeën van Barth doorwerken ; zijn invloed is hier onmiskenbaar en voorzoover de gedachtenreeksen, die tO't het begrip, van de théologie der crisis hebben geleid, hier over de grenzen heengehuppeld df heengestormd zijn, staat te vreezen, dat het spreken over de crisis, wanneer onze jongeren zich eraan overgeven, verwanlschap der geesten, tenminste de „sferen" doen vermoeden.

En dus moeten we weer naar Karl Barth terug en naar zijn crisis-probleem.

Wat brengt Barth to.t de gedachte van het bestaan der „Krisis"?

Voor ons doel komen vooral twee gezichtspunten in zijn denksysteem de aandacht vragen:

1e. de volstrekte tegenstelling van „eeuwigheid" en „tijd";

2e. de eschatologische gedachte.

Wat het eerste aangaat: Barth neeant zijn standpunt in de volstrektei antithese tusschen „tijd"^ en „eeuwigheid". In de eeuwigheid is God, en Z.ijn wezen en Zijn werkelijk bestaan. In den tijd is de mensch, mot al wat menschelijk is, ook met zijn voorstellingen omtrent God, zijn theologie, zijn belijdenis, zijn kerk, zijn vroomheid. God is tegenever ons, menschen, " óók tegenover ons' vrome, kerkelijke, belijdende menschen, de volstrekt And o re. Daarom is hij de groote Krisis, het onontwijkbaar Oordeel over ah ons denken en doen, over onze dogmatiek en onze ethiek. De kerk, voorzoover zij „menschelijk" maaksel is (en volgens Bai'th i s zij dat in haar ambt, haar hand-oplegging, haar belijdenis, haar instituut) is een kerk van het „Dicsseits", van beneden; ze is als zoodanig een huis van „DEZE" wereld, de kerk van Es au, niet van Jakob, niet geestelijk uit den Geest geboren, maar vleeschelijk, een vereeniging en vergadering als van kinderen der wereld. Ze verheft haar belijdenis, haar wetenschap^ tot waarheid; en dat is haar groote dwaling. Dat is de „hoogmoed" van haar „ongebrokenheid". Neen, ze moet inde crisis komen: ze moet onder het oordeel door. Geloof is: een Ie eg e-ruim te zijn, die door God •gevuld wordt, en niet door menschen gevuld wordt met begrippen en stelsels en namen en vaste begrippen. Gelooven is: .zich onderwerpen aan de Krisis: het is: te verstaan, dat onze stelsels en belijdenisseij van beneden {Diesseits) zijn, maar dat God zélf de geheel en al Andere is (Jenaeits). Joden en Grieken, 'kerk-en wereld-kinderen, liggen samen onder het oordeel (de crisis), worden beide in staat van beschuldiging gesteld.

En dan komen de bestraffende woorden in een breeden stroom: Wat doet gij, mensch, met Gods woord op uw lippen? Dat is niets anders dan uw titanisme, uw overmoed, waardoior ge u als een reus verheiEt tegen den hemel en niet weet, hoe klein ge zijt, hoe gansch anders dan God. Zeker, bij God is het mogelijk, dat wij zelfs nog in onze qualiteit van theologen, predikanten, ambtsdragers, en in de gemeenschap van onze kerk, behouden worden als-een vuurbrand, uit het vuur gerukt; maar bij de menschen is dat onmogelijk. , .Kerk is eigenlijk gesproken een onmogelijkheid". Slechts waar wij met onze theologie en met onze kerkelijke positie in het gericht, in de crisis komen, is behoud, is redding bestaanbaar, en kunnen wij behouden worden. Eerst in die goddelijke crisis kunnen wij de belofte grijpen, gelooven. De hoogcprie'ster onder Israël moest, eer hij den bok, die voor het VOLK verzoening moest doen, offerde, eerst voor zichzelf een var slachten, om voor zichzelf en zijn huis verzoening te doen. Welnu, zou het niet goed zijn, dat allen, die het wagen te leeren o^ver God, dien var „mm eimal" brachten en intusschen den bok. nog maar lieten leven? Met overtuiging spreken over God is slechts mogelijk, waar wij staan in den nood, onder het kruis; daar is de „theologia cru cis", de theologie, niet zoo-zeer van Golgotha's kruis, als wel die van het kniis des theologen; en onder dat kruis, onder dien nood mag hij niet vandaan willen, want dan vervalt hij dadelijk in. de „theologia g lor ia e", de theologie van den valschen ro-em, alsof hij het weet en God veroverd heeft Overal, waar een „hebben" is dat niet tevens een „niethebben" is, is die valsche theologie. En zij is overal, helaas. Want in alle richtingen heeft men zich immers bezondigd aan dat , , weten", dat te trotsch is om „niet te weten". En daarom moet onze christelijke verkondiging weo-'ondefc.: )Ki#nsis, - • onder het oordeel 4.)

