GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Vrije Universiteit en de kwastie-Geelkerken.

Van het rapport der commissie, die tot taak had, na te gaan, inhoeverre de uitspraak der Asser synode ook bindend was voor de Vrije Universiteit (wijl art. 2 haar fundeert op de G ar reform e e r d e beginselen), hebben we reeds melding gedaan.

Enkele persorganen spreken zich thans uit over het rapport en zijn conclusies.

Zoo merkt dr H. Kaajan op in Utr. Kb.:

Met de tweede conclusie kunnen wij aanvankelijk zeer wel accoord gaan. Ik zie hier duidelijk precies dezelfde lijnen uitgestippeld, waarvan ook de Asser Synode is uitgegaan.

Alleen, als deze conclusie door de Vereeniging voor Ilooger Onderwijs op Gereformeerden gondslag aanvaard is, welk rechtsgevolg heeft dit? Dit beslist.

Ons Gereformeerde volk zal nimmer dulden, dat het Geelkerkianisme binneij den Vrije-Universiteitskring als een soort nuance van Gereformeerd-zijn getolereerd wordt.

Minder bevredigd is , de heer Ebling, redacteur van de Geref. Kerkb. v. Amsterdam-Zuid;

Onze hoofdgrief is: het rapport laat in z'n hoofdconclusie het bovenaangeduide, tweede gegeven, eigenlijk geheel links liggen. De „Assensche" tonfessioneele beshssing, ontvangt wel de eer te mogen deelen in de algemeone en dus vage betuiging: „Zulke leerstellige uitspraken zjjn voor de beantwoording van de . gestelde vraag van groote beteekenis" — maar welke beteekenis ze dan werkelijk heeft... daar laat de hoofdconclusie zich niet over uit.

De commissie zegt, dat ze geen genoegzamen grond ziet om haar oordeel te kennen te geven, hoe op grond van art. '< i der Statuten over de leerstellig© uitspraak van Assen zakelijk moet geoordeeld worden. Onze lezers zullen begrijpen, dat de commissie met deze ietwat eigenaardig genuanceerde bewoordingen zat bedoelen: , , hoe in verband met art. ii over de toepasselijkheid van die leerstellige uitspraak moet worden geoordeeld: Behoort de Assensche omlijning er bij, ja of neen.

Welnu, daar krijgen we geen antwoord'op: ... Het komt ons voor, dat hiervoor (ons oordeel te kennen geven) geen genoegzame grond aanwezig is."

Waarom niet? Omdat naar het oordeel der commissie het geschilpunt tot nog toe niet „in het onderwijs of de leer" van een der docenten ter sprake is gebracht op een tot suspectie aanleiding gevende wijze. We kunnen de geldigheid van deze reden nog niet inzien.

„Het geschilpunt is (tot nog toe) niet in het o n d e r w ij s van een dor docenten zoo ter sprake gebracht" ... Neen, maar ieder, die ook maar iets van de normaio verhoudingen bij onderwijs-gevenden en onderwijs-ontvangenden afweet, beseft, dat voor principiëele belangen het hebben van waarborgen b ij V o o r b a a t, oneindig veel beter en meer wenschelijk is, dan het wachten tot er suspectie veroorzakende feiten komen. Ook niet „in de leer". Hiermee zal de commissie natuurlijk niet hetzelfde bedoelen als met het woord „onderwijs". Dus: ook niet in de kerkleer, welke de docenten aanhangen? Maar ten dezen zijn er toch enkele publiek bekende feiten, die wij, om het eenigszins persoonlijk karakter liever niet zouden noemen, maar die WO hier wel moeten aanduiden. Gelijk trouwens de commissie zelf in het gepubliceerde deel van hot rapport ook doet. We bedoelen datgene, wat de commissie weer met een eigenaardig, nogal actief klinkend woord, noemt: de kerkelijke gestie van enkele iloccnten.

We laten ter zijde de vraag, of de kerkelijke positie dier docenten nu werkelijk een daadwerkelijk medestuwen in de (voor ons beset) noodlottige actie der van ons wegwijkenden kan genoemd worden. We hopen en gelooven van niet. Maar toch: die docenten zijn leden van een kerkengroep, die in geslagen oorlog staat met de Gereformeerde Kerken, principieel en practisch.

Even later:

En dus: beteokont het lid zijn van die, in sterke bewoordingen zich uitende groep, met ook een medeverantwoordelijkheid voor haar confessioneel geschil met de Gereformeerde Kerken van Nederland? Zoolang niet duidelijk, en publiek het tegendeel blijkt, moet de buitenstaander gelooven, dat de „kerkelij ke gestie" dezer docenten inhoudt een leerstellig geschil met Assen; en wel juist ten opzichte van een punt, dat naar allen, ook de commissie, gelooven, een zeer belangrijk Gereformeerd. beginsel is, en dus een zeer belangrijk deel van dejn Onderwijsgrondslag in alle faculteiten.' • • - •

En practise h. Die kerkengroep voert ook d a a d-we"^'kelijk een oorlog tegen de , , .1ssensche'''kerken. Een aanvallende oorlog. Waar ze maar eenigen kans ziet, tracht ze naast, tegen, de Gereformeerde Kerken eigen kerkjes in H. V. te formeeren.

