GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHODW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het Hooglied.

Ds S. Datema schrijft aan Tychicus iets over de jongste brochure van Seerpi Anema over het Hooglied. Wie de probleemstelling daarvan volgen wil, zal zich voor deze woorden interes'seeren:

Met kracht; bestrijdt hij de zoogenaamde d r i e - p e r-s o n e a-t h e o r i e, gelijk die in een bekende lezing van een niel; onvormaarden dominé voorkwam.

Met groote beslistheid.

Het is een samenspraak tussclien twee. Tnsschen twee personen.

Wie is Sulamith?

Ablsag.

Tychicus, Onthouden, licor!

A b i s a g ! De Sunamietische. Die aan het hof van den ouden David kwam. Door Adonia begeerd werd. Door Salomo ais vrouw werd genomen.

Abisag, de Sunamietische is: Sulamith. Of het zoo is?

' Wie zal het zeggen.

Maar ik geef u de verzekering, mijn waarde, dat liet prachtlectuur is, en dat ik u zeer aanraad, dit gouden kleinood, bij ICok te Kampon uitgekomen, ii aan te schaffen, .

Ds Datema schreef in „Baarnsche (etc.) Kerkbode":

Het beroep op wijlen ds Sikkel.

Ds Tom komt in , , , Hilv. Kb." er tegen op, dat men van den kant der fractie-Geelfcerlcfen nog steeds probeert te schuilen achter gestorvenen. O.m. spreekt hij over de poging, om wijlen ds Si'klc'el te annexeeren:

En bij Ds J. C. Sikkel was dit niet anders. Ziju geheele ambtelijk leven is één strijd geweest, om, in gebondenheid aan Gods Woord en de Belijdenis-schriften, het licht te doen vallen op alle terrein van het leven. En hoe ijverde hij tegen alles, wat nan dat Woord en die balijdenis iets van hun kracht zou willen ontnemen.

Wij zien hem nog in gedachte voor ons, toon in de vergadering van Maart 1920 van de classe Amsterdam, een half uur achtereen door hem het woord werd gevoerd, 't Was naar aanleiding van vroorstellen over „uitbouw der belijdenis", die op de komende ' Synode te Leeuwarden zouden worden in behandeling genomen. Hoe heeft hij toen met al de kracht, die in hem was, de kerken gewaarschuwd, om toch niets prijs te geVen van wat we naar de Drie Formulieren belijden, en als met den vinger de gevarem aangewezen, waaraan men bloot stond, om door een vatsche strooming in de kerken te worden medegevoerd. 't Was een profetisch getuigenis, dat van hem uitging, als zag hij reeds de ondergrondsohe werkingen, die de kerken in een valsche richting zoclii "i t-^ leiden.

Mede als gevolg hiervan nam de ti/nod) dan ook liet besluit, om een getuigenis te doen uitgaan, dat in korte trekken de gevaren aanwees, waaraan de kerken van alle zijden in haar belijdenis en lev'Hi blootstonden, en dit getuigenis bij circulaire aan alle plaatselijke kerken toe te zenden.

Dit getuigenis is dan ook in de kerken van den kansel voorgelezen. En wel opmerkelijk, dat toen i-eeds Ds J. G. Geelkerken in zijn preek hier den spot mede dreef, wat door br. F. K(uijper Dzn) in deze Kierkbode , , ambtelijke sabotage" genoemd werd, en waarvan hij schreef: , , ovcr deze preek zal in de naaste toekomst nog wel eens gesproken worden."

Heeft ds Sikkel niet reeds lang vóór het conflict zich in de classis Amsterdam scherp gekeerd tegen de strocming, die nu den naam van dr Geelkerken voert?

Over den droom.

Men behoeft niet te vreezen, dat ik al weer met Freud zal komen aandragen; evenmin, dat ik een soort theorie, al dan niet overeenkomstig de zijne, zal helpen 'voordragen in deze rubriek. Enkel en alleen ter kennismaking geef ik hier uit „De Stroom", (vrijzinnig) iets weer uit een artikel over „Het Geweten in den droom":

Hebbel zegt; „Dit weet ik, alle droonien moet men niet geringschatten! Zie, ik denk mij dat zoo. Wanneer de mensch slaapt, verlost van zijn tegenwoordig-ik, verdringt een toekomstgevoel alle beelden en gedachten van het heden, en de dingen, die komen moeten, glijden als schaduwen door de ziel, voorbereidend, waarschuwend, troostend."