Doch niet alleen uit deze consequent" volgehouden tegenstelhng van tijd en eeuwigheid, beneden en boven, vloeit de voorstelling van de crisis bij Barth. Wij spraken straks ook over zijn eschatologie.

De eschatologie (leer.omtrent het eind der wereldgeschiedenis etc.) heeft in Baith's gedachten eveneens een centrale plaats. De mensch, die nog vastzit in het dwangbuis van zijn theologische begrippen (menschelijk, al te menschelijk) gaat leven uit de genade, als hij maar staat in de oer-geschiedenis óf in de cindgeschiedeni ^. Daar is immers alle tweeheid, alle polariteit, alle , , én-èn" voorbij? Die eeuwigheid zal al onze menschelijke kanalen, ons rechte graafwerk van eigen vinding en van eigen stijl, onze lei-banen van eigen denkbeelden en Godsbegrippen leeglekfcen door het vuur der crisis, den brand van het oordeel, en zal dan Gods eigen wa.arachtige, Gods levende water tot ons uit doen' stroomen in opperste beweeglijkheid, versch en levend. Daarom moet ons leven • n u reeds staan onder de „spianning" van den jongsten dag met zijn Krisis; daarom behoort ons „ambtelijk" werk zijn mogelijkheden • van gehoorzaamheid slechts te zoeken onder den druk, in de schaduw van de eschatologische werkelijkheidsvervulling; anders is het toch weer wereldsch, menschelijk, zelf-liefde naar het vleesch. De kerkgeschiedenis. is tenslotte een „tijdelijk'' ding (volstrekt anders dan het eeuwige), maar de ziel, die haar leegte van God heeft laten vullen doorleeft de parousie (de wederkomst van Christus, het einde aller tijdelijke dingen) in een spanning, die aan het tijdelijk gebeuren onttrokken is; op' haar last de eeuwigheid, zij staat vandaag onder de crisis V a n h 61 e i n d e. De kerkgëischiedenis is — volgens Barth' —-een-verzakelijking en vermenschelijking van'wat Gods is. En de heilsgeschiedenis is een doorloopende critiek' op alle geschiedenis, ^ die beneden is, - en zich daar voltrekt (een critiek, óók weer op de geschiedenis van haar eigen b e-schrijving door de kerk en de theologie). En daarom is niet het tegenwoordige maatstaf en doel van geloof en werk; en die maatstaf en dat doel kunnen ook niet IN het tegenwoordige gelegen zijn; slechts de to-ek o^m s t treedt als maatstaf en doel-aangevende macht in het tegenwoordige in; zij, en haar katastrofe, zij is het gericht, de crisis over het tegenwoordige, het heden.

En het leven onder den druk van de eschatologische gedachte is dus ook de kracht, die ons uitdrijft, om. alles wat wij vandaag hebben en houden 'te brengen in de crisis. Wat hebben wij anders daii docde kanalen, wat anders dan waardelooze vervalschingen in onze hand? Breng uw sieradiën in de crisis; God, schrijf f er onvorbiddelijk den dood op. Slechts het• eschatologisch christendom is.het ware-: , het., christendom van-de crisis.

Dat deze ideeën ingang vinden, is te b egrijp e n. Ik herhaal niet, wat ik reeds vroeger zeide, dat Barth in zijn eigen kring, vooral door zijn radikale breuk met Schleiermacher, zeer veel go-eds heeft gedaan. Sympathie daarvoor is te verstaan.

Veeder: dat Barth speciaal onder onze jongeren indruk maakte, is ook-te begrijpen. Het zal mij misschien weer een standje kosten, en dat moet dan maar; toch heb ik een potlo'odstreepje van instemming gezet bij de bewering ^) van Eduard Spran-, ^ger, als hij zoo. komt te zeggen, dat de levensvorm der jeugd nu eenmaal aesthetisch is (dit woord heeft hier natuurlijk niet den bijsmaak van artistiekerigheid). Haar „Hochbilder" zijn opgetrokken in de imaginaire zone, vindt hij. Wat is nu ïneer geschikt, zich aan dien jeugdtrek te conformeeren, dan de prediking van een crisis, een door-gaand oordeel? Wat is meer geschikt dan de overbuiging van de beving, de siddering, de crisis van den jongsten dag naar mi^jn dag van vandaag, mijn ouderling in zijn bankje, mijn tentje op de hei? O ja, om 2 uur de crisis en den jongsten dag onder ide gordijnen mijner tent, en om 3 uur zwemmen, en om 4 uur voetbal, en 5 uur corvee. En ik spot heelemaal niet, maar ik laat alleen maar zien, dat het wel allemaal geweldig is en best te begrijpen - en dat het misschien ook maar een vertaling is in de spraak van de gestudeerden, een vertaling van wat wel wat te gauw belachen werd .als speciaal bezit van de „jongelingen", die nu eenmaal met de jongelingsvereenigingen den roep hebben van alleen met dikke woo-rden te smijten: pro Rege, en de eere Gods opi, , alle terreinen etc. Ik veroordeel niemand, maar ik prijs ook niemand; en ik zeg maar, , dat het spreken over de „crisis" zoo tusschen sport en spiel. nog geen bewijs in zichzelf is van het ondergaan derzelve. Het kan óók wezen een natuurlijk aanpassen van ons jonge leven bij deze dingen. Ook hier zullen er zijn, die het doorworstelen én — die het napraten! Waarom dan ook allen, die den moed hebben, , af te geven op, leiders van jeugdvèreeni gingen, omdat zij de jongelingen en de •jo'rigedbChtérS_ op'-groófie bégri-pipien^traotèérën, zooveel in een achtermiddag, niet zonder applaus, een weinig moeten toezien. Want ik ben er zoo zeker nici van, dat zij zélf o-ndanks het gesmaal op de ' , , jonchelinchen" niet net precies zóó op hun eigen, conferenties of clubs doen, als zij in een ommezien beslissen, dat heel de geestelijke bagage in de crisis is te brengen, en wie het niet ermee eens is, anathema sit.