Ons dunkt, het zou niet getuigen van hooge opvatting, als men dezen strijd alleen zou zien als het resultaat van kerkrechtelijke geschillen.

Ons dunkt, er zit wel degelijk achter deze worstehng over en weer ook een principieel geschil. Incident, maar vooral: symptoom! En hierin zal de V. U. moeten kiezen. Is de kerkelijke gestie, der doce'nten, die de aanleiding der vraagstelling was, alleen het resultaat van verschil in kerkrechtelijlc beleid, welnu, dan moet dat onomwonden en duidelijk worden gezegd. Dan pas weten we, dat-in confessioneel opzicht geen moeilijkheid dreigt.

Maar, a 1 s men inderdaad van die gemeente lid kan zijn, zoomaar omdat men 'n dominee respecteert Oif meent, dat hij niet goed is behandeld, of dat een andere • kerk te befe'rompen is, wel, waarom moet men dan zoo toornen tegen den term „religieuze kring" dien ik, juist om het bestaan van dit feit (in den aanvang v, an het conflict) te accentueeren, een enkele maal bezigde, evenwel onder nadrukkelijk protest van de zijde dezer kerkelijke gemeenschap? Wil men inderdaad tot een „kerk" behooren, dan belijdt men met die kerk de absolute waarheid. Wat 'dien eisch loslaat is voor een Gereformeerd mensch geen „ketk" meer, maa.r inderdaad een „religieuze kring".

Het wordt noodig elkaar goed te begrijpien.

Indien men toch openlijk lid van de nieuwe kerkelijke gemeenschap O'p den grondslag van „niet-. Assen" kan zijn, met uitdrukkelijke verklaring, dat men van haar speciale inzicht omtrent de waarheid niets hebben moet, dan is slechts de herinnering aan het karakter v, ain esn Icerk, aan welke immers de belijdenis der waarheid inhaerent is, genoeg, om zonder eenige hatelijkheid weer te gaan spreken van een „religieusen kring". Ik zie geen andere mogelijkheid. Een KERK fundeert men niet op wat sympathie , ol antipathie; zij is wel wat meer - dan 'n kwestie van smaak'. En wie praat er zoo^ druk over Kieric'egaard en Barth? Hebt ge die profeten ooit zooi zien verloochenen als in dezen kring?

Voorts merkt het Algemeen Handelsblad op:

Nu richten, zich deze twee conclusies niet rechtstreeks tegen de, \aer docenten, die met het „Hersteld Verband" meegingen (prof. dr R. H. Woltjer, prof. mr P A Diepenhorst, prof. dr H. J. Pos en lector m'r C'hr. Zevenbergen). Immers zijn er geen bepaalde redenen om aan te nemen, dat zij dogmatisch zich tegenover de Assensche uitspraak stellen. Hun meegaan met het „Hersteld Verband" wordt sinds de jaarvergadering te Rotterdam, — waar de heer H. Colijn verklaarde, dat directeuren wisten, dat er geen reden was, om te vermoeden, dat de vier docenten dogmatisch een ander standpunt zouden innemen dan de Geref. Kerken ten opzichte der Heihge Schrift bijv. te Assen innamen (er waren dus dienaangaande ernstige besprekingen met de vier docenten gehoudenj — algemeen opgevat als een locaal met het Hersteld Verband meegaan, omdat zij hu eenmaal te Amsterdam-Zuid woonden.

Daarom hebben de twee conclusies en de bewoordingen inzonderheid van de tweede conclusie geen rechtstreeksche strekking ten opzichte dezer vier lieeren. Doch wèl beduiden deze conclusies, dat de Vrije Universiteit materieel geen ander standpunt duldt dan een standpunt, dat parallel is met het Assensche ten opzichte van het gezag der H. Schrift, dat de positie van iemand, die dogmatisch het met dr J. G. Geelkerken inzake de bekende punten van Genesis eens zou zijn, aan de Vrije Universiteit dus voortaan onmogelijk is en dat, wanneer de vier docenten in quaestie aan de Vrije Universiteit blijven, dit voortaan publiek en officieel beduidt, dat zij dogmatisch geen ander standpunt ten opzichte der Heilige Schrift innemen, dan door de Geref. Kerken bijv.' te Assen beleden werd. - sfi^w: -_.ïfcïi«; wife; K.^^-> *

Wat het Hbl. hier opmerkt, cörrespoh: deert inzóóverre met mijn opmerking van daareven, dat in de consequentie van wat publiek verklaard is omtrent de vier genoemde docenten ligt de bewering, dat men strikt genomen het kara: ktör van „kerk" aan de groep-Geelkerken - ontzegt: men kan er lid van zijn, en. publiek tegen haar in de waarheid belijden.