En Nietzsche geeft in een genialen zin aan, waardoor het geschiedt, dat soms in den droom ons geweten gaat spreken (wij hebben immers datgene, wat onrust brengt, „verdrongen" naar den spheer van liet onbewuste): „Dat heb ik gedaan, zegt mijn geheugen. Dat kan ik niet gedaan hebben, zegt mijn trots en blijft onverbiddelijk. Eindelijk geeft het geheugen het op!"

Maar — naar Frsud's eigen woorden — heeft, beter dan iemand anders, Joseph Popper-Lynkeus begrepen, wat droomen voor een mensch beteekenen l£unnen. In 190O publiceerde hij een schets: ., Droomen als waken", waarin twee vrienden over hun droomen spreken.

De een vertelt o.a., dat hij zijn lang gestorven moeder in den droom gezïen heeft. Zij was zeer ziek en hij zocht naar haar Jn alle ziekenhuizen, bij allo families, die hij kende, in alle straten — doch vond haar niet. Wel was zij overal geweest, maar juist heengegaan, voor hij kwam. Het scheen, alsof zij hem ontvluchtte. Eindelijk vernam hij, dat zij in een klein huisje was, ergens in een verre straat. Hij snelde daar heen. Toen. zag hij Iiaar. Als een gewond diei schoot zij langs hem heen, het hoofd afgewend, met even een schuwen blik, dien zij hem toewierp. Hij schrok en ontwaakte!

Dan denkt de ander na en zegt: ., lk geloof, dat je moeder gelijk heeft, wanneer je dit droomt en je daar zooveel last van hebt!"

Maar de vriend verzet zich: „Neen.. . deze droom kan geen beteekenis hebben. Onmogelijk. Ik hield zeer veel van mijn moeder."

Hoor eens!" zegt de ander: „Daaraan twijfel ik niet. Maar het zal toch wol voorgekomen zijn, dat je in de opwinding van het oogenblik haar gekrenkt hebt... daaraan heb jo gedacht, na haar dood, maar spoedig heb je de verwijten vergeten, die uit de diepte waren opgedoken. Het geweten echter verteert de dingen langzaam, misschien nooit! Daar helpt geen wej; slikken. Binnen in je verschuilt zich iets, en ineens, onverwachts meldt het zich aan... ja, ik zio het heel duidelijk, je moeder was soms werkelijk boos op je en nu, na langen tijd, , nadat je in je waakleven daar nooit meer aan denkt, verschijnt je daad je als droombeeld."

Langzamerhand begint de vriend te begrijpen, dat de ander gelijk heeft.

Het slot van het artikel zegt;

Daar was een zeer intelligent man, die in zijn jeugd, eeir vriend had, met wien hij dagelijks omging en die het en leed met hem deoMe. Later lileef deze vriend maatschappelijk achter en de twee mannen vervreemdden van elkaar. „Och! hij voelt zelf wel, dat wij niet meer bij ellcander 'passen", meende de üitelligente man met zijn bewustzijn. D.w.z. dit maakte hij zich zelf wijs. Toen hij, ongeveer op dertigjarigen leeftijd, zich verloofde en een feest gaf, noodigde hij den makker zijner jonge jaren, niet uit.

En hij „vergat" ook, aan zijn meisjö te vertellen, dat hij vroeger dagelijks met hem verkeerd had. Had men hem in deze dagen van trouweloosheid beschuldigd, dan zon hij zeer verwonderd geweest zijn. lïn toch had hij in die eerste da, gen van zijn verlovingstijd een benauwden droom, waarin zijn voormalige vriend hem verscheen, verwijtend en dreigend, een droom, dien hij .voor zijn meisje verzweeg. Maar hij vergat dien droom nooit! En toon na eenige jaren een bericht kwam, dat de oude makker gestorven was, zijn vrouw en een tienjarig'dochtertje in armoedige omstandigheden achterlatend, begreep zijn vrouw niet, waarom hij met alle geweld dat wild-vreemde gezin wilde helpen en steunen. „Om een droom!" zei ze schouderophalend.