, 't Is begrijpelijk, zeg ik; en ik ga graag nóg een; , ; ; .., stapje verder. Er zit w.atmoioi.s in. Dat mooiels; ligt (althans bij wie geen crisisredenen .even inifeir^J ressant vinden als een rebus op een sigaxenzakjeM-' in het bewustzijn van o-ngebroken strijd tuë; ^ schen vleesch en geest. Het ligt óók hieririij dat men niet den jongsten dig deigradeert tot heS groote asyl van alle geestelijke luiaards, en niets'-^: ; | nutten, zooals dat helaas te doen gebruikelijk i^fjs bij allen, die zeggen: 't is nu allemaal erg slecht^ met kerk en wereld en christendom; maar gelukkig^j het zal ééns beter worden, met of zonder duizendM^ ' jarig rijk, en laten we daar nu nog eens een versi^^: . van zingen en dan weer naar huis toe gaan, m^^ranafha.... — Neen: men erkent de bijbelsch< %{; : ; uitspraak, dat „de einden der eeuwen op^, > ons zijn gekomen!.', althans dat men daartoe^; nadert..Het is wel niet heelemaal hetzelfde, wat die crisisredenaars zeggen én wat daar in dien bijbeltekst sta.at; want volgens dien tekst geldt-dat speciaal van de menschen, die een kerk-en heilsgeschiedenis achter zich hadden liggen van Adam óver Abraham, töt aan hemelvaart en Pinkster toe, terwijl het volgens Barths crisisredenen ook al nèt zoo erg waar was voor Kaïn en Abel. Neen, heé-le-^g, . maal zóó zeggen ze het hier niet, in de crisis*JJ^ kringen. ]\Iaar als het op waardeeren aankomt, kijken we zoo nauw niet. We - edc-e-nnen, dat hier ernst gemaakt kan worden met de toetsing 'van ons geestelijk kapitaal, en wij, verdragen het wel, dat zelfs de idee va.n geestelijke kapitaalvorming nog , , in vraag gesteld wordt". Ramke heeft, zoo merkt Spranger") o-p, tegenover het opper-. vlakkig geloof, dat eerst aan het eind der eeuwen zich het hoogste op-enbarem zou (en dat men nu maar verder daarop lijdelijk wachten moest) de leus gesteld: elk tijdperk heeft onmiddellijk met God te doen. Welnu, hier gaat men nog een stap verder: ieder mensch heeft O'umiddeUij k me t G oi d t e d o e n.

Daar valt te waardeeren dus.

Toch hoop ik nog te zeggen, waarom de crisisredenen, zóó uitgesproken, mij o-ngereformeerd lijken, en inconsequent, en heelemaal niet in den stijl van die jongeren, die tegeij-woordig in naam der crisis 'de critiek werp.en tegen hun kerk en hun eigen dragers van" het a, mbt en tegen belijdenis en synode. Ik hoop ook te zeggen, waarom ik meen, dat deze crisis-red-enen ons op het pad der filistijnen voeren, en niet op dat van Israël, dat is uit den GeesJ; . Ik hoop tensloitte te zeggen, dat dit „brengen" IN de crisis bedenkelijk veel lijkt op. een„vluchten" UIT-de crisis, een on tl o. o pi en van hel; ooixleel.


1) Leopold Klotz Veriag, Gotha, 1927, S. 30.

2) Ie Band van: Evangelische Jugendkunde von Leopold Cordier, 1925.

3) Zie Quellenbuch, B. 394, 397, 395, voorrede. Hier en aar vrij weergegeven; geen letterlijk citaat.

4) Das Wort Gottes und die Theologie, Münelien, 1925, 118—122.

5) Eduard Spranger. Lebensformen. Geisteswissenschaftliche Psychologie imd Ethik der Persönlichkeit. Halle (Saaie), Niemeyer, 1925, , 449.

6)a.w. 448

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

„IN DE CRISIS”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Reformatie | 8 Pagina's