En. als men dit niet .gezegd wil hebben, dan blijft er maar één conclusie over: men belijdt dan mét het instituut, dat zich tegenover de Geref. Kerken creëeren liet, de waarheid, gelijk' men 'deze ziet als in Gods tegenwoordigheid; maar dan is er ook een confessioneel geschil, dat de 'beginselen van art. 2 raakt.

Ds H. J. Heida ziet in het rapport der commissie wel een vingerwijzing, maar geen oplossing :

Wie zich iets herinnert van de golving en botsmg in de gedachtenkring, toen het punt Kerk als Instituut en Kerk als Organisme aan de orde was, kon bevroeden, dat de uitspraak wel moest luiden: De Gereformeerde Universiteit is een zelfstandig instituut, opgekomen uit de Kerk als organisme, haar wetenschappelijk karakter ontleenende aan ' de gemeene gratie en acht zich dus tegenover de Kerken vrij om een confessioneele uitspraak der Gereformeerde Kerken op haar terrein te aanvaarden. Art. 2 der Statuten verplicht tot aanvaarden geenszins.

Wel heeft de Universiteit eenmaal aanvaard, tenminste voor de Theol. Faculteit, de uitspraak van de Nationale Synode van Dordrecht.

Wel is voor haar belangwekkend, gewichtig, ook wat de (-lereformeerde Kerken iu Nederland uitspreken aangaande die confessie; maar bindend, juridisch bindend is ook die confessioneele uitspraak uit.

Zóó 'heel veel historiekennis en denkkracht is er niet noodig, om te zien, dat deze uitspraak ligt in de lijn der V/ije Universiteit.

Hiermede was feitelijk de kous af.

Immers de vraag, gelijk zij daar lag, was wel naar aanleiding van een practisch geval gesteld; maar was op zichzelf zuiver theoretisch.

Wat er verder bijkomt in de uiteenzetting is''toegift, n.l. in dien zin, dat nog gezegd wordt, dat wihekeurig handelen met de Heilige Schrift is tegen Art. 2 der Statuten en dat" ook het in twijfel trekken van den letterlijken zin van bestanddeeleii van het heilige Schriftverhaal zonder aanvoering van deugdelijke, met het Schriftgezag bestaanbaren gronden, niet geoorloofd is.

De Commissie was tot deze uitspraak in den strengsten zin des Woords niet verplicht.

Dat zij zóó sprak is in zekeren zin te waardeereii, n.l. als vingerwijzing, dat zij principieel niet den kant uit wil naar H-V. maar naar Gereformeerd Kerkverband; doch laat ook duidelijk zien, dat de practische vraag of Hoogleeraren, die in kwestie over Gen. 2 en 3 met H. V. zijn meegegaan, nog Gereformeerd op wetenschappelijk terrein zijn, onbeantwoord.

En dat laatste is de vraag bij uitnemendheid voor den kring der Vrije Universiteit. .^

Het antwoord op die vraag toeft nog, evengoed als op het oogenblik, dat de commissie zich zette tol den arbeid.

Dit ligt niet aan de Commissie; maar aan 3e aJistractie, tbeoretische wijze, waarop de vraag 'is ingekleed.

Alleen heeft zij kunnen dienen, om te laten zien, hoe zich do Universiteit in het algemeen haar positie denkt tegenover de uitspraken der Geref. Kerken. En dan is duidelijk:

Universiteit en Kerk hebben volgens de commissie ' vele dingen gemeen; vooral het bezit der belijdenisschriften, door de Geref.. Kerken te •Dordrecht in 1618 en 1619 aanvaard.

Voor de Theol. Faculteit accepteert de Universiteit die ook zonder beding.

Dat is echter niet, omdat het is Kerkelijke uitspraak, maar omdat het is Universitaire zelfbinding naar vrijwiUig belijden.

De Universiteit laat dat ook duidelijk uitkomen: immers elke andere confessioneele uitspraak moet zelfstandig wordeji getoetst aan het Goref beginsel.

Op het standpunt der Vrije Universiteit kon dat eigenlijk ook niet anders.

, Hier kunnen Gereformeerde Kerken en. Vrije Universiteit verder samengaan; maar kunnen zij ook uiteengaan.

Of zij uiteengaan, , óf dat de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerken geheel samengaan, daarover moge een algemeone vingenvijzing in het rapport staan, tot beslissing is die vraag niet gebracht.

Moeilijker wordt misschien voor de Universiteit die \vraag, naarmate de Faculteit, waartoe naar aanleiding van een belijdcniskwestie opgetreden professoren behooren, verder ligt van het geestelijk middelpunt der wetenschappen; maar op zichzelf zou de kwestie ook aan de orde komen als het gold een of . meer professoren in de Theologie. Ook dan zou zelfstandig door de Universiteit als Universiteit moeten beoordeeld worden: in hoeverre gelden de confessioneele uitspraken der Gereformeerde Keirken in Nederland op Universitair terrein ?