Ja, om een droom! Maar zij had hem niet gedroomd, z ij had niet h(; t gevoel van armzaligheiit en nietswaardigheid gehad, waarmee haar m_an eens, vele jaren geleden, was ontwaakt, in zijn glorietijd, in de dagen van zijn jong geluk. Na een droom!

Angst voor moraal.

In „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft ds S. H. N. Gorter over publicaties van den laatsten tijd in „De Groene Amsterdammer", die hem tot d' volgende verzuchting leidden:

Wat hier tot uiting komt is slechts angst. Angst om. voor moraal-predikers te worden aangezien, doodelijke angst weliicht om (wat een bekenden, geestelijk zoekenden, kunstcriticus eens gebeurde!) voor dominee te worden gescholden. Niets schjnt wanneer men artist of geleerde is, wel erger dan voor moraalprediker te worden aangezien, zoo'n vriendelij!v en welwillend maar ijselijk kortzichtig on eigengereid ijveraar voor verwezenlijking van blauwe idealen. Het

staat immers beter, ernstiger, zich boven zulk nutteloos liefhebberij-igedoe verheven te weten en zich met zekere ironie bij den boozen staat van zaken, die toch niet anders wordt, neer te leggen, en deze alleen wijsgeerig te aanvaarden'.

Vclkèn juist getypeerd m.i. — Verblijdend, dat ook ds GrorteT van zuUce moraal-loioze beschrijving afkeerig maken .wil.

'•^^M' "l^et oordeel'^

Een van • dè'termen, waarmee men zich van alles en nog wat afmaken kan, is de vermaning, om te „lezen met o'ordeel (des pncjersciheids)". Ds Kersten maakt er gebruik van in onderstaande recensie van Philpot (in „De Saambinder"):

Philpot spreekt naar het hart van Jeruzalem. Hij is geen dor-voorwerpelijke prediker; maar haalt de ziele van Gods kinderen uit; dat is het, waarom Philpot een zoo groote plaats onder het volk bekwam, en waarom ik deze preeken van harte aanbevelen kan.

Of er dan geen bezwaren zijn? Ja, gewis. Philpot was tegen den kinderdoop; en het doopersch standpunt vloeit door al zijn preeken hoen. Hebt ge niet over het algemeen gemist de ernstige vermaning van den onbekeerde? den drang tot waarachtige bekeering van hen, die nog vreemd van Christus zijn? Welnu, dat slaat in verband met Philpot's beschouwing van de gemeente der op grond van bskeering gedooptan.

De preeken moeten dus met oordeel gelezen. Zijl zijn minder voor de kerk bij .leesdiensten, dan wel voor huiselijk gebruik geschikt. Doch dat neemt niet weg, dat wij gelooven, dat velen er door gesticht zullen worden en den uitgever des Heeren zegen op dezen arbeid toebidden.

Als Philpct het ongeluk had, in 1928 te leven, zou er geen spaander van hem heel 'blijven en zoiu hij dienen als document van der tijden afval; en het ware volk zou zich aan dez'e wefli'elijksche betuiging een roes der getrouwigheid drinken. Maar Philpot is dood en het volk, dat hier aangesprok'en wordt door ds Kersten, heeft nu eenmaal een verbod uitgevaardigd, dat men Philpot niet aanrake; wijl het getrouwe volk zelf niet wil aangeraakt worden, zelfs niet in zijn smaak.

Daarom vergenoegt men al recensseremd zich met een reppen van „lezen met oordeel". Het is ook heel natuurlijk': het „oordeel" kan hief nu eenmaal zijn eigen tijd niet aan. Want het is eigenlijk geen oordeel. Het is voor-oordeel.

Natuurwetenschap en theologie.