Daarom meenen wij: al is de kwestie moeilijk en belangwekkend, afgedaan is-zij door dit rapport niet. . Een vingerwijzing is geen oplossing.

Ds Renting. eindelijk merkt in , , Geldersche Kb" op: "MWWI^^^S'. ^^'fl& lffeft'

Als wij ons Pief vergissen, zal dit Rapport niet ten volle bevrediging schenken aan allen, die zich over de verschijnselen, die aan de V. U. zich openbaarden in den laatsten tijd, hebben ongerust gemaakt.

Niet dat deze Commissie een.onzeker geluid laat nooren! . ^-^ig, , - ysjKsseii: ; ^, ^. - ^^öis^ssfefStS'^i^iiiSr-;

Integendeel! ' " '. " '•'• '-"', , '''-' ' .

Alinea 2 van de conclusie laat zoo duidelijk mogelijk zien, welk het standpunt is, waarop de Commissie zich plaatst inzake het Schriftgezag, .£«',

Maar er zullen er zijn, die het wenschelijkef z'ouden hebben geoordeeld, wanneer eenvoudig kort , en goed was gezegd: De , V. U. moet zich in alles schikken en richten naar de uitspraken der Generale Synoden van-de Gereformeerde Kerken in, Nederland. . S"#i

Wij voor ons gelooven, dat men terecht een'''dêrgelijke uitspraak niet gegeven hoeft.

De t.hiiversiteit is nu eenmaal geen kerkelijke school. ' . Vj^sfejf^:

Ze is „vrij", vrij, van den Staat, maar'iÖoIcTvan de Kerk. i^zis^iig: , - ^^:

Nacuurlijlf'fniöi'-, ', 'vrij" in dezen zin, dat zij zich aan niets gebonden zou mogen, achten.

Trouwens, de Statuten waken daartegen!

Worden echter de beide deelen der conclusie van het Rapport aanvaard en ook door Professoren, Curatoren en Directeuren onderschreven, dan gelooven we, dat er geen reden toit ongerustheid bestaat, al zal de vraag dan ook bij den voortduur, meer en meer op den voorgrond komen „hoe de naleving van Art. 2 der Statuten zooveel mogelijk te verzekeren is" en hoe de Geref. beginselen wetenschappe-- lijk moeten worden geformuleerd.

Ook hier is in de groote lijnen wel eenst-emmiglieid te bespeuren in het p'ersdebat. Dat de V. U. zich niet formeel aan uitspraken' van een bepaalde kerk' kom binden, dat sprak voor ieder, die even nadacht, vanzelf; als ds v. d. Brink zegt, dat hij „dankbaar, ma.ar niet voilda.an" is, dan zal dat eerste woord wel zien op het constateeren van wat ieder reeds verleden jaar op zijn duimpje narekenen kon. Maar het tweede lid van zijn zelf-beschrijving in dezen („niet voldaan")

zd-.wél - ^zien'. fep Éet feit, 'dkt' ïnaterreei jerkend i^l'W{it Assen beleed, dat ligt waarlijk in hetgeen den grondslag der V. U. vormt besloten.

De afscheidsbrief aan het historisch Calvinisme.

Blijkens het opschrifi-„Teekenitig" bedoelt da , , Leeuwarder Kb." althans ondgr meer heen te wijzen naar het geruchtmakend en ontdekkend geschrijf van ds Aalders, collega van dr Greelkerk'en c. s., wanneer dit blad schrijft:

Dat daar (in de groep-Geelkerken, K. S.) vogels van zeer diverse .pluimage saamvlogen, en saamgevlogen waren, wist men wel en z.ag men ook. Ook kon men verwachten, dat''men j^an de zijde van Dr (Jeelkerken het voordeel van de positie, waarin de kwestie stond, niet ongebruikt zou laten, en, gelijk het hiertoe ook dapper is gedaan, vooral de dusgenaamde „exegetische" zijde^ van de kwestie naar voren zou Iceeren. ïoch zou' men op den duur zich wel duidelijker moeten uitlaten. Van negatie kan men niet leven. Eerst zou men ijverig alle foutjes en zwakke kantjes van de beslissingen van Assen opsporen on daarop alle aandacht vestigen om het breedere publiek voor zich te winnen en tegen onze kerken in het harnas te jagen. Maar ten slotte gaat ook daarvoor •de belangstelling te loor en raakt ook daar het mooie wat af. Ten slotte moet men toch uitkomen voor wat men zelf POSITIEF voor opvatting heelt. Want dat er ooit een ernstige kerkelijke scheuring zou plaats hebben en gehandhaafil blijveoy zonder 'n dieper liggend verschil in beginsel, • is niet denkbaar. Op het oog lijkt dit wel eens eén poosje zoo, maar straks blijkt dit wel anders. Dit is altijd de les der historie geweest. Bij de Remonstranten en ook biji de andere kerkelijke scheuringen welke wel hebben plaats gehad. Om bij!z.a; ken en' bagatellen gaat men niet uit elkalar en geeft men zijn ambt of de kerk, die men, dient, niet prijs. En da'arna komt toch altijd „do aap uit de mouw".

Prof. Kuyper zegt in „De Heraut" het volgende:

Het beeld, dat Ds Aalders hier geeft van de mentaliteit dezer jong-Uerefomieerilen, die zich van ons hebben losgemaakt, is zeker nog niet scherp belijnd en toont, dat deze groep zelf nog niet tot vaststelling van haar beginselen in zake Bijbel en Woord Gods, Schrift en Kerk, confessie en conscientie is gekomen. Maar hoe wazig hot beeld ook is, toch zijn er enkele trokken, die wel duidelijk genoeg aantoonen, in welke richting deze groep zich beweegt. Vooreerst is het een reactie tegen het neo-Calvinisme van Dr A. Kuyper en Prof. Bavinck. De voorstelling, die men w-el heeft gegeven, alsof het ging om een tegenstelling tusschen hen, die zich meer bij Dr A. Kuyper's theologie aansloten en de volgelingen van Prof. Bavinck, die dan een meer algemeen Christelijk standpunt zou hebben ingenomen, wordt door Ds Aalders, en naar het ons voorkomt terecht, afgewezen. De reactie dezer jong-Gereformeerdén gaat niet alleen tegen Dr A. Kuyper, maar tegen Prof. Bavinck evenzeer. In de tweede plaats blijkt, dat deze reactie niet geldt het n e O' - calvinisme van deze beide theologen, alsof men tegenover dit neo-calvinisme wilde terugkeeren tot den echten en oorspronkelijkcn Calvijn. Het bezwaar tegen onze Kei'keii is juist, dat de theologie hier te eenzijdig gecalviniseerd wordt; er is bij deze jongeren zelfs een zeer bepaalde neiging naar de „groote gedachten van Luthor", wat dan natuurlijk beteekent niet de groote gedachten, die Luther en Calvijn gemeen hadden, maar de „groote gedachten", waarin Luther van Calvijn verschilde. Welke die „groote gedachten" zijn, wordt niet nader ijitgewerkt, maar wel blijkt er duidelijk uit, dat de sympathie voor Calvijn en het Calvinisme al zeer gering is. En in de derde plaats blijkt, dat deze groep van jong-Gereformeerden zich vooral aangetrokken voelt tot do rechts-modernen, tot de oud-ethischen, zooals Prof. Gunmng, en fc4 de nieuwe richting van Prof. Barth.

Indien Ds Aalders dit alles nu geschreven had als de uiteenzetting van zijn eigen subjectief standpunt, dan zouden we daaraan minder waarde hechten. Uit 'de denkbeelden van één persoon mag men een richting niet beoordeelen. Maar Ds Aalders, die in dezen kring van jong-Gereformeerdeh, die zich van onze Kerken hebben losgemaakt, leeft, onder hen een der toonaangevende leiders is en weet, welke ideeën in dien kring heerschen, geeft niet zijn eigen gevoelen, maar de denkbeelden, sympathieën of gevoelens, van heel dezen kring weer. Men weet dus nu in welke richting deze groep stuurt.

Maar daardoor is dan ook het optreden onzer Kerken tegen deze groep volkomen gerechtvaardigd.

En daarmee is m. i. tevens het oritiseeren van ds Aalders (de ..Greref. Kerken willen „heersohen" en dergelijke dwaasheden) - veroordeeld. Zoodra hij dat openlijk optreiden tegen de Greref. Kerken zal hebben teruggenomen (wijl deze CTitische redenen van alle DEZE dingen hebben gezwegen) zal de positieve qualificatie van „eerlijkheid" ruimer erkenning vinden dan thans het geval is.

Ds K. V. Anken oordeelt in-„Dielftsohe Kb.":

Of toekent hij niet het verschijnsel, dat het Hersteld Verband z.i. tot de geboorte riepj als een soort reactie tegen het neo-calvinisme 'van Kuyper en Bavinck?

Dat klinkt toch wel ietwat anders dan wat uit den treure gezegd is dat dr Bavinck eigenlijk zoo hij nog leefde de man ziou zijn van deze groep. Wat ik trouwens niet geloof.

Maar ds Aalders gelooft het ook niet, volgens zijn eigen uitlatingen. Reactie tpgen BaVinck. Nietwaar met zulks zeggen moet hij m, enigeen van zijn Kerkgenooten hebben gegriefd.

Ondertusschen blijkt wel heel duidelijk, dat de „Geest van niet-Assen" nu niet bepaald erg eenparig is.