Prof. 'Grosheide is in „Fraternitas" bezig, een antwoord te geven aan den heer v. 4. Neut, inzak; de verhouding tusschen natuurwetenschap en theologie, en wat daar mee samenhangt. O.m. lezen we:

Ie. Mijn eerste bezwaar is, dat de heer v. d. N. de natuurwetenschap feitelijk tot taak geeft het onderzoeken van de openbaring Gods in de natuur (Gedenkboek, blz, 115). Hier is een verwarring van begrippen. De Gereformeerden houden vast m.n. op grond van Rom. 1:19 vlg., dat God zich in de natuur openbaart en • wel zoo, dat uit de schepselen verstaan en doorzien worden Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid.

Het gaat hier niet om een kennis van de natuur, maar om een kennis van God. De theologie heeft tot voorwerp van onderzoek alle, ook de in de natuur geopenbaarde, kennis van God, de natuurwetenschap heeft tot voorwerp van onderzoek de natuur. Bij 'lat onderzoek der natuur heeft ze niet kennis Gods tot object. Wat Rom. 1:19 vlg. op het oog heeft, staat met natuurwetenschap slechts in verwijderd verband, het is een algemeen iets, een verstaan en doorzien, dat bij alle menschen, gelijk er ook uitdrukkelijk staat, volstrekt niet alleen of zelfs in de eerste plaats bij de natuurkundigen, wordt gevonden.

2e. God openbaart zich in de "Schrift en in de natuur en die tweede openbaring Gods, zal niet tegenstrijdig zijn, maar ook hier staat de natuurwetenschap buiten.

3e. Vervolgens moet bezwaar gemaakt tegen het laten opgaan van de natuurwetenschap in het onderzoek van het natuurgebeuren, bet ontdeldcen van or'.le en sa.menhaug in de verschijnselen. Daar is niets Christelijks in. Maar bij deze opvatting ontbreekt ook, wat in elke wetenschap thuis ho-ort, het vragen naar het vanwaar en waartoe, die beslissen over de waardeering en ook over het gebruik van bet waargenomene en gevondene. Christelijk wordt de natuurwetenschap; als zij de laatste vragen, die haar gesteld vforden, beantwoordt met de Schrift in do hand. Zoowel de Schrift als het experimenteele onderzoek helpen de Christelijke natuurwetenschap aan haar werkhypothesen, zonder welke geen wetenschap verder komt en die nooit in het wilde weg, maax naar aanleiding van het bestaande en geloofde worden opgesteld. (Zie ook Gedenkboek, blz. 131, 141.) Wanneer b.v. een geleerde het bloed van menschen en van anthropoiden onderzoekt, doet hiji dat omdat hij hoopt te kunnen bewijzen ol te kunnen bestrijden, dat mensch en aap verwant zijn, d.w.z. onder den invloed van een wijsgeerige praemisse. Een wetenschap, die alleen de natuur onderzoekt, zal daarom pra.ctisch, 'al eert ze honderdmaal de natuur als Gods openbaring, omgaan buiten de Schrift. De erkenning van het feit, dat God zioh in de natuur openbaart, kan noch voor d© methode, noch voor het resultaat der natuurwetenschap beteekenis hebben. De heer Van der Neut komt dan ook tot de conclusie en volkomen terecht, dat er geen Christelijke exacte natuurwetenschap is. (Gedenkboek, bl.; ; . 122.) Het verschil tusschen hem en mij is dit, dat hij'wetenschap noemt, wat het voor rnij nog nie. is en dat het Christelijke allereerst ligt op bet terrein, dat 'h'rj er buiten laat. De heer Van der Neut scheidt Christelijke wereldbeschouwing en exacte natuurwetenschap en moet dat doen, omdat hiji een verband veronderstelt en terecht afwijst, dat er niet is (blz. 123). Hij eindigt dan ook bij een posivitistische weienschapsopvatting ten aanzien van de natuurwetenscliap en bij absoluut dualisme, wanneer hij Christelijke wereldbescliouwing en natuurwetenschap rustig naast elkaar laat staan (blz. 143). Dat hij de natuur openbaring Gods heeft genoemd, heeft praotisch voor hem geenerlei beteekenis.

Over hei al of niet bestaan van een „bijbelsch wereldbeeld".

In hetzelfde artikel spreekt prof. Grosheide ook' nog over de reeds vroeger besproken vraag, of men recht heeft, om te spreken van een bijbelsch wereldbeeld. Thans zegt de hoogleeraar:

In het geciteerde artikel over het Bijbelsch wereldbeeld, wordt uitdrukkelijk betoogd, dat van wereldbeeld in meer dan één zin kan worden gesproken.