En ds Bootsma van Bloemeridaaï-Loo-Sduinen zegt in „Westlandsche Kb.":

Toen van deze zijde indertijd werd beweerd, dat er in de richting Geelkerken een neiging, een overbuigen was naar het moderne beginsel inzake de Heilige Schrift, is dat niet ma'.sch ontvangen. En als nu eens een simpel Kerkbode-schrijver, die natuurlijk een paar honderd jaaj.' te laat leeft, het onderstaande had' te schrijven, wat nu Ds Aalders publiceert, dan had hij zich mogen bergen. Maar nu schrijft Ds Aalders het zelf en, hoe bedroevend het op zich zelf ook zijn moge, 't is toch ter anderer zijde goed dat de geesten zich openbaren. We weten dan te beter wat we aan elkander hebben.

Er hing over de beweging Geelkerken steeds een soort' geheimzinnige sluier. Men was sterk in negaties; wat men wel wilde werd met .zekere zorgvuldigheid bedekt, ofschoon de richting waarin men zich bewoog den opmerkzame niet ontging.

Dat evenwel zóó spoedig en zóó duidelijk de w^are strekking der zaak openbaar zou worden, heeft wellicht niemand vermoed. Maar zoo komt er aan de maskerade een eindO: en-kan de .strijd-gevoerd ., : -vyprT den met open vrzier.^^|; .; gj|i^^|igpp|f3; :

Ds P. V. Dijk citeert deze uitspraak' van ds Aalders:

' Wij moeten in plaats van ons tevreden te houden - met een stel overgeleverde v o^orz i ch t i g-h od en meer durf toonen voor de toekomst met vruchtbare v erm.e t elli ede n.-God zelf moge ons meer plaatsen in .de krachtlijn van geestelijke energie, die Vle 'belijdenissen der Kerk deed ontstaan. In de plaats van het handhaven met een h e-paald aantal concrete punten van den Z.G. INHOUD van Gods W o o r d moge weer komen het teruggaan tot op en in het Schriftprincipe zelf. l n - plaats van een zich plaatsen op den grondslag dor b el ijd en-i.s, een teruggang tot (1 a a r a c h t e r ejii^j< 4^giiP, 9C»nd er."

En ds V. Dijk vbegt ér, d& n dit aan toe:

Dit is overduidelijk. Verlaten wordt de bodem van de belijdenis; verlaten wordt zelfs de bodem van den inhoud van Gods Woord.

We kennen dien inbond niet en daarom zet Ds Aalders er Z.G. voor, dat wil zeggen „zoogenaamd"; hij leeft daarbij meer in den gedachtegang van Barth dan in die van de Heilige Schrift, die leert, ^ dat de

Heilige Geest Zijne Kerk in alle waarheid zal leiden. Dit is een hoogst-ernstige uitspraak.

Wat is teruggaan tot achter de belijdenis; of

tot o n d e r de belijdenis ? Een geloovige kan nooit dieper dan tot op zijn grondslag komen.

De in zijn confessie uitgesproken-waarheden zijn fundamenteele waarheden; hij kan er dieper schoonheden in ontdekken, hij kan er door Schriftstukjes verrassend licht op zien geworpen, maar hij vindt van z ij n eigen b e 1 ij d e n i s niet den ' overkant of den achterkant.

Hoe dieper hij in zijn /helijdenis doordringt, hoe meer hij zijn belijdenis vindt; zooals een Zwitser moor rots vindt, naarmate hij' den bodem, waarop zijn huis staat, op stevigheid onderzocht. Naast de belijdenis komt iemand terecht die de belijdenis vaarwel zegt. Als hij niet in de lucht zweeft, op welken grondslag staat hij dan?

Ik wil aan de Buitenlandsche Godgeleerden herinneren, die op de Dordtsche Synode van de Geref. belijdenis, vermaanden, om in haar volstandig te volharden en ze TOT OP DE KOMSL VAN CHRISTUS zuivert ijk te bewaren. ^iffl-^'ïfvT

Het blijkt dat de indruk dien ds Aalders' artikel geves.tigd heeft, ongeveer overal gelijk is. Dis J. C. Aalders tracht zich wel te verdedigen met de klacht, dat hij onjuist geciiteerd' wordt, maar ik (die zijn arlikel gelezen heb) ben zOOi vrij, dit te betwisten. Natuurlijk zou ik dit graag willen adstrueeren, als het noodig was en begeerd werd, doch het lijkt me niet meer noodig.

„De moeder bij den doop"

Zooals men begrijpt, is de conolusie, waartoe dr V. d. Vaart Smit kwam, opgebouwd op allerlei beschouwingen omtrent aard en wezen van het sacrament. Ds H. S. Bonma neemt in zijn reeds gemeld artikel thans deze beschouwing van deh auteur meer van nabij in oogensohouw:

Wanneer Dr Smit zegt, dat er „in elk sacrament twee deelen te onderscheiden zijn, een verbondshandelinp onzerzijds en een verbondsbevestiging van Gods zijde", dan kan ik dat'met hem eens zijn. iMaar wanneer hij beweert, dat het „sacrament begint bij' de geloofsbelijdenis", dan ga ik niet meer met hem mee. De doop is teéken en zegel des Verbonds. En waar het Verbond van God uitgaat en het het allerbelangrijkste is, wat van Gods kant gebeurt, daar valt ook in de Sacraments-bediening alle nadrulv op het doen des Heeren en volgt pas in de tweede plaats, wat van onze zijde gebeurt.

Zonder twijfel behoort bij den Doop eene geloofsbelijdenis. Maar deze kan niet door de ouders voor bet kind worden afgelegd. Dit moet dat zelf doen. En wel, wanneer het daartoe in staat is, d.i. wanneer het tot geestelijke rijpheid is gekomen. Dan moet het „zijn Doop aanvaarden" en in het midden der gemeente na onderzoek door den kerkeraald publiek verklaren, dat het in het Verbond des Heeren bewilligt en de beteekende en verzegelde Verbondsweldaden in Christus met een geloovig hart aanvaardt. Met een beroep op den volwassen-doop-kan terecht beweerd worden, dat bij den doop eene geloofsbelijdenis behoort, maar juist de volwassenen-doop doet duidelijk uitkomen, dat het de d o o p e I i n g is, • van wien - de geloofsbelijdenis moet worden gevraagd. Het ligt in den aard der zaak, dat de volwassene deze belijdenis aflegt vóór den Doop, en het •\''erbonds-kind dit er na, doet. De eerste wordt van

baiten af in het, 'Verbond ingelijfd, de tweede wordt geboren binnen het Verbond, naar de stellige uitspraak des Heeren.

Het allermeest heb ik echter bezwaar tegen de gedachfe van Dr v. d. Vaart Smit, als zou het Sacrament van den Doop gSbruikt worden door ouders en kind samen. 'Dat is, naar mij voorkomt, geheel het tegenovergestelde van de „reformatorische gedaciite", gelijk die altijd is ontwikkeld. In de prediking vau het Woord hebben we te zien het genade-middel, dat voor allen-wordt gebruikt en in het Sacrament het genademiddel, dat aan ieder persoonlijk wordt medegedeeld. Bij den Doop juist komt dit persoonlijke nog duidelijker uit, dan bij het Avondmaal. Het is voor ouders heerlijk, wanneer ze het Sacrament zien bediend aan hun kind. Het bezit van een g e d o o p t kind geeft aan de ouders steun en kracht iu de opvoeding. Maar bij den Doop wordt het Sacrament niet aan hen, maar aan hun kind bediend. Een Sacrament, dat voor een deel door den een, en voor een ander deel door den ander wordt genoten, kent de Heilige Schrift niet. Daarin wordt alleen gesproken van een geheel en volledig gebruik en dat door een ieder persoonlijk. Eene „psychologische en historische Vermittelung" is iets'anders, dan de werking van den Heiligen Geesit, die 1% het Sacrament wordt toegezegd, •rfi^*r*="'!'i-.\ : 'T''" ,

Thans weer op de uitwenctige vraag van de tegenwiGordigheid der moeder komende, geven we nog even 2 citaten.

Ds J. D. Boerkoel („Watergr. Xb.") besluit zijn laatste overzicht aldns :

Zoo werd dus na 1816 het uitstel van den Doop gesanctionneerd. Maar men mag niet zeggen, dat bet afwijken van de gewoonte, om op den eersten Zondag den besten te lafen doopen, een gevolg is geweest van de synodale organisatie van 1816. De Synode zou werkelijk niet in staat zijn geweest, om een gebi'uik zoo maar af te schaffen, als het werkelijk ingeworteld was geweest. Het. gebruik bestond al vóór 1816 niet meer. En de Synode stempelde slechts

een reeds bestaande practijk tot algèmeenen regel. Een volgende maal iets over de houding, die de w^eer herleefde Geref. Kerken teigenover deze praktijk hebben aangenomen.

En in „Geref. Kb.. Driebergen" etc. schrijft een inzender (v. M.; |^è5; 0-.)-het volgende aan ds S. Datema: -•-..-< ---

In onze Geref. Kerkbode van 14 dezer komt in de brief van Tychicus, welke ik steeds met genoegen lees, deze zinsnede voor: „Zóó algemeen is nooit de vroegdoop geweest."

Ik veroorloof mij de vrijheid den geachten briefschrijver te verzoeken, door onze Kerkbode te willen meedeelen, of hij deze conclusie trekt alleen uit het geval Lodensteijn, dan wel of hij daarvoor meerdere gegevens heeft. Ik vraag zulks omdat door contrclccring van de iloopLoden vanaf 1618 tot 1812 van , een viertal kerken, gelegen in twee provinciën, büjkt, dat in die kerken vroegdoop regel en het doopen na den achtsten dag uitzondering was, waarbij ik meestal de aanteekening aantrof van de oorzaak van den te laten doop.

Hieruit heb ik gemeend te mogen afleiden, dat de vroegdoop in de Geref. Kerken regel was.