Wil men van een Bijbelsch wereldbeeld spreken, "dan is wereldbeeld niet bedoeld in den zin, waarin de heer v. d. N. het in zijn artikel in het Gedenkboek bezigt, dus als een resultaat van wetenschapp el ijk onderzoek, maai' in den populairen zin, van de visie op het heelal, hot beschrijven, van wat ieder ziet.

Deze zaaJc kan ik dus geheel buiten bespreking laten. Wil men wereldbeeld gebruiken in den zin van Dennert, in welken zin ook de heer van der N. het gebruikt, zeker, dan is 'het alleen te bereiken in den weg van experimenteel onderzoek, daar staat de Schrift buiten. Maar dan is het nog niet klaar, dan heb ik no, g geen wetenschap. Zuiver experimenteel onderzoek brengt mij nooit tot een samenvattende beschouwing van het heelal en brengt mij, om maar eens één punt te noemen ook niet de zekerheid, dat mijn wereldbeeld gelding heeft, dat het voor anderen dezelfde waarde heeft als voor mij. Om tot een wereldbeeld te komen in den wetenschappelijken zin, het ik oiok de Schrift noodig. Niet om van haar té loeren, hoe de sterren zich gedragen, maar wel om de eenheid en samenhang van het stelsel te leeren kennen, de verhouding der samenstellende deelen, het feit, dat de wereld onder den vloek ligt en dus niet meer is wat ze was en ia hoeverre ze veranderd is, het feit, dat er in de natuur gelegde wetten aan de eene zijde voortduren en dat er ook wonderen zijn, het feit, dat mijn kennis mij het laatste niet brengt en dat daarmede te rekenen is, enz.

Misschien zullen sommige lezers dit niet gemakkelijk kunnen volgen. Maar het heeft toch zijn beteekenis voor de kwesties van dezen tijd.

Het consistorie-verhaal.

Thans wordt door den heer Wolf geheel zijn schrijven in „"Woord en Geest" teruggenomen als onjuist; hij had uit onbetrouwibare bron geput. De heer "Wolf heeft zich met deze algeheele herroeping vrij gemaakt en heeft mijn hand zonder eenig voorbehoud.

„Niet nader te qualificeeren" is evenwel nog steeds de houding van dr Geelkerken. Hij doet tegen den heer "Wolf zeer verontwaardigd. Maar hij moet zélf het hoofd bukken. Toen ik hem aantoonde met vaste, voor ieder controleerbare gegevens (tijd en plaats), dat het verhaal niet waar KON zijn, heeft hij daarvan niets aan zijn lezers verteld; heeft ook den heer "Wolf niet gevraagd, die gegevens te bestrijden of anders als juist te erkennen, maar heeft hem een (door mij gelezen) briefkaartje gestuurd met verzoek „ten spoedigste" iets te antwoorden. Dat was al scheef. En het wordt heelemaal bar, als men 'bedenkt, dat dit 2e (ten spoedigste g e - vraagde) stuk dr Geelkerken thuis overhandigd is, terwijl hij (hoewel dat in een gesprek zoo heel goed kon) met geen enkel woord over die gegevens repte (dan had dadelijk het verhaal waardeloos moeten blijken). Laat dr G. niet op een inzender afgeven — ik heb dadelijk hem, dr G., zelf verantwoordelijk gesteld — en geen doekjes langer winden om het droeve feit, dat het zijn onverantwoordelijk inhalen van martelaarslegende-fragmenten geweest is, waardoor iemand er toe gekomen is, te handhaven wat niet te handhaven was, omdat zijn — thans wel losgelaten — patroon te onwillig was, om de scherp gemarkeerde waarheid ook maar te onderzoeken: het verhaal was ook zoo mooi en herroepen valt immers zoo tegen. In „De Bazuin" gaf ik — op verzoek van den heer Wolf — nog iets uitvoeriger een en ander.

Over het zingen (en zijn inhoud).