Waarop, door ds Datema het volgende geantwoord wordt:

Bedoeld was door mij, dat uit het geval Ds - Lodensteijn blijkt, dat niet uitsluitend is gedoopt voor den achtsten dag.

De jonge Jodocus is geboren in Delft.

Was gezond vanaf de geboorte.

Is op zijn veertienden levensdag gedoopt.

Gelijk hebt u hierin: Regel was: voor den achtsten dag.

Uit alle archieven blijkt dit duidelijk.

Het werd als een voorrecht Met dank voor de attentie. beschouwd.

De opmerking omtrent de doorzochte doophoieken is wel merkwaardig; klopt met wat dr G-. Keizer ter zake eens publiceerde in „Geld. Kb"; en'geeft aan de „Chr. Geref. pers" („we hebben 'taltijd wel gezegd") werk genoeg. D!at ze dit werk verontachtzaamt, is weer iets anders.

De jubileerende bonden.

Van jubilea neem ik'in dezen sedert eenigen tijd — vooral als het personen betreft - .geen overzichten meer; om verschillende redenen. Maar een uitzondering mag wel gemaakt worden voor den Bond van Jongelingsvereenigingen op, Geref. grondslag. „De Rotterdammer" — zelf ook jubileerend, en daarmee van harte gelukgewensoht — gaf een interessant verslag van vraaggesprekken, o. m. .met ds J. E. Vonkenberg, wiens - prachtig levenswerk in dezen Bond alleen door heel Meine zieltjes kan worden voorbijgezien of zelfs een plaats-zonder-aoöent zou kunnen krijgen. Het is inderdaad scheppende , arbeid geweest, waaraan heel onze christelijke, Gereformeerde, politieik'e en sociale actie onnoemelijk veel te danken heeft.

Het Jongelingsblad verscheen in feestelijk „gewaad". Uit de persartikelen neem tic een enkel woord over.

Ds J. Gispen-schrijft in „Gron. Kb.":

En wie zal kunnen zeggen, hoe groot een werk door middel van dien Bond reeds tot stand is gebracht voor volle leven naar Gereformeerden trant. In onze kerkeraden, schoolbesturen, kiesvereenigingen en allerlei organisaties zitten mannen, die aan de Jongegelinigsvereeniging zoo onnoemelijk veel te danken hebben. Onder onze vertegenwoordi|gers in de onderscheidene raden des lands, onder onze voormannen haast op elk terrein zitten hare oud-Ieden en ze zitten daar met eere vaak,

De „Amsterdamsche Kb." constateert:

De vormende kracht, die er in den loop der jaren van is uitgegaan, kan niet licht worden overschat. Met blijde voldoening mag worden geconstateerd, dat de stichters, die indertijd , , dè' Bondsidee" hebben geproclameerd, door do uitkomsL in het gelijk zijn gesteld. In allerlei bijkomstigheden mag er een en ander gewijzigd zijn, wat de hoofdzaak betreft, blijkens de oprichters van meet af helder te hebbon ingezien, wat onze gereformeerde jongelingschap noodig-heeft.

Ds Renting merkt op in „Geld'. Kb.":

Klein begonnen is de Bond in het 40-jarig tijdperk van zijn bestaan onder Gods zegen tot êea laachtige organisatie geworden. - ff^il"

ïot een rijken zegen is hij gesteld. • '••••

Voor 'de Kerk van Christus en het Koninkrijk Gods is hij van zeer groot belang.

In den beginne werd de beweging bespot en verguisd. Men maakte zich in „Uilenspiegel'' en m de liberale pers voortdurend vroolijk met de „jonchelingen".

Thans is er geen zaai groot genoeg in ons lanü, om de geestdriftige jongemannen, wier arbeid en streven ook buiten den Gerof. kring waardeering vindt, op hun Bondsdag te herbergen.

Voorts is er ook nog een 10-jarig jubileum van den Meisjesbcnd. Hiervan zegt ds J. .Gispen in , yGron. Kh." nog:

Tegen de moderne vrouwenbeweging met haar cmancipatic-geest moest opgebouwd het echt Gereformeerd vrouwenleven naar den eisch van Gods Woord. Niet don man in alles gelijk, maar vrouw naar Gods scheppings-ordinantie, de gelijkwaardige, maar de anders aangelegde als de man, dat moest diep ingeprent in de ziel onzer Gereformeerde meisjes. Dat was eenvoudig een eisch van den tijd onder Gods voorzienig bestel. En zoo werd geboren de Bond van onze Meisjesvereenigingen op Gereformeerden grondslag in dat onvergetelijke, fel bewogen en aan geweldige schokken zoo rijke 1918.

En hoc is ook deze Bond in weinige jaren tot gro0te ontwikkeling gekomen! Slechts tien jaren telt zijn geschiedenis en hoe heeft God gezegen4 het pogen om naar streng Gereformeerden trant onze meisjes te bekwamen tot de grootsche taak, waartoe ze naar aanleg en bestemming geroepen zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's