In aansluiting aan wat in. ons blad door den redacteur van „Kerkelijk Leven" opigemerkt werd, schrijft ds Pi. v. Dijk in zijh bekende kroniek in „Geref. Theol. Tijdschrift" het volgende:

Tegelijkertijd bespreekt prof. Hepp in „De Reformatie" het Rapport over het Vrije Kerklied, dat z.i. door een gelukkig misverstand in de Acta van Groningen is opgenomen.

De berijming van 0. T. psalmen op de manier van de Chr. Ref. Church, die daarbij van het N.-Testamentisch licht gebruik maakt vindt zijn instemming als geheel schriftuurlijk, en acht hij onze overweging ten zeerste waard.

Het is ook naar ons inzicht een gelukkige gedachte, b.v. Ps. 22 te vertalen als de Chr. Ref. Church het blijkens een citaat in „De Reformatie"

doet: All kindred of the nation To Christ the Lord shall turn,

Of Ps. 2:

Kiss the Son, lost o'er your way His consuming wrath shoidd brealc; But supremely blest are they Who in Christ their refruge take.

Naar onze meening zou tegen zulk oen verbeteririg van de thans bestaande berijming bij meer conservatieve broeders 'minder bezwaar beslaan, dan tegen „Vrije Kerkliederen".

Voor welk bezwaar echter de kerken niet tientallen van jaren achtereen uit den weg behoeven te gaan.

Bijzonder zou dit noemen van den-naam van onzen Heiland in Messiaansche psalmen mogelijk zijn. De afwijking van den woordelijken tekst zou er niet grooter door worden dan ze in de bestaande berijming over 't algemeen reeds is; terwijl zulk een afwijking een veel aannemelijker reden zou hebben.

Over het zingen (naar den vorm).

Dezelfde auteur merkt onmiddellijk' daarna opi:

Het zou daarbij echter oo'k zeer noodig zijn de verbetering van de p s a 1 m w ij z e n ter hand te nemen.

Over die psalmwijzen heeft de heer Pijlman in „De Harp" een flink artikel geschreven. Hij wijst op de mogelijkheid en de wenschelijkheid om psalmen met schoonen inhoud, die niet te zingen zijn om de soms leelijke en moeilijke zetting, op de wijze van meer bekende psalmen te zingen. Hiji geeft daarvan enkele voorbeelden.

Wij kunnen den schrijver in „De Harp" daar dankbaar voor zijn. Hij heeft volkomen gelijk. Maar bewijzen al die manipulaties en al die slimmigheidjes — de heer Pijlman zal dit niet als een insinuatie over z'n vinding aanmerken — niet, dat we toch mannelijker en verstandiger deden door zoowel op sommige berijmingen als op vele zettingen toe te passen den maatregel dien de heer De Bie voorstelde :

Te schiften en over hoord te gooien wat in onzen psalmbundel wel een eeuw lang gestaan maar nog nooit dienst heeft gedaan.

Niet om den Bijbel voor een deel' te doen verdwijnen! Dit behoeft hier niet gezegd te worden. Maar juist om door verandering van berijming en onmuzikale zetting eindelijk eens slot en grendel van die psalmen weg te nemen, welke mislukkingen van dichters en toonzetters er al die jaren op hebben gelegd.

Geef in de kerk Psalm 89 of 42 of 25 eens op en de buitenlandsche volle borst van het „Algem. Wkbl." verneem je evengoed in Amsterdam als in Seroioskerke.

Het is werkelijk de Eerste berijming van de 12 Artikelen niet alleen, die fnuikend is zelfs voor de geestdrift van den besten zanger.

Met „den heer De Bie" is hier bedoeld' Mr H. de Bie, die een artikel schreef in het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur". Deze had! volgens ds v. Dijk dit geschreven:

De gemeente moiet in staat gesteld worden om in haar gemeenschappelijken zang te vertolken wat aan adoratie in haar leeft.

Hij is enthousiast over de manier waarop in het buitenland heele liederen staande met volle borst worden gezongen in een bezielend tempo. Hij spreekt den wensch uit, dat de kerk het aandurven zal oim wat 60, 120 of 360 jaar geleden opgenomen werd te scliiften, en overboord gooien wat gebleken is „den tand des tijds niet te kunnen verduren".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1928

De Reformatie | 8 Pagina's